
Dat Frankrijk in 1940 de oorlog verloor, binnen enkele weken, was voor de meeste Fransen een verrassing. Niet dat het voornamelijk uit dienstplichtigen bestaande Franse leger met enorm veel animo was opgekomen: aan de eerste krijgshandelingen op 10 mei 1940 waren na de oorlogsverklaring naar aanleiding van de Duitse inval in Polen acht maanden saai wachten vooraf gegaan, de zogeheten ‘drôle de guerre’, rare oorlog. Ook de historicus – mediëvist om precies te zijn – Marc Bloch (1886-1944) had zich niet bepaald vermaakt tijdens die maanden. Gezien zijn gevorderde leeftijd, zijn staat van dienst als dienstplichtig militair in de Eerste Wereldoorlog, zijn onderwijstaken aan de Sorbonne en niet te vergeten zijn zes kinderen was het hem vermoedelijk heel wel mogelijk geweest aan de opkomst voor het leger te ontsnappen. Maar dat wilde hij niet – uit patriottisme.
Zo maakte hij ongewild mee dat het Franse leger, dat in 1918 nog had gezegevierd over de Duitsers, in 1940 snel ineenstortte. Bloch, als kapitein bij het eerste legerkorps in Noord-Frankrijk belast met de benzinedistributie, vluchtte met zijn onderdeel, en met Britse eenheden die eveneens in Noord-Frankrijk waren gelegerd, naar Groot-Brittannië. Maar het kwam niet bij hem op om daar te blijven. Hij ging terug naar Bretagne en bevond zich in Rennes op het moment waarop maarschalk Pétain, die later de leiding op zich zou nemen van de Duitse vazalstaat ‘État Français’, in zijn hoedanigheid van regeringsleider de Duitsers een wapenstilstand aanbood. Bloch zette zich, vertrouwend op zijn inzichten als historicus, aan het schrijven van een boek – een groot essay eigenlijk – dat zou moeten analyseren waarom Frankrijk had verloren. Hij noemde het ‘Témoignage’ (getuigenis) maar het is met de eerste uitgave uit 1946 de geschiedenis ingegaan onder de naam ‘l’Étrange défaite’, de vreemde nederlaag.
Ik heb aan dit boek veel gedacht de afgelopen dagen. Niet dat wij als West-Europeanen al een oorlog hebben verloren – dat kan nog komen natuurlijk, maar voorshands moeten we onze best doen dat te voorkomen. Het is meer de plotselinge wetenschap dat de Amerikaanse bondgenoot met wie wij lang dachten een ‘waardengemeenschap’ te vormen vrijwel van de ene dag op de andere en toch nog onverwacht Oekraïne en de rest van Europa heeft verraden. En dat de Amerikaanse regering aanstalten maakt tot wat sterk lijkt op een bondgenootschap met het autoritarisme van Poetin en zijn Russische Federatie. Dat brengt een soort van ontgoocheling teweeg, die mij aan die in 1940 doet denken – voor zover ik – geboren in 1951 – me daarvan een voorstelling kan maken. Het vaste voornemen van Bloch, de nederlaag te begrijpen, kan daarbij wellicht een remedie tegen defaitisme zijn.
Dat ‘l’Étrange défaite’ mij de afgelopen week door het hoofd speelde, is ook toeval. De door het Historisch Nieuwsblad georganiseerde podcast ‘Historische boekencast’, die ik de lezer trouwens van harte aanraad, had me gevraagd een ‘klassiek’ geschiedenisboek te bespreken. Ofschoon ‘l’Étrange défaite’ nooit in het Nederlands vertaald is – het is ook nogal gortdroog, moet ik eerlijk bekennen – leek het me toch een aardige keuze. De Franse president Emmanuel Macron heeft vorig jaar namelijk aangekondigd dat Blochs lichaam dit jaar zal worden bijgezet in het Panthéon, de voormalige kerk in Parijs die nu een monument is voor Frankrijks grote vrouwen en mannen. En ‘l’Étrange défaite’ is zeker een bijzonder boek. De auteur, als een der oprichters van het tijdschrift Annales gericht op studie van historische processen over langere duur (‘longue durée’) en de introductie van economische-, sociologische- en antropologische gegevens in het geschiedverhaal, heeft hier geprobeerd deze voor de tijd revolutionaire methode toe te passen voor een actuele analyse. Alleen dat al maakt ‘l’Étrange défaite’ tot een een bijzonder boek.
Blochs patriottisme hing ten nauwste samen met zijn joodse achtergrond. Niet dat hij enige voeling had met religieuze tradities, maar de Blochs waren oorspronkelijk afkomstig uit de Elzas. Toen Elzas en Lotharingen na de Frans-Pruisische oorlog van 1870 bij het Duitse Keizerrijk werden ingelijfd, emigreerden Marc Blochs voorouders naar het Franse moederland. Zij waren er mee vertrouwd dat Franse joden sinds de Franse revolutie gelijkberechtigd waren, en hadden er geen zin in te leven in een land, Duitsland dus, waarin joden bijvoorbeeld geen officier konden worden. (Ook de familie van kapitein Alfred Dreyfus, middelpunt van de meest befaamde Franse antisemitisme-affaire rond 1900, kwam overigens uit de Elzas). Bloch was er trots op, als dienstplichtig militaire in de oorlog van 14-18 te hebben bijgedragen aan de Franse herovering van Elzas-Lotharingen. De strijd leverde hem enkele eervolle onderscheidingen op.
De letteren, en dan in het bijzonder de geschiedwetenschap, waren echter zijn grote liefde. Als student, nog voor 1914, had hij ook in Leipzig en Berlijn gestudeerd en lang was hij na de oorlog leraar op een Lycée in Straatburg, zoals destijds (net als nog niet zo heel lang geleden in Nederland) onder Franse intellectuelen met academische aspiraties te doen gebruikelijk was. Later volgde een aanstelling aan de École Normale Supérieure, waaraan hij net als zijn vader ook zelf gestudeerd had. Afgezien van ‘l’Étrange défaite’ is Blochs bekendste boek ‘Les rois thaumaturges’ uit 1924, over de wonderhelende krachten die aan Franse en Engelse koningen in de Middeleeuwen werden toegeschreven.
Een sollicitatie bij het Collège de France mislukte, ofschoon hij zich – mede na met Lucien Febvre de Annales te hebben opgericht – vermoedelijk tot Frankrijks meest prominente mediëvist had ontwikkeld. De vooral in de Angelsaksische wereld bekende historicus Stanley Hoffmann, die in 1990 ‘l’Étrange défaite’ in pocketeditie tot een in brede kring bekend boek heeft gemaakt – Fransen hebben vaak buitenlanders nodig om licht te laten schijnen over pijnlijke hoofdstukken in hun eigen geschiedenis – meent dat de afwijzingen bij het Collège de France het gevolg waren van antisemitisme. Dat werd in de jaren dertig onder rechtse intellectuelen – die meestal talrijker en invloedrijker werden dan linkse – steeds meer een virulente ideologie in Frankrijk.
Na de voltooing van ‘l’Étrange défaite’ kon Bloch niet terug naar zijn oude betrekking in Parijs: het eerste ‘statut juif’, waarbij overheidsambten voor joden gesloten waren, maakte dat onmogelijk. Een van zijn leerlingen was echter de zoon van een staatssecretaris van het Vichy-bewind, die er voor zorgde dat Bloch, met een dispensatie van de anti-joodse maatregelen wegens zijn oorlogsverdiensten, in de zogeheten ‘vrije zone’ hoogleraar kon worden aan de Universiteit van Straatsburg, die inmiddels (omdat de Elzas door de Duitsers was ‘terug-geannexeerd’) naar Clermont-Ferrand was verplaatst. Later ging hij naar Montpellier, wegens de gezondheid van zijn vrouw. Een aanbod om met vrouw en kind naar de Verenigde Staten te emigreren liet hij aan zich voorbij gaan, omdat hij meende zijn zieke moeder niet in de steek te kunnen laten.
Toen Duitse troepen de Vichy-zone in 1942 bezetten, dook Bloch onder en sloot zich aan bij een gewapende verzetsgroep die ook een blad uitgaf – ‘Le Franc-Tireur’. Hij woonde toen in Lyon, waar hij in 1944 op straat door de Gestapo werd gearresteerd. Na enkele weken gemarteld te zijn werd hij met andere verzetslieden aan de kant van de weg doodgeschoten.
In ‘l’Étrange défaite’ wijt Bloch de nederlaag van 1940 voornamelijk aan twee factoren: de gebrekkige kwaliteit van de legerleiding en het korps van beroepsofficieren, en aan de algehele mentaliteit en voorbereiding op de oorlog van het Franse volk. Net zoals generaal De Gaulle (die hij overigens niet met naam noemt maar waaraan hij refereert als een ‘twee sterren-generaal’) heeft hij er geen begrip voor dat de Franse legerleiding niet voorbereid was op de bewegelijke oorlog van de Duitsers. Zoals vaak bij oorlogen was de legerleiding helemaal ingesteld op de vorige oorlog, die van 14-18 dus: met loopgraven en vaste stellingen, waaronder de zogeheten ‘onoverwinnelijk Maginot-linie’ aan de Oostgrens. De centrale legerleiding was een gezelschap oude mannen, schrijft Bloch ook, en dat verklaart veel van hun onwrikbaar vertrouwen in de tactiek van de vorige oorlog, omdat zij daarin triomfen hadden gevierd. Ofschoon de auteur ook maarschalk Pétain niet met name noemt, is het wel duidelijk dat hij onder meer hem op het oog heeft.
Maar de Duitsers ‘speelden het spel niet mee’, schrijft Bloch, en verrasten de Belgische-, Britse- en Franse troepen telkens door op te duiken op plaatsen waar niemand ze had verwacht. De slechte kwaliteit van de Franse militaire verkenning, die niet op tanks en vliegtuigen, maar helemaal op infanterie en artillerie was ingesteld, versterkte dit effect nog. Zeer slecht te spreken is Bloch over de Engelse bondgenoten, waarbij hij er overigens op zinspeelt dat de problemen verband houden met het Britse beroepsleger, dat zich in zeer ongunstige zin zou hebben onderscheiden van het Franse dienstplichtigenleger. In ieder geval zouden de Engelsen zich in Noord-Frankrijk regelmatig aan plunderingen hebben schuldig gemaakt, en zich er ook niet om hebben bekommerd of bruggen die ze bij hun aftocht opbliezen, eventueel later nog werden benodigd door Belgische of Franse eenheden.
Het laatste deel van ‘l’Étrange défaite’, ‘Examen de conscience d’un français’, is voor ons, Europeanen anno 2025, misschien het leerzaamst, en het meest gênant, in veel opzichten. Want hierin constateert Bloch dat het met het militaire moreel in Frankrijk slecht gesteld was in de jaren voordat Hitler-Duitsland binnenviel. Het collectieve trauma van de Eerste Wereldoorlog, waarbij miljoenen levens waren verwoest in een wel haast industriële doodsorganisatie, maakte dat maar weinig Fransen in 1939 vervuld van oprecht patriottisme hun plaats in de landsverdediging innamen.
Zowel links en rechts in het politieke spectrum waren er zeer overtuigde groepen pacifisten die het ‘nooit weer oorlog’ hoog in het vaandel hadden staan. Heel af en toe sloeg die stemming om, bij links ten tijde van de Spaanse burgeroorlog bijvoorbeeld, waarvan Frankrijk en de andere West-Europese democratieën zich zoveel mogelijk afzijdig hielden, terwijl Hitler en Mussolini het Spaanse fascisme actief militair steunden bij het behalen van de overwinning. In mei 1940 was het te laat en leek de Franse politiek – een enkeling als De Gaulle daargelaten – in eerste instantie tot weinig meer in staat dan lafhartig defaitisme.
De situatie waarin Europese democratieën zich nu bevinden tegenover agressieve, autoritaire regimes, zoals dat van Poetin en naar zich steeds meer laat aanzien ook van Trump, is zowel anders als gelijkend op die van 1939-1940. Toen was het de herinnering aan de vorige oorlog die verlammend werkte op de landsverdediging, en de idee deed postvatten dat die verdediging geen zin had. Nu is het misschien eerder het gegeven dat er al zo’n tachtig jaar geen oorlog meer is geweest in Europa – afgezien van die in Oekraïne dan – zodat bijna alle levende Europeanen zich weinig kunnen voorstellen bij het begrip ‘oorlog’, of wat het betekent om als ‘patriot’ voor je democratie op te komen. Tachtig jaar bijna heeft Europa gedacht dat oorlog iets uit het verleden was. Het is een ruw ontwaken.
Marc Bloch: ‘l’Étrange défaite’. (Le Franc-Tireur, 1946) Folio-Histoire 1990.
De Historische Boekenkast met Jos Palm is, behalve op alle gebruikelijke platforms, te vinden op de site van het Historisch Nieuwsblad: https://www.historischnieuwsblad.nl/boekencast/
Afbeeldingen: 1. Marc Bloch in de jaren twintig; 2. Fransen op de vlucht voor de Duitse invasie van 1940 (Foto DDM).


Een mooie historische vergelijking. Totaal verschillende oorzaken, maar een resultaat onder de streep dat op hetzelfde neerkomt – een grote terughoudendheid om met de wapens in de hand onze verworvenheden te verdedigen. Kennelijk was een mensenleven in het Europa van de late jaren dertig net zoveel waard als nu.
LikeLike