
LEES DIT BLOG OOK OP DE SITE VAN DE GROENE AMSTERDAMMER!
Het wordt de ‘wet van Godwin’ genoemd: vroeg of laat brengt bij ideologische en politieke discussies op internet iemand Hitler ter sprake. Dat komt, denkt de Amerikaanse computergeleerde Mike Godwin (die zijn wet al in 1990 formuleerde toen er alleen nog maar ‘Usenet’-groepen bestonden) doordat Hitler en zijn Derde Rijk zozeer de belichaming zijn van het absolute kwaad, dat de associatie met Hitler en Nazi-Duitsland een vrijwel onverslaanbaar argument vormen om een tegenstander in de hoek te zetten.
Maar die associatie is een tweesnijdend zwaard: wie er op uit is om alle bestaande paradigma’s en wetenschappelijke en politieke referentiekaders te ontkennen – bijvoorbeeld door te zeggen van Covid-19 niet bestaat of onderdeel is van een wereldwijde samenzwering van machtigen en kinderverkrachters – komt er bijna niet omheen ook de gevestigde kennis en opvattingen over Nazi-Duitsland en de Tweede Wereldoorlog aan te vechten. Je kunt nu eenmaal niet alle bestaande opvattingen en kennis bestrijden, en dan een zo belangrijk historisch ijkpunt onverlet laten.
Zo komt het dus dat de al langer bestaande ‘fringe’ van Holocaust-ontkenners moeiteloos de aansluiting lijkt te vinden met de vele andere paranoïde theorieën die op internet welig tieren, en – om twee voorbeelden te noemen – Hongaarse verkiezingen zijn opgeluisterd met grote affiches van George Soros die in de wereld de kwaadaardige touwtjes in handen zou hebben, en blanke jongemannen in een Amerikaanse stad bij hun fakkeloptocht ‘Jews will not replace us’ roepen.
Maar de paranoia ten aanzien van Hitlers Derde Rijk heeft geenszins alleen maar antisemitische inhoud, en dateert ook van lang voor de uitvinding van het internet. De Britse historicus Richard J. Evans, zonder twijfel een van de grootste levende kenners van dit deel van de Duitse geschiedenis, geeft in zijn ‘The Hitler Conspiracies’ een fascinerend overzicht van de diverse fabels die over en rond Hitler en het Derde Rijk in omloop zijn gebracht. Hij toetst deze aan de historische werkelijkheid en beschrijft hoe de diverse complottheorieën zijn ontstaan en in veel gevallen tot op de huidige dag met nieuwe elementen aangevuld worden.
Zijn methodologisch uitgangspunt daarbij is een briljant, al in 1964 verschenen artikel van de Amerikaanse historicus Richard Hofstadter, ‘The paranoid style in American politics’. Dat artikel beoogt vooral om het Mccarthyïsme in de VS, dat het land in de greep zag van een communistisch complot, te verklaren aan de hand van eerdere Amerikaanse samenzweringstheorieën over de geheime hand van Illuminati, Vrijmetselaren of het Vaticaan, die erop uit zouden zijn geweest het ‘ware Amerika’ de nek om te draaien.
Het mechanisme van een complottheorie is bijna steeds hetzelfde. Een bestaande onzekerheid, lacune in de kennis, en zelfs de kleinste tegenstrijdigheid, geeft tot paranoia geneigde geesten het idee dat alles helemaal anders is dan voor de hand ligt. En is de verdenking eenmaal gevestigd dan is het alleszins mogelijk om – volgens het principe ‘cui bono’, wie heeft er baat bij – de theorie verder in te vullen met andere ‘bewijzen’. Ontbrekende archieven zijn dan zogenaamd achterover gedrukt door degenen die baat hebben bij de officiële lezing der gebeurtenissen, overleden getuigen zijn vermoord en anderen onder druk gezet.
Evans eerste voorbeeld is de antisemitische klassieker ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’. Dit aan het eind van de XIX-de eeuw opgedoken geschrift, in talloze talen vertaald en bewerkt, heet een verslag te zijn van een in 1897 in Bazel gehouden congres van de Zionistische beweging (die op dat moment trouwens nog maar klein en onbeduidend was) en dan in het bijzonder van de niet-plenaire, geheime bijeenkomsten waar plannen voor de ‘Joodse wereldhegemonie’ zouden zijn gesmeed.
De ‘Protocollen’ zijn waarschijnlijk een product van de ‘Ochrana’, de geheime dienst van het tsaristische Rusland. Maar al aan het begin van de XX-ste eeuw is aangetoond dat de Russische auteur of auteurs zich hebben laten leiden door twee eerdere West-Europese publicaties, waaruit grote delen zijn overgeschreven. Een van die bronnen is de rond 1870 verschenen Duitse roman ‘Biarritz’ van een zekere Hermann Goedsche. Het is een avonturenroman in het genre dat we tegenwoordig ‘gothic’ zouden noemen, en bevat een hoofdstuk over een kerkhof in Praag, waar eens per eeuw vertegenwoordigers van de twaalf stammen Israëls bijeen zouden komen om de toestand te bespreken.
Dat zo’n hoofdstuk zich leent tot de uitwerking van een ‘joodse mondiale samenzwering’ laat zich nog enigszins navolgen. Dat geldt minder voor de tweede bron van de ‘Protocollen’: een in 1864 in Genève verschenen verhandeling van een zekere Maurice Joly. Dat boek is namelijk geen antisemitisch geschrift, maar een denkbeeldige dialoog tussen Montesquieu en Machiavelli, waarin de staf wordt gebroken over het bewind van de Franse keizer Napoleon III. Het zijn vooral de inzichten van Machiavelli – met name de gedachte dat macht zichzelf rechtvaardigt – die in de Protocollen terecht zijn gekomen.
De ‘Protocollen’ zijn in die zin een vreemde eend in de bijt van de helaas aan het eind van de XIX-de eeuw en daarna zeer uitgebreide antisemitische literatuur, dat hun inhoud in strikte zin niet racistisch is. Antisemitische theorieën zijn vaak verbonden met allerlei quasi-wetenschappelijke, of Sociaal-Darwinistische theorieën over met elkaar concurrerende ‘rassen’, maar de ‘Protocollen’ gaan eigenlijk alleen maar over politieke macht, economische macht en financiële macht.
Misschien is het door deze beperkte strekking dat de ‘Protocollen’ niet zo’n grote rol hebben gespeeld bij de antisemitische propaganda in het Derde Rijk. Wat niet wegneemt dat het waandenkbeeld van een ‘joodse samenzwering’ tot op de huidige dag op sommige paranoïde geesten grote aantrekkingskracht uitoefent. Dat niemand zich er een voorstelling van kan maken hoe een wereldwijde samenzwering – Joods of niet-Joods – zou moeten functioneren, is voor de dragers van de theorie geen bezwaar. Dat is een algemeen kenmerk van complottheorieën, wier enormiteit zich onttrekt aan verificatie en zelfs aan de meest voor de hand liggende bezwaren.
Evans behandelt vervolgens de zogeheten ‘Dolkstoot-legende’ – de onjuiste theorie van Duitsland in 1918 de oorlog niet militair had verloren maar dat democratische krachten in Duitsland de zegenrijke troepen hadden ondermijnd. En dan is er de brand in de Rijksdag in 1933, waarvan tegenwoordig wel vaststaat dat deze door onze landgenoot Rinus van der Lubbe eigenhandig is aangestoken omdat hij, als ‘vrij-socialist’, meende op deze manier de Duitse arbeidersklasse te kunnen wakker schudden.
‘Toen ik het op de radio hoorde, dacht ik ‘typisch Rinus”, zei in 1979 een oude mevrouw die met Van der Lubbe in een revolutionaire ‘cel’ had gezeten, toen ik haar in Leiden interviewde. Aanleiding was haar verontwaardiging over een krantenbericht dat in Duitsland stemmen opging om Van der Lubbe te rehabiliteren. Er zijn geen goede redenen, meent ook Evans, te twijfelen aan de bekentenissen van Van der Lubbe op het proces in Leipzig dat in zijn terdoodveroordeling eindigde: dat hij zich toegang had verschaft tot het gebouw door een ruit in te slaan en vervolgens op meerdere plaatsen brand had gesticht.
De complottheorieën ten aanzien van de Rijksdag-brand kwamen van twee kanten. Al in de nacht van de brand zagen de Nazi’s hier een prachtige gelegenheid om de Communistische Partij de schuld te geven en op grote schaal communisten en andere linkse Duitsers te arresteren en in concentratiekampen te stoppen. Deze gang van zaken leidde – weer volgens het aloude principe ‘cui bono’ – tot een tegen-complottheorie van communistische zijde: dat juist de Nazi’s de Rijksdag in de fik hadden gestoken, met onze ‘Rinus’ hoogstens in de rol van naïeve of misleide medeplichtige.
Nadat bij het proces in Leipzig de Bulgaarse communist Georgi Dimitrov, die samen met Van der Lubbe in de beklaagdenbank stond, wegens gebrek aan bewijs (terecht) werd vrijgesproken, was de theorie van een door de Nazi’s aangestoken Rijksdag een lang leven beschoren. Het was natuurlijk ook de versie van Sovjet-leider Jozef Stalin, die in eigen land ijverig allerlei verzonnen complotten zag. Het was ook de officiële lezing in de DDR. Dat sommige Duitse archieven en getuigen zich in de DDR bevonden en dus niet geraadpleegd konden worden, heeft tot 1989 de opheldering van de Rijksdag-brand ontegenzeggelijk bemoeilijkt.
Stalins voorkeur voor complottheorieën en zijn diep-gewortelde wantrouwen tegen de kapitalistische staten van West-Europa speelde ook een rol bij de nawerking van een andere intrigerende gebeurtenis: de reis per eenmans-vliegtuig van Rudolf Hess, tweede man van de NSDAP na de Führer, naar Schotland op 10 mei 1941. Hij bracht daar, naar eigen zeggen tenminste, een vredesvoorstel van Hitler over: Groot-Brittannië zou zich moeten neerleggen bij de Duitse verovering van West-Europa en eventuele nieuwe avonturen in Oost-Europa, en zou in ruil daarvoor militair met rust worden gelaten en het Britse imperium mogen behouden, afgezien van de kolonies die in 1918 van Duitsland waren afgenomen.
Er is geen enkele aanleiding om geloof te hechten aan Hess’ bewering dat hij door Hitler op een officiële missie gestuurd was, schrijft Evans. De Britse premier Winston Churchill was dat trouwens om het even: het ‘verraad van München’ in 1938, waarbij premier Neville Chamberlain Tsjechoslowakije aan Hitler had opgeofferd in de valse hoop dat Hitlers veroveringshonger daarmee gestild zou zijn, stond hem nog helder voor de geest. Hess werd veilig opgesloten en na de oorlog in Neurenberg tot levenslang veroordeeld.
Toch heeft Hess’ missie een brede waaier aan speculaties en complottheorieën opgeleverd. Er was natuurlijk, om te beginnen, de gedachte dat Hess wel degelijk door Hitler op pad was gestuurd en dat zijn vlucht ook militair was gefaciliteerd, zowel van Duitse zijde als van Britse kant omdat een deel van het conservatieve establishment wel oren had naar zo’n separate vrede met Duitsland.
Er zijn Britse auteurs geweest die meenden dat hier van een gemiste kans sprake was: miljoenen oorlogsslachtoffers, verwoestingen in vele Europese steden, het verlies van het Britse Rijk, ja zelfs de Holocaust – het zou allemaal te vermijden geweest zijn wanneer Churchill op Hess’ voorstellen zou zijn ingegaan. Voor Stalin was de gebeurtenis – kort voor de Duitse inval in de Sovjet-Unie – ondanks de afloop een bewijs dat de Britse bourgeoisie, als het er op aankwam, best bereid geweest was met Hitler onder één hoedje te spelen.
De laatste complottheorie die Evans in deze uiterst leesbare studie behandelt is de gedachte dat Hitler aan het einde van de oorlog uit de bunker is ontsnapt en nog vele jaren rustig heeft doorgeleefd – volgens de meeste verhalen in Argentinië. Ook hier heeft Stalin een rol gespeeld. Ofschoon zijn eigen troepen bij de inname van Berlijn het verbrande lijk naast dat van Eva Braun hadden gevonden, hield Stalin vast aan de gedachte van een ontsnapping, vermoedelijk om daarmee de gedachte aan een mogelijk Duits revanchisme levend te houden en zijn eigen territoriale aanspraken in Oost-Europa kracht bij te zetten.
Ook hier geldt dat de inlichtingen over Hitlers zelfmoord in de bunker, en de verbranding en teraardebestelling van zijn stoffelijk overschot aanvankelijk schaars waren, omdat sommige archieven en getuigen zich in de DDR bevonden en vóór de val van de Muur niet beschikbaar waren. De Westerse geallieerden hebben echter vanaf het begin nooit getwijfeld aan Hitlers dood, omdat de bruggen in zijn gebit bewaard waren gebleven en overeenkwamen met de documentatie van Hitlers tandarts. Wat er in de laatste uren van Hitlers bestaan gebeurd is, werd tenslotte in 2002 definitief gedocumenteerd in ‘Hitlers laatste dagen’ van Joachim Fest, waarop ook de bekende film ‘Der Untergang’ is gebaseerd.
Er bestaat echter een zeer uitgebreide, aanvankelijk mede vanuit Moskou gevoede, complot-literatuur over Hitlers ontsnapping – al of niet met medeweten van de Westerse geallieerden. Uit Evans’ vermakelijke relaas over de fabeltjes-vorming blijkt dat Hitler sinds 1945 vrijwel overal ter wereld is gezien. Nog in 2018 bracht het tv-kanaal ‘The History Channel’ een serie documentaires waaruit zou moeten blijken dat Hitler in Argentinië nog tientallen jaren van een vredige oude dag heeft genoten.
En net als bij de meeste complottheorieën is juist het ongerijmde het sterkste bewijs voor hun verzinsels: logisch dat er veel aanwijzingen zijn van het tegendeel, want vage, maar machtige krachten doen er alles aan om de ‘waarheid’ aan het oog te onttrekken. Vaak is de gedachte van Hitlers ontsnapping overigens verbonden met neo-nazistische sympathieën: de Führer heeft met zijn ontsnapping zijn laatste sterke staaltje laten zien.
Waaruit komt al die ijver om complotten te willen zien en verbanden te leggen waar ze niet zijn, eigenlijk voort? Soms gaat het natuurlijk om politieke doeleinden, zoals de Amerikaanse president Donald Trump tegenwoordig laat zien als hij beweert slachtoffer te zijn van complotten van zijn politieke tegenstanders. In andere gevallen gaat het erom boeken te verkopen. Maar dat verklaart nog niet waarom allerlei onwaarschijnlijke theorieën en gedachten-spinsels, zeker in de tijd van internet, zo’n grote, of misschien wel toenemende populariteit genieten.
In het voetspoor van Hofstadter denkt Evans dat voor veel mensen, en zeker voor degenen die aanleg hebben tot een zekere paranoia, zulke verhalen in een emotionele behoefte voorzien. ‘Life sucks’ – veel van de ons omringende wereld is de uitkomst van toevalligheden, samenloop van omstandigheden, en niet te vergeten persoonlijk falen. Niet iedereen kan leven met die wetenschap – er moet voor al die onbevredigende of oppervlakkig gezien zinloze zaken, de huidige pandemie bijvoorbeeld, een verklaring, een hogere waarheid zijn, die door schuldigen met man en macht aan het oog wordt onttrokken. Voor wie nog niet reddeloos is weggezonken in fabeltjesland, is de lezing van ‘The Hitler Conspiracies’ zeer aan te bevelen.
Richard J. Evans: The Hitler Conspiracies. The Third Reich and the paranoid imagination. Allen Lane 2020.
Het genoemde artikel van Richard Hofstadter staat op de site van Harper’s Magazine: https://harpers.org/archive/1964/11/the-paranoid-style-in-american-politics/
Afbeelding boven: De Amerikaanse make-up-kunstenaar Eddie Senz produceerde in juni 1944 voor het ‘US Office of strategic services’ een reeks afbeeldingen van hoe Hitler er uit zou kunnen zien als hij zou proberen te ontsnappen.
Afbeelding onder: Voorpagina van de Schotse krant Daily Record, met het nieuws van Hess’ aankomst in Schotland. Hess was er in geslaagd uit zijn Messerschmitt te ontsnappen voordat het toestel in de Schotse Hooglanden neerstortte.

Fijn geschreven en informatief artikel, dank u wel.
LikeLike
Zegenrijk valt lang niet altijd samen met zegerijk 😂. Verder weer top 👍!
LikeLike