
Vreemd, maar sinds een tijdje kan ik me beter voorstellen hoe het zou zijn, wanneer tolerantie, gematigdheid en beschaving in Nederland opeens plaats zouden maken voor een regime van geweld, haat en dreiging jegens andersdenkenden. ‘Februar 33′ van de Duitse litterair journalist Uwe Wittstock beschrijft zo’n situatie, die ontstaat wanneer de Rijkspresident Hindenburg Adolf Hitler, leider van de steeds machtiger geworden NSDAP, in 1933 tot kanselier, dat wil zeggen regeringsleider heeft benoemd. Het is kort vóór de Rijksdagbrand, de Kristalnacht en de boekverbrandingen – al die fotogenieke gebeurtenissen die we associeren met de vestiging van de Nazi-dictatuur die Duitsland en de rest van Europa in het verderf zal storten.
Het zijn de laatste maanden van de geleidelijke erosie van de democratie in Duitsland, van die eerste democratische staat in de Duitse geschiedenis die als de ‘Weimar-Republik’ bekend staat. Decennia lang was die republiek door de mangel gehaald: door rechts omdat het een politiek gedrocht zou zijn, voortgekomen uit een Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog die slechts het resultaat kon zijn van verraad door ‘links’ (de zogeheten ‘Dolkstoot-legende); door links omdat een gematigde, parlementaire republiek geen genade vond in de ogen van hen die vonden dat er in Duitsland na de Wereldoorlog een proletarische revolutie naar Sovjet-voorbeeld door de bourgeoisie was onderdrukt.
Op 30 januari 1933, wanneer Hitler tot kanselier benoemd wordt, kun je nog denken dat het allemaal wel zal meevallen. Zijn NSDAP is een minderheidspartij, die in de Rijksdag is aangewezen op de parlementaire steun van ‘burgerlijk’ rechts-nationalistische partijen. Er zijn er, ook onder intellectuelen die niets ophebben met Hitler, nog velen dat het wel zal meevallen en dat deze als staatsman incompetente clown met zijn belachelijke gebral wel spoedig van het toneel zal verdwijnen, na de door Hitler zelf voor 5 maart uitgeschreven verkiezingen bijvoorbeeld.
Heel wat anderen zien de toekomst somberder in. De jarenlange haatcampagnes in de Nazi-pers tegen de ‘verjoodsing’ van het rijke culturele leven van de Weimar-Republiek, het onverhulde dreigen met geweld en moord tegen linkse- of zelfs maar politiek-neutrale schrijvers, toneel-intendanten, componisten en andere intellectuelen, brengen sommigen tot de conclusie dat het tijd wordt Duitsland te verlaten, nu Hitler en de zijnen aan de macht lijken te komen. De intimidatie van door de straten paraderende nationaal-socialistische milities in fantasie-uniformen, van de SA en de SS, doet evenmin goeds vermoeden. Maar ja, wat is een goed moment om te vertrekken, voor wie weet hoe lang? Een Duitse intellectueel die zijn land verlaat, naar Parijs of Wenen of Praag of Amsterdam, laat daarmee ook zijn publiek in de steek en slechts weinigen kunnen zich dat economisch veroorloven.
Aan de hand van dagboeken, biografische schetsen en andere geschreven bronnen probeert Wittstock na te gaan hoe het niet-nazistische intellectuelen, de meeste van hen schrijvers, is vergaan in de enkele weken die verstreken tussen zaterdag 28 januari 1933 – de dag voor Hitlers benoeming tot kanselier – en woensdag 15 maart 1933 – twee weken ongeveer na de brand in de Rijksdag, die het excuus was voor allerlei decreten en in feite het einde van de rechtsstaat en het begin van de dictatuur betekenden. Slechts een paar weken zijn er nodig geweest om Duitsland in de barbarij te laten verzinken.
Al voor de brand in de Rijksdag was de zuivering en intimidatie in het culturele leven volop gaande, blijkt uit boek. Sommige verhalen zijn natuurlijk al bekend: hoe de grote successchrijver Thomas Mann er met de grootste moeite door zijn broer Heinrich en zijn dochter Erika van af kon worden gehouden naar zijn woonplaats München terug te keren. Hij was ten tijde van Hitlers machtsgreep net op internationale tournee met een lezing over Wagner, die op zich al voldoende zou zijn geweest om bij de Nazi’s moordlust op te wekken – Wagner was bij Mann geen ‘vertolker van de eeuwige Duitse ziel’ maar een ‘decadent’ kunstenaar zoals je die wel meer had in het Fin de siècle. Heiligschennis, in Nazi-ogen.
In ‘Februar 33′ volgt de lezer het wedervaren van een handvol meer of minder prominente schrijvers. Daaronder zijn niet of nauwelijks auteurs die het met de Nazi’s op een akkoordje wilden gooien – de enige uit die categorie die uitvoerig wordt behandeld is de expressionistische dichter Gottfried Benn, die wel bereid was een goed woordje te doen voor het ‘nieuwe tijdperk in de Duitse geschiedenis’ dat was aangebroken, en die niet emigreerde maar desondanks in 1938 een publicatieverbod aan zijn broek kreeg. Benn speelde ook – blijkt bij Wittstock – een buitengewoon dubieuze rol bij de gelijkschakeling van de ‘Pruisische Academie der Kunsten’, waar al in januari in opdracht van de nieuwe machthebbers een begin werd gemaakt met de ideologische gelijkschakeling en mensen als Heinrich Mann en Käthe Kollwitz werden uitgesloten.
Al ruim vóór de Rijksdagbrand, blijkt uit dit boek, waren veel schrijvers en andere intellectuelen hun leven niet meer zeker, omdat de politie de opdracht had de SA haar gang te laten gaan bij invallen en mishandelingen of zelfs een handje te helpen. Ofschoon er in die weken nog geen formele censuur was en in principe nog vrijheid van meningsuiting bestond, waren nazistische knokploegen onderweg om theatervoorstellingen te verbieden, lezingen te verstoren en mensen die ze niet aanstonden te maltraiteren. Ook na de Rijksdagbrand is het de SA die het meest enthousiast te keer gaat tegen vermeende volksvijanden in de culturele wereld die wel als ‘cultuur-bolsjewiki’ werden aangeduid – een term die meteen doet denken aan de door extreem-rechtsen in onze eigen tijd gebezigde uitdrukking ‘cultuur-marxisten’.
Al dan niet gewaarschuwd dat hun naam op een arrestatielijst stond, wisten vele prominenten nog op tijd de grens te bereiken. Dat gold bijvoorbeeld voor de kunstenaar George Grosz, die op 12 januari 1933 zijn huis verliet, om pas in 1959 terug te keren. Tot zijn verbazing trof hij daar toen de tekeningen en schilderijen die hij bij zijn overhaast vertrek naar de Verenigde Staten had moeten achterlaten, onaangeroerd aan in de kisten waarin hij ze had verpakt, hoewel zijn huis door de SA in 1933 geconfisqueerd was en sindsdien talloze malen verhuurd.
Weinig emigranten in 1933 verwachtten dat hun ballingschap twaalf of meer jaren zou duren. Een enkeling zou weigeren nog ooit naar Duitsland terug te keren, maar talrijker zijn degenen die in ballingschap zouden sterven: Heinrich Mann bijvoorbeeld, kort voor zijn geplande terugkeer in 1950; Ernst Toller die, depressief, in 1939 zelfmoord pleegde in New York. Een aantal wél gearresteerde schrijvers moesten hun niet-emigreren met de dood bekopen: Erich Mühsam bijvoorbeeld, in 1934 in een concentratiekamp doodgeknuppeld door de SA, en de journalist Carl von Ossietsky, hoofdredacteur van het blad ‘Die Weltbühne’, die weliswaar de achttien jaar waartoe hij in 1933 werd veroordeeld niet hoefde uit te zitten, maar onder het harde gevangenisregime van de SA tuberculose opliep, waaraan hij in 1938 overleed.
De befaamde razende reporter Egon Erwin Kisch wist dat hij als links-geëngageerd journalist op de arrestatielijst van de SA stond, maar ging ervan uit dat hij, als houder van een Tsjechoslowaaks paspoort zou worden uitgewezen in plaats van veroordeeld – meteen een mooie reportage. Die rekening ging op, maar pas nadat Kisch wekenlang was vastgehouden en gemaltraiteerd. De communistische uitgever Willi Münzenberg wist in 1933 net op tijd naar Parijs te ontkomen. Nadat hij in 1937 met Moskou in onmin was geraakt, werd zijn lijk in 1940 ergens in de Franse bossen gevonden met een strop om zijn hals – wellicht als slachtoffer van Stalins geheime dienst NKVD.
Zo hebben ze allemaal hun verhaal, al die schrijvers, bekend of meer onbekend, die in 1933 voor de vraag stonden: gaan of blijven. Het boek van Wittstock is geen naslagwerk waarin je kunt opzoeken hoe het deze of gene is vergaan. De auteur doet een, naar mijn smaak heel geslaagde, poging om iets op te roepen van de angst en verbijstering die in 1933 iedereen moest bevangen die in de voorgaande jaren wel eens iets had geschreven, geschilderd of gezegd dat niet in de smaak was gevallen bij de Nazi’s en andere extreem-rechtse types. Voor hen was het het einde van de wereld zoals ze die kenden.
Met name die verbijstering – over hoe een in aanvang kleine extremistische groep een van Europa’s grootste cultuurnaties op de knieën krijgt en van een levendige republiek met een bloeiend kunstleven binnen een paar weken een reusachtige, totalitaire kazerne weet te maken – kun je als lezer goed navoelen. Je had het natuurlijk al meer dan een decennia kunnen zien aankomen, maar toen het gebeurde was het toch een tragische verrassing.
In de dagen dat ik het boek las, eerder deze maand, zag ik af en toe hoe op Twitter en Telegram gemaskerde mannen met fakkels de kijker bezworen dat zij een eind zouden maken aan het ‘regime’ van Rutte c.s., hoe zij de haven van Rotterdam zouden platleggen en daarna de rest van het land, en hoe zij lijsten aanlegden van prominenten die zij voor ‘tribunalen’ zouden slepen. Op een avond in de binnenstad van Rotterdam leken zij ook de daad bij het woord te willen voegen en hun bewonderaars in de Tweede Kamer begonnen ook een even wraakzuchtige, putschistische toon aan te slaan. Hun zelfbenoemde leider riep tegen demonstranten op het Malieveld dat hij ‘trots’ op ze was.
Natuurlijk: de vergelijking met de SA en de NSDAP gaat voorshands volledig mank. Van emigratie door het denkende deel der natie hoeft voorlopig geen sprake te zijn. Maar mijn verbijstering dat dit in Nederland plotseling allemaal mogelijk blijkt, is er niet minder om. Spoken waarvan we heel lang konden denken dat ze waren verdreven, steken in deze, onze winter de kop op.
Uwe Wittstock: Februar 33. Der Winter der Literatur. C.H. Beck, München 2021.
Afbeelding: 1. ‘Gefährliche Strasse’ van George Grosz uit 1918; 2. Hindenburg en Hitler, kort na de beëdiging van laatstgenoemde tot Rijkskanselier in 1933; 3. Heinrich Mann en Thomas Mann in Berlijn in 1920; 4. Titelpagina van de laatste jaargang van Die Weltbühne.



Knap Grote groet. Ook aan lieve yolande
LikeLike