
De Franse politieke cultuur heeft veel merkwaardigs. De quasi-revolutionaire stemming waarin het land nu al maanden verkeert, naar aanleiding van zoiets onbenulligs als de geleidelijke verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd van 62 naar 64 in het jaar 2030, is daarvan een goed voorbeeld. Wie de luide tegenstanders van deze ‘hervorming’ hoort – parlementariërs van ‘La France Insoumise’, vakbondsmannen, sommige demonstranten – zou kunnen denken dat de Franse staat op instorten staat, of toch in ieder geval de democratie. Deels is dat ook de bedoeling, dat we dat zullen denken. Jean-Luc Mélenchon, de naar mijn smaak nogal verdachte voorman van de partij La France Insoumise (het ononderworpen Frankrijk), bepleit een Zesde Republiek, in plaats van de huidige Vijfde, die uit 1958 dateert.
Wat met die ‘Zesde’ precies bedoeld wordt, blijft goeddeels duister. Kennelijk wil Mélenchon meer bevoegdheden voor het Huis van Afgevaardigden, en ook valt, naar aanleiding van de nu al maanden aanhoudende, grote demonstraties tegen de verhoging van de pensioenleeftijd, met enige regelmaat de term ‘sociale democratie’ – alsof stakingen en overleg met de vakcentrales een apart soort wetgevend forum zouden zijn. De tegenstanders van de pensioenwet beschuldigen president Emmanuel Macron en zijn regering ervan de pensioenhervorming op ondemocratische wijze door te willen drukken, met name door de toepassing van artikel 49.3 van de grondwet dat de regering de mogelijkheid een wetsontwerp zonder stemming in het Huis van Afgevaardigden voor aangenomen te verklaren, op voorwaarde dat de regering een vertrouwensstemming overleeft.
Deze inmiddels ook daadwerkelijk, en met succes gevolgde procedure komt neer op een equivalent van wat in het Nederlandse parlement de ‘vertrouwenskwestie’ genoemd wordt – je kunt wel tegenstemmen, als parlementariër van de regeringscoalitie, maar het resultaat is dan dat je de regering naar huis stuurt. Het verschil is natuurlijk wel dat de Franse Vijfde Republiek een presidentiële republiek is, anders dan onze – als ‘constitutionele monarchie’ vermomde – parlementaire staatsvorm. Het is in laatste instantie de president die een regering het veld in stuurt en de wetgevende agenda vaststelt. Die president is door het volk direct verkozen. Daarnaast kent de Vijfde Republiek ook nog een (bindend) referendum – de tegenstanders van de nieuwe pensioenleeftijd eisen van Macron dat hij over deze kwestie een referendum uitschrijft. Maar die kijkt wel uit: het antwoord op een stembusvraag ‘wilt u twee jaar langer werken?’ staat immers van te voren vast, net zoals dat zou zijn bij ‘wilt u meer belasting betalen?’.
De Vijfde Republiek is die van generaal Charles de Gaulle, de ex-oorlogsheld die in 1958 door een wanhopige politieke elite werd binnengehaald, op een moment dat de Franse staat aan parlementaire verlamming, de Algerijnse kwestie en een militaire staatsgreep ten onder leek te gaan. De invoering van het presidentiële systeem – bij referendum – was een antwoord op de volstrekte onmacht van de partijen in het Huis van Afgevaardigden om nog tot een effectieve regering te geraken. De Gaulle’s presidentschap doorbrak die impasse, maar helaas zonder het kiesstelsel te hervormen: het districtenstelsel met een tweede ronde wanneer een der kandidaten niet in de eerste ronde een absolute meerderheid behaalt, maakt een eindeloos aantal afspraken tussen partijen en kongsies mogelijk, en leidt tot een buitensporig groot aantal fracties.
De recente parlementaire behandeling van de pensioenwet – als je al van ‘behandeling’ kon spreken – deed heel erg denken aan de somberste dagen van de naoorlogse, parlementaire Vierde Republiek. Om de ‘volksvijandig’ geachte pensioenwet te frustreren, diende La France Insoumise duizenden amendementen in. Toen het wetsontwerp, na overigens in de Senaat te zijn goedgekeurd, terugkwam naar het Huis poogde dezelfde fractie behandeling onmogelijk te maken met het zingen van de Marseillaise en andere luidruchtige ordeverstoringen. De extreemrechtse Rassemblement National van Marine Le Pen deed een eigen duit in het obstructieve zakje door te beloven dat afgevaardigden van de rechtse Les Républicains, van wier steun de pensioenplannen afhankelijk waren, bij de volgende parlementsverkiezingen geen tegenkandidaat van RN tegenover zich zouden vinden als ze tegen de pensioenwet zouden stemmen. In de verwachting dat velen van hen daar wel oren naar zouden hebben, besloten Macron en de zijnen tot de weg via 49.3.
Het meest fascinerende aan dit alles is de negentiende-eeuws aandoende politieke heisa waarin dit alles zich voltrekt. Het lijkt soms net alsof er sinds de bestorming van de Bastille in 1789 in Frankrijk nauwelijks meer iets van politiek belang kan gebeuren, waarbij niet onmiddellijk de staatsvorm of het economisch systeem ter discussie worden gesteld. Ook nu weer: als Macron zijn bescheiden voorstellen voor de pensioenleeftijd rechtvaardigt met het argument dat het huidige stelsel de staatsschuld met dertig miljard per jaar zou doen toenemen, en dat in een periode van oplopende rente, krijt de tegenpartij uit dat de president als vriend van de banken van alle Fransen een offer van twee jaar van hun leven eist.
Het oude, negentiende-eeuwse idee van een ‘république sociale’ steekt weer de kop op – na overigens al bij de revoluties van 1830 en 1848 en bij de Commune van Parijs in 1871 het onderspit te hebben gedolven ten gunste van de zogeheten ‘république bourgeoise’. Overigens is het gedoe van nu ook een uitvloeisel van een ander euforisch moment in de Franse politieke geschiedenis: de verkiezing tot president van de Vijfde republiek in 1981 van de socialist François Mitterrand, die zich in 1958 sterk had verzet tegen de ‘ondemocratische’ grondwet maar na 1981 maar al te graag – en vaak zeer despotisch – de president van Frankrijk wilde zijn. De verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd, van 65 naar 60, was aan hem te danken, net als de 35-urige werkweek en de vijfde week vakantie trouwens. (De verhoging van 60 naar 62 dateert overigens van de presidentschap van Nicolas Sarkozy).
Eigenlijk mag het een klein wonder heten dat Frankrijk als staat nog steeds overeind staat, denk je als je kijkt naar de politieke geschiedenis sinds 1789. Na de Revolutie die een eind maakt aan het absolutistisch koningschap, en het definitieve slotakkoord van de Napoleontisch tijd in Waterloo in 1815, volgden decennia van monarchistische restauratie in verschillende vormen, totdat in 1871 de zogeheten Derde Republiek een blijvertje bleek, min oef meer toevallig want het Huis van Afgevaardigden bestond op dat moment grotendeels uit monarchisten. Het lijkt er echter op dat op dat moment iedereen een beetje de buik vol had van Frankrijk onder een monarch: de terugkeer van de Bourbons tussen 1815 en 1830 was geen succes geweest, en het bewind van de ‘burger-koning’ Louis-Philippe – telg van een zijtak van de koninklijke familie die als de ‘Orléanisten’ bekend staat – al evenmin.
In de allerslechtste reuk staat sinds jaar en dag het zogenaamde ‘Second Empire’ van Napoleon III, dat duurde van 1852 tot 1870. Deze Louis-Napoléon was een neef van de in 1815 bij Waterloo definitief verslagen Franse keizer, en een zoon van Louis Napoléon, een broer van de keizer en tussen 1810 en 1813 Koning van Holland. Net als de rest van de familie Bonaparte werd hij in 1816 uit Frankrijk verbannen. Hij is dan acht jaar oud, en kent Frankrijk nauwelijks uit eigen ervaring, wat hem er niet van weerhoudt om zichzelf als een mogelijk toekomstige monarch te zien, die de glorie van het Napoleontisch Keizerrijk zal herstellen. Hij werkt ook aan wat je nu zijn ‘imago’ zou noemen – door te paard deel te nemen aan de strijd van Italiaanse nationalisten tegen de Habsburgers en een boekje met romantische bespiegelingen het licht te doen zien onder de titel ‘Rêveries politiques’.
Een figuur van belang op het Franse politieke toneel is hij dan nog geenszins. Wanneer hij in Parijs opduikt om koning Louis-Philippe zijn diensten aan te bieden, zendt deze hem glimlachend terug in zijn Zwitserse, en af en toe ook Engelse ballingschap. Zelfs de rest van de Napoleontische familie ziet helemaal niets in de ambities van de achterneef, die zich overigens na de dood van Napoleon II, de graaf van Reichstadt, in 1832 hoofd van de ‘dynastie’ mag noemen. Tot algemene verbazing onderneemt hij in 1836 een uiterst onhandige poging tot staatsgreep, door met wat vrienden Straatsburg binnen te vallen en de macht over Frankrijk op te eisen. Zijn plan is om met het lokale garnizoen naar Parijs op te trekken om de monarchie van Louis-Philippe omver te werpen. Louis-Napoleon verwacht dat – net als bij de terugkeer van zijn oom uit Elba eerder in de eeuw – zich onderweg steeds meer troepen zich bij deze veldtocht zullen aansluiten.
Daar komt in het geheel niets van terecht. De putschist wordt gearresteerd en naar Parijs overgebracht, voor berechting. Maar Louis-Philippe heeft een beter idee. In plaats van de 28-jarige keizer-in-spe te berechten en hem daarmee een platform voor de verkondiging van zijn ideeën te geven, zendt hij hem opnieuw in ballingschap – nu naar de Verenigde Staten. Daar doet, naar later zal blijken, de jongeman indrukken voor het leven op, over wat een moderne economie is bijvoorbeeld. Maar zijn politieke ambities worden er niet door gestild: in 1839 verschijnt wederom een gloeiend pamflet van zijn hand: ‘Des idées napoléoniennes’.
Op 6 augustus 1840 onderneemt hij een nieuwe poging tot staatsgreep door met een groepje getrouwen vanuit Engeland een landing uit te voeren nabij Boulogne-sur-mer. Mogelijk voelt Louis-Napoleon zich in zijn ambities gesterkt door de wetenschap dat koning Louis-Philippe in dat jaar het stoffelijk overschot van de in 1821 overleden keizer Napoleon laat overbrengen van het onherbergzame St.Helena naar Parijs, waar de grote keizer een staatsbegrafenis ten deel zal vallen. Maar de staatsgreep van diens achterneef is wederom een eclatante mislukking. Deze keer volgt er wel een veroordeling: Louis-Napoléon wordt opgesloten in het Fort van Ham, nabij Saint-Quentin in Noord-Frankrijk.
Zo’n middeleeuws fort – het is in de Eerste Wereldoorlog verwoest – is niet echt goed voor de gezondheid. Maar de putschist kan er vrijuit lezen en schrijven en gasten ontvangen. Hij heeft zelfs een verhouding met een aardig meisje uit de bediening, bij wie hij twee kinderen verwekt. En hij schrijft een pamflet waar hij later nog veel plezier van zal hebben, omdat het hem de naam van vriend van de arbeidersklasse geeft: ‘L’extinction du pauperisme’. In werkelijkheid is zijn economische visie eerder die van het in de negentiende Eeuw sterk verbreide (en inmiddels vrijwel vergeten) Saint-Simonisme: een ideologie die ideeën over economisch-technische vooruitgang paart aan gedachten over maatschappelijk en economisch evenwicht, en samenwerking tussen de diverse klassen in de samenleving.
In potentie spreekt Louis-Napoléon dus grote groepen Fransen aan: de arbeiders en ambachtslieden die verwachten dat hij de armoede zal bestrijden, de door handel en nijverheid opkomende burgerij die in hem een bescherming tegen het ‘rode gevaar’ van de ‘république sociale’ ziet, en tenslotte ook de meer conservatieve katholieken in de provincie, die met voldoening hebben geconstateerd dat Louis-Napoleon weliswaar geporteerd is voor het verdrijven van de Habsburgse macht uit Italië, maar de kerkelijke staat van de paus onverlet wil laten. Hoe ver deze aantrekkingskracht reikt, blijkt in 1848, als door een nieuwe revolutie koning Louis-Philippe het veld moet ruimen en de Tweede Republiek wordt uitgeroepen (na de republiek van de Franse revolutie in de achttiende eeuw).
Het voorlopig bewind schrijft onmiddellijk verkiezingen uit voor een wetgevende vergadering. Er komt een nieuwe grondwet die voorziet in een president van de republiek, gekozen volgens algemeen (mannelijk) kiesrecht. Louis-Napoléon, inmiddels teruggekeerd in een land dat hij maar nauwelijks uit eigen aanschouwing kent, stelt zich kandidaat en wint met 75 procent. De man die zich later zal ontpoppen tot de laatste monarch in de Franse geschiedenis, wordt daarmee voorshands de eerste president van een Franse republiek. Hij is ook de eerste die in deze functie het Élysée-paleis betrekt, waar sindsdien alle Franse presidenten wonen. Gesteund door een conservatieve meerderheid in het parlement, betoont de president zich vooral een verdediger van de orde: de in 1848 bij de revolutie bevochten vrijheid van drukpers wordt bijvoorbeeld weer afgeschaft.
De president maakt er het beste van: spoorwegen en stations worden geopend, handel en nijverheid bevorderd, schitterende feesten op het Élysée gegeven. Wel is er al vlug sprake van verrechtsing: het algemene kiesrecht wordt steeds verder beperkt om het rode gevaar in te dammen. Er doemt echter een probleem op: de grondwet zegt dat de president na vier jaar niet herkiesbaar is, terwijl Louis-Napoléon zijn ideeën over de vestiging van een nieuwe dynastie niet heeft opgegeven. Een voorstel tot grondwetswijziging wordt in 1851 door een wat wantrouwig parlement verworpen. Het wordt onrustig in Frankrijk: het volk gromt over de economische crisis en in Parijs gaan de gesprekken steeds vaker over een nieuwe revolutie, of liever gezegd een staatsgreep. Die komt er, op 2 december 1851.
Deze keer hebben Louis-Napoléon en zijn vrienden de zaak beter voorbereid. De president poseert als redder van de republiek en van de vrede, van de orde kortom. De Nationale vergadering wordt ontbonden, wat mogelijk is omdat de politie en het leger al vlug achter de president blijken te staan. Op 4 december worden in Parijs en andere Franse steden plotseling barricades opgeworpen, in een diffuse beweging die vooral een terugkeer naar de waarden van 1848 lijkt na te streven. In Parijs vallen honderden doden als de troepen op demonstranten schieten. Speciale snelrechtbanken veroordelen ongeveer 10.000 opposanten tot deportatie naar Algerije, onder wie prominente republikeinen als Edgar Quinet, Adolphe Thier en Victor Schoelcher.
De staatsgreep van 4 december 1851 is dus wel gelukt, maar is – anders dan Louis-Napoléon gewild had – zeker niet bloedeloos verlopen. Op dit moment verliest de president ook de steun van een belangrijke intellectuele bondgenoot: de schrijver Victor Hugo (1802-1885), misschien wel de invloedrijkste schrijver in de negentiende eeuw in heel Europa. Hugo begeeft zich in ballingschap – eerst in Brussel, en later via het Engelse kanaaleiland Jersey naar Guernsey, waar hij tot aan het einde van het bewind van de putschist zal blijven. Hugo heeft ook veel tegen Louis-Napoléon, later bekend als keizer Napoléon III, geschreven en hem als ‘de kleine Napoleon’ zo effectief belachelijk gemaakt dat het zijn nagedachtenis tot op de huidige dag beïnvloedt. Het beeld van de schertsfiguur, die middels een staatsgreep een operettebewind gevestigd heeft, bestaat eigenlijk nog steeds.
Voor 20 december 1851 laat de president een referendum uitschrijven, met de vraag of de kiezers ja dan nee instemmen met de proclamatie bij de staatsgreep. Het ‘ja’ is overweldigend: 90 procent. De staatsgreep lijkt daarmee gelegitimeerd en Louis-Napoléon verhuist van het Élysée naar de Tuilerieën, een van de voormalige koninklijke paleizen. Op 14 januari 1852 wordt een nieuwe Constitutie afgekondigd, waarin staat dat de president van de republiek, ‘prins Louis Napoléon Bonaparte’, voor tien jaar de regering overneemt, en een leidende wetgevende rol heeft.
In 1852 volgt een nieuw referendum, nu over de vraag of de president van de republiek in de ‘keizerlijke waardigheid’ moet worden hersteld, een herstel van het erfelijk keizerschap van Napoléon Bonaparte dus. De overwinning van het ‘ja’ is wederom verpletterend: 96 procent. Merkwaardig genoeg wordt de Grondwet niet gewijzigd: strikt genomen is Frankrijk een republiek met een keizer aan het hoofd. Maar in de wandeling spreekt men over het ‘Empire’ – de uitdrukking ‘Second Empire’ is van later tijd. Dat Empire is natuurlijk een autoritaire dictatuur, ja zelfs een politiestaat, waarin er preventieve censuur is en vrijheid van meningsuiting en drukpers niet bestaan.
Veel van de mogelijke onvrede daarover wordt weggenomen door de economische groei en modernisatie die Frankrijk na 1848 doormaakt. De man die inmiddels Napoléon III genoemd wil worden, viert de vooruitgang graag als zijn persoonlijke succes: hij reist het land rond om nieuwe spoorwegen, mijnen, kanalen en bedrijven te openen. Dat Parijs in de negentiende eeuw, en nog lang daarna de ‘hoofdstad van Europa’ genoemd kon worden, met zijn kloeke boulevards, musea, monumenten en wat niet al, is voor een groot deel te danken aan het bewind van Napoléon III. (Tekst gaat door onder afbeelding).

Iets minder succesvol was Napoléon wellicht in zijn streven om – als een vroege voorloper van Poetin in zekere zin – van het onder leiding van zijn voorvader in 1815 zo smadelijk vernederde Frankrijk weer een Europese grootmacht van betekenis te maken. Aan de zijde van de Engelsen vechten Franse troepen mee in de Krimoorlog (1853-1856), een bloedige strijd die moet verhinderen dat Rusland aan de noordzijde van de Zwarte Zee te machtig wordt. In hoogsteigen persoon geeft de keizer leiding aan de troepen die aan de zijde van het koninkrijk Piëmonte-Sardinië in Noord-Italië tegen de Oostenrijkers vechten – in ruil waarvoor Frankrijk in 1860 het graafschap Nice en Savoie mag inlijven.
Bepaald desastreus pakt het Mexicaanse avontuur uit: in de jaren 1860 denkt Napoleon gebruik te kunnen maken van het feit dat de Verenigde Staten door een burgeroorlog verscheurd worden, en wil de gelegenheid te baat nemen in het eveneens roerige Mexico, dat grote schulden heeft aan Europese banken, een Frankrijk goed gezind regime te vestigen. Er wordt zelfs voor de nieuwe staat een nieuwe keizer gevonden: Maximiliaan, broer van de Oostenrijkse keizer Franz-Joseph. Dat avontuur loopt slecht af. Eerst trekken de Spanjaarden en Britten, die aanvankelijk ook troepen naar Mexico zouden sturen, zich terug en daarna wil ook Napoléon III er niet meer mee doorgaan. Een van de gevolgen is dat de in de steek gelaten Maximiliaan in 1867 door Mexicaanse patriotten wordt gefusilleerd.
Die gebeurtenis maakt indruk in heel Europa en de dood van de Mexicaanse keizer wordt algemeen Napoléon III in de schoenen geschoven. Frappant blijkt dat uit een befaamd schilderij van Édouard Manet over deze gebeurtenis, waar de leden van het executiepeloton Franse uniformen aan hebben, en rechts daarvan een figuur bezig is met het laden van zijn wapen, die gelijkenis vertoont met Napoléon III. De Franse uniformen komen alleen voor op de vierde versie van het schilderij, dat in 1869 niet werd toegelaten tot de Salon. (Tekst gaat door onder afbeelding).

Manets kunstzinnige protest tegen de politiek van Napoléon tekent de neergang van de keizerlijke populariteit in de jaren 1860. Economisch gaat het niet slecht met Frankrijk, de kunsten bloeien. Het Second Empire is ook een van de zeldzame autoritaire regimes die zichzelf liberaliseren: in mei 1870, vlak voor de ineenstorting van zijn Empire, legt Napoléon III het volk in een referendum de vraag voor of het instemt met liberale hervormingen, die van Frankrijk een staat hadden gemaakt die aan een constitutionele monarchie herinnerde. Weer behaalt de keizer een verpletterende overwinning met 7 miljoen keer ‘ja’. Maar het is te laat: de aan nierstenen en andere kwalen lijdende keizer raakt langzaam zijn greep kwijt.
En een oorlog in 1870 met Pruisen, die Napoléon naar het schijnt niet gewild had, eindigt in een smadelijke nederlaag bij Sedan. De Duitse overwinnaar roept, nota bene in het kasteel van Versailles, het Duitse Keizerrijk uit, Elzas en Lotharingen gaan voor Frankrijk verloren en Napoléon gaat eens te meer in ballingschap in België en Engeland, waar hij drie jaar later overlijdt.
Met enige regelmaat verschijnen er in Frankrijk historische studies waarin gepleit wordt voor een rehabilitatie van Napoléon III, onder wiens bewind in Frankrijk immers ook veel nog altijd zichtbare modernisaties zijn doorgevoerd. Maar dat mag niet baten: naar een ‘Place Napoléon III’ zoek je in de meeste Franse steden vergeefs. De Franse politieke cultuur kan, behalve revolutionair-rumoerig, ook meedogenloos zijn. Alleen kleine extreem-rechtse groeperingen in Frankrijk bepleiten nog de stoffelijke resten van Napoléon III en zijn keizerin Eugénie uit Engeland naar Parijs over te brengen, in het voetspoor van zijn beroemde oom.
Xaxier Maudit: Napoléon III. PUF 2023.
Afbeeldingen: 1. Spotprent over Napoléon III van Paul Hadol (1871, BnF); 2. Statieportret van Napoléon III van Hippolyte Flandrin (1809-1864) (1862, Chateau de Versailles); 3. Édouard Manet: L’execution de l’empereur Maximilien de Mexique. (1868/1869, Kunsthalle Mannheim); 4. Napoléon III en keizerin Eugénie rond 1865 op een Daguerrotype van André Disderi (1819-1890). (Moma, NY).

“Jean-Luc Mélenchon, de naar mijn smaak nogal verdachte voorman van de partij La France Insoumise (het ononderworpen Frankrijk), bepleit een Zesde Republiek, in plaats van de huidige Vijfde, die uit 1958 dateert.” – Ik heb die verdenking ook al steeds gehad. Maar ik kan er geen vinger achter krijgen. Een verkeerd soort vrijmetselaars zoals we uit Italië kennen?
LikeLike