Het Kremlin heeft geen behoefte aan pottekijkers

Onder de vele dieptepunten waarvoor het Kremlin sinds de inval in Oekraïne gezorgd heeft, is de arrestatie van een buitenlandse correspondent misschien niet de ergste, maar wel tekenend voor het niveau van beschaving waarvoor Poetins regime tekent. De Amerikaan Evan Gershkovich, 31-jarige correspondent van de Wall Street Journal, zit sinds eind maart vast in de beruchte Lefortovo-gevangenis, op beschuldiging van spionage. We kunnen er rustig vanuit gaan dat Gershkovich geen spion is of was, maar omdat hij inmiddels toch al weer een tijd vast zit, heeft het er alle schijn van dat tegen hem een proces wordt voorbereid.

Waartoe?, kun je je afvragen. Om Gershkovich te zijner tijd te kunnen uitwisselen tegen een Rus, wordt wel gezegd. Laten we hopen dat dat dan spoedig gebeurt. Maar meer voor de hand ligt het vermoeden dat het gaat om een poging buitenlandse correspondenten te intimideren, nadat eerder de weinig nog resterende onafhankelijke media van Rusland het zwijgen was opgelegd. De daarbij toegepaste methode van een voorarrest en aanstalten tot een proces is wel bijzonder drastisch. De laatste keer dat een buitenlandse correspondent in Moskou van spionage werd beschuldigd was in 1986, toen ik er zelf de enige Nederlandse correspondent was, voor NRC Handelsblad en het NOS-journaal. Die collega, een Amerikaan die voor US News and World Report werkte, werd overigens gewoon het land uitgezet. Ik kan me niet herinneren dat de ongeveer 150 destijds in de USSR geaccrediteerde ‘burgerlijke correspondenten’ – met andere woorden die uit niet-communistische landen – ook maar een moment rekening hielden met de mogelijkheid dat we vanwege ons werk in het gevang konden belanden.

Waarmee niet gezegd is dat ons niet met grote regelmaat duidelijk werd gemaakt dat we uit ‘niet-bevriende’ landen kwamen en ons allerlei beperkingen werden opgelegd. Preventieve censuur op correspondenten-stukken was al in de jaren zestig opgeheven, en ook mochten we het land vrij in- en uitreizen. Maar het rijk van de vrijheid was de USSR voor Westerse correspondenten geenszins: we mochten in principe de stad Moskou niet uit, moesten wonen in flatgebouwen met een hek eromheen en een politieagent ervoor en beschikten niet over automatische telefoonverbindingen, om eens wat te noemen. Het is hier niet de plaats om daarover verder uit te wijden maar als ik nu wel eens televisie-correspondenten zie die een willekeurige voorbijganger op straat iets proberen te vragen en ik zie de paniek in de ogen van de aangesprokene, die zoekt naar het juiste antwoord, dan komt me dat zeer bekend voor.

Nee, we kunnen er rustig van uit gaan, dat het Kremlin, historisch gezien, Westerse correspondenten vaak vooral als een noodzakelijk kwaad ziet. Waarom zou je toelaten dat Westerse pottekijkers in het land rondlopen, die dan ook nog schrijven over minder verheffende zaken in Rusland? De afgelopen decennia zijn wat dat betreft een historische uitzondering geweest: zich vrij in het land bewegende Westerse journalisten, temidden van een bevolking die de angst voor buitenlanders leek te hebben afgelegd. Vóór 1988 was van zulke journalistieke gastvrijheid maar zelden sprake geweest.

Mijn eigen aanwezigheid tussen 1982 en 1987, overigens als enige Nederlandse correspondent, hield verband met een soort gedoogpolitiek van Sovjet-zijde: in de zogeheten Helsinki-akkoorden van 1975 waren bepalingen opgenomen over de uitwisseling van correspondenten tussen Oost en West, als een bijdrage aan een betere verstandhouding op het continent. Een ander moment van openheid in de richting van de ‘burgerlijke pers’ was de Tweede Wereldoorlog, toen tussen 1941 en 1945 de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en andere kapitalistische landen bondgenoten waren tegen Nazi-Duitsland – een feit overigens dat tegenwoordig door Poetins propaganda-apparaat glashard wordt ontkend.

Over laatstgenoemde periode gaat ‘The red hotel’ van de Britse journalist Alan Philps. Het hotel uit de boektitel is het nog altijd bestaande ‘Hotel Metropol’ in het centrum van Moskou, in 1905 geopend en opgetrokken in een stijl die aan ‘art nouveau’ doet denken. (Tekst gaat door onder de afbeelding)

Hotel Metropol, in 1905 het grootste hotel van de stad, was na de revolutie van 1917 in staatshanden gekomen en diende in de jaren twintig, dertig en veertig van de vorige eeuw voornamelijk als onderkomen voor leden van de Sovjet-elite, waarbij het restaurant en de andere hotel-voorzieningen in stand bleven. Op die manier kwamen in 1941 ook wat ‘burgerlijke’ correspondenten daar terecht, veilig afgeschermd van het normale leven – zelfs aan het lopen door de stad waren beperkingen gesteld – en onder naar Sovjet-verhoudingen riante omstandigheden. Waar in de stad menigmaal gebrek aan alles heerste, konden de correspondenten zich bedienen uit de schijnbaar onuitputtelijke voorraden aan spijs en drank waarover het hotel beschikte. Met name de wodka vloeide natuurlijk rijkelijk.

Om hoeveel correspondenten het hierbij ging, komen we uit Philps’ boek helaas niet te weten – zijn onderzoek beperkt zich tot een vrij kleine groep Amerikaanse- en Britse verslaggevers en de merendeels jonge Sovjet-vrouwen die hen bijstonden als persoonlijke secretaresse – vooral om de kranten vertalen. Naast deze assistentes waren er in het hotel ook nog de nodige, avontuurlijk ingestelde jongedames onderweg, om te voorzien in andere aardse behoeften van het mannelijke deel van het buitenlandse perscorps. Te vrezen valt dat veel van hen, net als veel van de assistentes trouwens, hun verdachte omgang met buitenlanders na afloop van de oorlog hebben moeten bekopen met kampstraf, of erger.

Journalistiek viel er aan het verblijf in Hotel Metropool op het eerste gezicht niet veel eer te behalen. De correspondenten mochten omgaan met wat zorgvuldig geselecteerde werknemers van het Bolsjoj-theater aan de andere kant van het plein en een paar partijgetrouwe schrijvers, maar daar bleef het bij. Van de levensomstandigheden van ‘gewone’ Moskovieten – dat de meesten van hen in ‘kommoenalka’s’ met één gezin per kamer woonden bijvoorbeeld – kregen ze meestal niets mee en evenmin van de vaak precaire omstandigheden buiten Moskou. Laat staan dat ze inzicht hadden in de aard van de stalinistische terreur, waarbij tussen 1936 en 1938 in alle lagen van de bevolking mensen massaal waren gearresteerd, tot kampstraf waren veroordeeld of geëxecuteerd.

Weliswaar hadden de zogeheten Moskouse processen in de jaren dertig – waarbij vooraanstaande communisten de meest fantastische misdaden, samenzweringen en moordplannen bekenden – velen achterdochtig gemaakt – in het bijzonder diegenen onder de correspondenten die een linkse of marxistische achtergrond hadden. Maar de oorlogssituatie versterkte de neiging om zulke twijfels te verdringen – tenslotte was de USSR een bondgenoot in de strijd tegen het fascisme en het ging niet aan om Hitler in de kaart te spelen met kritiek op Stalin of de Sovjet-Unie.

Dat zou ook niet gekund hebben, want de kopij van de correspondenten was aan preventieve censuur onderworpen. Voordat een stuk via de nabijgelegen ‘Centrale Telegraaf’ – ook een gebouw dat nog bestaat – naar het buitenland kon worden gestuurd, werd het eerst door de censor onder handen genomen. Tot groot ongenoegen van de journalisten werden meestal grote delen van de tekst geschrapt, en dat terwijl de enige bronnen van informatie toch officiële Sovjet-kranten en het dagelijks bulletin van de persafdeling van het Centraal Comité waren. Onder de correspondenten leidde een en ander tot veel ongenoegen. De kopij, was hun klacht, werd door de censor teruggebracht tot een zielloos communiqué, want wanneer een correspondent uit een krant al eens een kleurrijk detail had opgediept, werd dat door de censor meestal geschrapt. Iedereen hoopte op de grote ‘scoop’ van een interview met Stalin, maar niemand kreeg dat – in een heel enkel geval beantwoordde de grote leider schriftelijk op een schriftelijke vraag. (Tekst gaat door onder de afbeelding)

Onbedoeld kregen de correspondenten meer te zien van het land toen zij eind 1941 verplicht op transport werden gesteld naar de stad Koejbysjev, het huidige Samara, waarheen de centrale bestuursorganen van de USSR waren verplaatst in het licht van een mogelijke Duitse verovering van Moskou. Ook werden er af en toe ‘conducted tours’ georganiseerd naar plaatsen achter het front, waarbij de correspondenten teleurstellend weinig informatie opdeden (en die nog meestal onwaar) en vreselijk veel tijd opging aan de verorbering van copieuze maaltijden, terwijl buiten op straat de plaatselijke bevolking haveloos hongerde. De meeste door Philps beschreven correspondenten hebben hun rol als boodschapper bij de tijdelijk bondgenoot USSR loyaal gespeeld, maar voor zover ze voor hun komst politieke liefde hadden gevoeld voor de eerste arbeiders- en boerenstaat was daar in 1945 meestal weinig van over. Behalve dan bij iemand als Ralph Parker, van het Britse communistische dagblad ‘Daily Worker’, die na de oorlog in Moskou bleef wonen, en trouwde met zijn Russische assistente. Tot het einde van zijn leven bleef hij een getrouw Sovjet-ingezetene.

‘The red hotel’ is geen academische studie, maar een prettig leesbare, en af en toe wat chaotisch opgezette verzameling anekdotes over de journalistieke bewoners van het Hotel Metropool, zowel de correspondenten als hun assistenten. Het meest uitvoerig gaat Philps in op Nadjezda Oelanovskaja (1903-1986), die haar revolutionaire carrière in 1917 als verdeelster van vlugschriften in Odessa was begonnen en met haar man Aleks voor de Tsjeka (voorloper van de FSB) en de militaire inlichtingendienst GPOe in de jaren twintig en dertig allerlei spannend inlichtingen- en spionagewerk had verricht in Shanghai, Berlijn, Parijs en de Verenigde Staten. Zij werd de assistent van de Australiër Godfrey Blunden, aan wie zij meer vertelde over het leven in de USSR dan haar collega’s en voor wie ze ook – heel bijzonder – een clandestien bezoek aan een ‘gewoon’ Moskous gezin regelde. Blunden schreef naar aanleiding van zijn in zestien maanden verkregen Moskouse inzichten in 1946 een zeer succesvolle roman, ‘A room on the route’. Ook in die jaren al plachten Moskou-correspondenten na terugkeer een succesvol boek te schrijven over hun ervaringen – zo groot was de honger naar inzicht in het ‘Russische enigma’ in het Westen. Nadezjda moest haar ondernemingslust echter met acht jaar opsluiting en kamp bekopen.

‘The red hotel’ bevat interessante stukken over A.T. Cholerton, de correspondent van de Daily telegraph en Time, die al sinds 1935 in Moskou werkte en wiens visum in 1943 niet werd verlengd, alsmede over een aantal Amerikaanse vrouwelijke journalisten die zich in Hotel Metropool staande wisten te houden. Overigens is het alle betrokkenen begin 1945 al duidelijk dat het bondgenootschap waaraan zij hun correspondentschap te danken hebben op zijn einde loopt – de Koude oorlog tekent zich al vroeg af, vooral als blijkt dat Stalin zijn beloften over Polen als een vrije, onafhankelijke staat niet gestand doet.

Ofschoon de vergelijking met mijn eigen begin in Moskou in 1982 mank gaat – de Sovjet-Unie was geen terreurstaat meer, eerder een vermoeid substraat daarvan en binnen zekere grenzen was contact met ‘normale’ Sovjet-burgers mogelijk – valt me bij lezing van ‘The red hotel’ tegelijkertijd op, hoezeer het oude systeem van omgang met de burgerlijke pers in mijn tijd nog overeind stond: diezelfde pogingen om ongewenste spontane ontmoetingen bij ‘conducted tours’ te vermijden bijvoorbeeld, en de overwegende veronderstelling dat de Westerse correspondent niets goeds in de zin kon hebben, alsmede de voortdurende neiging hem bestraffend toe te spreken. Om nog maar te zwijgen over de meisjes die in hotelbars (en eventueel later thuis) aanpapten met Westerse bezoekers, en alvorens met hun nieuwe vriend in de taxi te stappen, even langs een kantoortje gingen om zich af te melden. Ik heb een prominent Nederlands politicus daar eens in zien trappen – nu zou zoiets misschien nieuws zijn maar destijds vond mijn hoofdredacteur het een privé-zaak, tot grote opluchting van de Nederlandse ambassade.

Ik had het in 1987, na vijf jaar, ruim gezien als correspondent in Moskou en was vastbesloten om niet de rest van mijn journalistieke bestaan als Rusland-deskundige of iets dergelijks door te brengen. De prijs daarvoor was dat ik wel eens jaloers was op de inmiddels talrijke Nederlandse correspondenten die zich vanaf de jaren negentig onbekommerd door Rusland konden bewegen en veel intiemer kennis konden maken met de Russische samenleving dan in mijn tijd mogelijk leek. Maar enfin, die tijd lijkt voorbij, nu in Rusland de angst en intimidatie voor iedereen lijken teruggekeerd. Ik hoop dat het meevalt, maar veel wijst er op dat Rusland zich weer sluit, als een oester. Als er iets is wat ‘The red hotel’ en ook mijn eigen bescheiden ervaringen laten zien dan is het, dat het ook in die omstandigheden zinvol is om er correspondent te zijn: er is maar één Rusland, en je ziet altijd iets.

Alan Philps: The red hotel. The untold story of Stalin’s information war. Headline Publishing Group, Londen 2023.

Afbeeldingen: 1. Hotel Metropol nu; 2. het hotel in 1905; 3. Postzegel met de Tsentralni Telegraf aan de Tverskaja Oelitsa (toen Gorki-straat); 4. Mozaïek aan de gevel van het hotel van Michail Vroebel (1856-1910): ‘Demon’, naar een verhaal van Lermontov.

2 gedachten over “Het Kremlin heeft geen behoefte aan pottekijkers

Voeg uw reactie toe

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: