(17-6-2018)

Een van de nadelen van de ruime verspreiding die de kunst van lezen en schrijven in de wereld heeft gevonden, is dat ook dictators – en zij die het willen worden – boeken schrijven, of tenminste onder hun naam boeken laten verschijnen. Nooit zijn dat goede boeken. Ze zijn meestal tenenknijpend saai en slecht. De kwaliteiten die je nodig hebt voor het schrijven van een leesbaar boek – smaak, uitdrukkingsvermogen, de wil om je eigen en andermans leven door een objectiverende bril te zien – zijn nu eenmaal moeilijk te verenigen met de kwaliteiten van de dictator – meedogenloosheid, de wil om met alle middelen de macht te winnen en te behouden en concurrenten uit de weg te ruimen.
De hoge oplagen van zulke boeken – van Mein Kampf van A. Hitler of het Rode boekje van voorzitter Mao zijn bijvoorbeeld miljoenen exemplaren gedrukt – houdt dan ook zelden verband met het enthousiasme onder lezers. Het boek van de dictator wordt de bevolking meestal door de strot geduwd, door uitreiking van een exemplaar op hoogtijdagen, als verplicht studieobject in gelijkgeschakeld onderwijs, of als profylactische maatregel: werken van Lenin of (tot 1956) Stalin in de boekenkast hebben staan, kon je in de Sovjet-Unie een hoop narigheid besparen, als er ooit een probleem opdoemde tussen jou en de overheid.
Maar zelfs in de zwartste dictatuur, en daarvan kent de geschiedenis er helaas vele, gaat niemand zulke boeken natuurlijk echt lezen, van kaft tot kaft. Ik heb het, moet ik bekennen, zelf wel eens geprobeerd met Mein Kampf, waarover je altijd las dat het zo goed was dat het verboden bleef, zodat warhoofden er niet door op euvele gedachten konden komen. Geen liefhebber van verboden zijnde, en trouwens ook – naar mijn bescheiden mening – niet een warhoofd die zich makkelijk op slechte gedachten laat brengen, heb ik Hitlers opus magnum wel eens geprobeerd te lezen, op een van die vele nare neonazi-websites. Maar erg ver ben ik daarmee niet gekomen. Mein Kampf is gewoon een veel te saai boek, van een beetje manische auteur, en bovendien staat het vol met onbetrouwbare bijzonderheden over de extreem-rechtse loopgraven en bierkelders tijdens en kort na de Eerste Wereldoorlog. Zonde van de tijd. De wetenschappelijke edities die – nu het auteursrecht op dit gedrocht is verstreken – in verschillende landen verschijnen, zijn aan mij dan ook niet besteed.
Enfin, geen normale lezer zal met rode oortjes het boek van een dictator ter hand nemen, om eens lekker te lezen. Maar dat betekent natuurlijk ook, dat maar weinigen weten wat er staat in zulke boeken. Maar vreest niet: er doemt redding op in de persoon van de Brits-Amerikaanse auteur Daniel Kalder, die ze voor ons heeft gelezen en daar een buitengewoon leerzaam en vermakelijk boek over heeft geschreven: Dictator Literature, A history of depots through their writing.
Kalder begint zijn boek met de dictator-auteurs die je misschien de ‘klassiekers’ zou kunnen noemen, de grondleggers van het genre. De eerste is Lenin, schrijver van gortdroge verhandelingen, zowel in ballingschap als in Rusland geschreven. Lenin houdt zich in zijn geschriften vooral onledig met de aanval op andere marxistische auteurs – die hebben niet alleen ongelijk, maar zijn ook dom en te kwader trouw. Op Lenin volgt Stalin – die zich in zijn jonge jaren wel eens aan poëzie heeft vergrepen, maar eenmaal baas in het Kremlin overal, ja echt overal verstand van bleek te hebben. (Even flash forward naar Donald Trump, ook een figuur die zichzelf tot genie heeft verklaard en daarom geen specialistische raadgevers in zijn omgeving kan gebruiken).
Nog in een ander opzicht is Stalin een vernieuwer van het genre: na zijn dood en met name na zijn postume afdanking in 1956, verdwenen de geschriften van Stalin – tientallen delen kloeke verzamelde werken – niet alleen naar de mestvaalt van de geschiedenis, maar ook daadwerkelijk naar de papierversnipperaar. Stalin werd in de Sovjet-Unie na 1956 een non-persoon, en zijn geschriften werden non-boeken, die je nergens meer kon lenen of inzien, en die – in tegenstelling tot de rituele verwijzingen naar Lenin in elke studie van celbiologie tot die van vroeg-feodale verhoudingen zeker niet mochten ontbreken. Deze verdwijntruc maakte school: ook de werken van Hitler en Mao (ook trouwens een dichter in zijn jonge jaren) verdwenen alsof ze er nooit geweest waren. Voorbij dus de tijd dat louter liefde voor de grote Chinese roerganger, in combinatie met een ulevel-wijsheid uit het Rode boekje, garant stond voor zulke uiteenlopende prestaties als de Chinese gang naar de maan en de genezing van nare ziektes.
Er is eigenlijk maar één dictator die bij Kalder als schrijver enige genade vindt, en dat is Benito Mussolini. En dan natuurlijk niet vanwege al die bundels verzamelde toespraken – overigens een algemene plaag bij de auteur-dictators. Maar Mussolini was, voor de Mars naar Rome, zoals bekend een verdienstelijk journalist van socialistische snit, die absoluut niet wars was van uitstapjes naar andere litteraire genres. Zo publiceerde hij, als krantenfeuilleton in 56 delen, in 1910 de avonturen- en schelmenroman L’amante del Cardinale, over een kardinaal die wordt bevangen door een onweerstaanbare, vleselijke begeerte naar een vrouw. Het is een verhaal van jaloezie, rauwe seks, lust, intrige, moord.
Drie jaar later bracht Mussolini – journalistiek leidt tot vele dingen – een biografie van Jan Hus die, volgens Kalder, zo weinig op bronnen berust dat het beter is van een fictie-werk te spreken. En eenmaal aan de macht hield Mussolini vast aan de literatuur: in 1930 verscheen zijn toneelstuk Campo di maggio. Dat gaat over de ‘honderd dagen’ van Napoleon, vanaf diens ontsnapping van Elba tot aan de verloren slag bij Waterloo. Het is een beetje een leerstuk, vol eindeloze toespraken. Maar het is evengoed opmerkelijk dat de Italiaanse dictator, op het hoogtepunt van zijn macht, zich zo weet te verplaatsen in een andere dictator en dan nog wel een die door het verraad van zijn generaals het onderspit delft – want dat verraad is het grote thema in het stuk, en ook Napoleon zelf was van dat verraad bij Waterloo overtuigd. Mussolini kon natuurlijk niet vermoeden dat zijn eigen einde – levend gevild met zijn maîtresse opgehangen aan een lantaarnpaal – zeer bleek zou afsteken bij dat van Napoleon, die op Sint Helena tenminste schrijvend (althans dicterend) en lezend zijn einde kon afwachten.
Na de behandeling van de vijf grondleggers – elk bedacht met een voorbeeldig essay waarin hun werk in de tijd en de omstandigheden worden gesitueerd – gaat Kalder over naar de huis-tuin-en-keuken dictators. Ook in deze categorie wemelt het natuurlijk van de zelfingenomen wijsneuzigheid en verzamelde redevoeringen (Franco, Salazar, de Kims). Maar er zijn ook pareltjes. Het Groene boekje van Gaddafi bijvoorbeeld. Of de historische roman Zabiba en de koning, waarin een wonderschone jongedame zozeer houdt van de veertig jaar oudere koning, dat zij bereid is voor hem het leven te laten. De auteur is hier de Iraakse dictator Saddam Hussein, die zijn laatste jaren wijdde aan een stormachtig verhaal van passie van en voor een koning die door zijn volk zozeer geliefd wordt, dat buitenlandse agressors het nakijken hebben. Er wordt gezegd dat Hussein zozeer opging in het van heftige seksscènes doortrokken werk – overigens in meerdere delen – dat hij zijn ondergang in de werkelijke wereld niet zag aankomen.
Min of meer verbijsterd is Kalder bij lezing van de Rukhnama van Turkmenbashi, de in 2006 overleden dictator van de voormalige Sovjet-republiek Toerkmenistan, die in 1991 onafhankelijk was geworden. De cultus rond Turkmenbashi (Saparmoerat Nijazov) droeg een religieus karakter en het boek Rukhnama is er dan ook naar: een even slordige als pretentieuze verzameling Toerkmeense mythologie, wenken voor het dagelijks leven, stukjes poëzie. Het boek lijkt met copy and past in elkaar gezet, schrijft Kalder, maar was niettemin verplichte kost voor iedere Toerkmeen – zonder de Rukhnama viel aan het halen van het rijbewijs niet te denken. De Rukhnama is ook in de vorm van een monument vereeuwigd – in de Toerkmeense hoofdstad Asjgabat, niet ver van de plek waar het gouden beeld van Turkmenbashi zelf de ganse dag bleef meedraaien met de zon.
Nu voor onze ogen de ene na de andere democratie instort, lijkt het genre van het dictator-geschrift een stralende toekomst beschoren. Erdogan heeft in zijn jonge jaren een toneelstuk over het gevaar van joden en vrijmetselaren geschreven. Poetin is de trotse auteur van een boek over judo. Van Trump kennen we het door een ghostwriter geschreven Art of the deal uit 1987 – vérgaande verbale onmacht in woord en geschrifte is voor een dictator geen beletsel de wereld met een boek lastig te vallen. En in Nederland? Ons land kende in de geschiedenis relatief weinig dictators omdat – in de onsterfelijke woorden van Wim Kan – bij ons de balkons aan de achterkant van het huis zitten. Maar kandidaten voor de functie zijn natuurlijk altijd te vinden, vooral wanneer Nederland zich straks, na het wegvallen van de Amerikaanse atoomparaplu, in de Russische invloedssfeer bevindt. Van Geert Wilders zijn mij geen schriftelijke verrichtingen bekend. Maar Thierry Baudet schijnt onlangs een roman te hebben gepubliceerd. Iemand dus om in de gaten te houden.
Daniel Kalder: Dictator Literature, A history of despots through their writing. Oneworld, Londen, 2018.
Afbeelding boven: het monument voor de Rukhnama in Asjgabat; de constructie had een mechaniek waarmee af en toe een bladzijde kon worden omgeslagen. Afbeeldingen onder: dictators aan de schrijftafel – Mussolini, Hitler, Stalin, Mao.




Geef een reactie