Recht op vergetelheid

Mijn favoriete fietsenmakers in Amsterdam zijn twee Serviërs. Ik zie ze met enige regelmaat want mijn fiets is al oud – ik ben aan het ding gehecht vanwege het statige, zogeheten kruisframe. Van Servië en Serviërs heb ik altijd een hoge dunk gehad, meer dan van andere volkeren en republieken van het voormalige Joegoslavië. Hoe dat zo komt is eigenlijk moeilijk te zeggen. Het is een gevoelskwestie en ik weet ook wel dat er uit naam van de Servische natie in de jaren negentig van de vorige eeuw vreselijke dingen zijn gedaan – ik was in die oorlogen verslaggever. Maar die oorlogen zijn niet het hele verhaal en het gaat niet aan individuen, of zelfs collectief een volk te veroordelen op wandaden, gepleegd door enkelingen of in een specifieke historische setting of waan.

Ik zou mij, op grond van deze redenering, dan ook aardig kunnen vinden in de door de Oostenrijkse schrijver en Nobelprijs-winnaar Peter Handke beleden liefde voor de Servische idee, ware het niet dat Handke zich tegenwoordig de toekenning van allerlei verdachte officiële Servische onderscheidingen laat aanleunen. Dat Handke zich een orde laat opspelden die eerder aan Mladic en Karadzic is toegekend, gaat mijn begrip te boven, evenals het gegeven dat de naam van de geniale schrijver Ivo Andric tegenwoordig wordt misbruikt door hem te verbinden met kortzichtig nationalisme.

Tot op heden is het mij niet gelukt een praatje te maken met de twee Amsterdamse fietsenmakers. Ze komen uit Belgrado, beantwoorden ze mijn vraag alvorens het gesprek schielijk te beëindigen. Ik begrijp ook wel hoe dat komt: ze hebben geen enkele behoefte aan gedachtenwisseling over Servië en de recente Servische geschiedenis, omdat ze – in de meeste gevallen terecht – vermoeden dat Nederlanders geen hoge pet op hebben van Serviërs. Neem bijvoorbeeld Srebrenica. Of Vukovar. Dat de meeste Serviërs geen goede voorstelling hadden van wat daar gebeurde, of nu juist het land waren ontvlucht om niet in militaire dienst te hoeven, of de gebeurtenissen destijds zagen in een politieke context die nu alle gelding heeft verloren – leg dat maar eens uit aan iemand die die tijd niet heeft meegemaakt. Dan is het maar beter, het er niet meer over te hebben. Voor dat je het weet verzeil je anders in moralistische, uitzichtloze beschuldigingen. Dat – speculeer ik – zal de redenering zijn van mijn Servische fietsenmakers.

Iets dergelijks, vermoed ik, lag ten grondslag aan de onwil van de ‘vader’ van de Amerikaanse avant-gardefilm van Litouwse afkomst Jonas Mekas (1922-2019) om te antwoorden op beschuldigingen in 2018 van de Amerikaanse historicus Michael Casper. De Nederlandse cineast en schrijver Peter Delpeut, groot bewonderaar van Mekas, heeft aan die beschuldigingen, die betrekking hebben op Mekas’ optreden in Litouwen tijdens de jaren van de Tweede Wereldoorlog, nu een bepaald gekweld essay gewijd: ‘Het vergeten kwaad’.

De beschuldigingen komen er, in het kort gezegd, op neer dat de twee nationalistische krantjes waarin de jonge Mekas gedichten publiceerde en waarvan hij naar eigen zeggen ook redacteur was, tevens antisemitische artikelen bevatten waarin tot genocide werd opgeroepen, en dat hij weet moet hebben gehad van de liquidatie van alle 2400 Joden in zijn toenmalige woonplaats op één dag. Dat Mekas, die in 1949 naar de Verenigde Staten emigreerde, aan deze feiten in het openbaar nooit heeft gerefereerd, is des te opmerkelijker omdat zijn avant-gardistische filmwerk, en ook zijn autobiografische geschriften, voor een groot deel in het teken staan van heimwee en herinnering.

Er zijn geen aanwijzingen dat de jonge Mekas zich in Litouwen zelf schuldig zou hebben gemaakt aan de moord op Joden. Maar het is nauwelijks mogelijk je te onttrekken aan de indruk dat hij de genoemde gegevens bewust niet in de openbaarheid heeft willen brengen -en daarover trouwens ook nog gezwegen heeft na het artikel van Michael Casper in de New York Review of Books. Daar komt nog bij dat Mekas’ verhaal over zijn ontsnapping uit Litouwen in 1944, waarover hij wel mededelingen gedaan heeft, niet erg plausibel klinkt. Zijn relaas is dat hij moest vluchten omdat de Duitsers achter zijn verzetswerk dreigden te komen. Veel waarschijnlijker lijkt echter dat Mekas vluchtte voor het oprukkende Rode Leger, van wie hij als een Litouwse nationalist, lid van een beweging die met de Nazi’s had samengewerkt, weinig goeds te verwachten had.

In ‘Het vergeten kwaad’ neemt Delpeut ‘de zaak Mekas’ van alle denkbare kanten onder de loep. Kan er sprake zijn van een misverstand, van verdringing, van oprecht vergeten, of van onwetendheid? Bijna obsessief poogt Delpeut een verklaring te vinden voor Mekas’ zwijgen: historisch, psychologisch, moreel. Delpeut is een belanghebbende: voor hem als jonge cinefiel is Mekas een baken geweest, dat hem de ogen heeft geopend voor de waarde van ‘found footage’, niet-narratieve cinema, en andere vormen van underground-filmkunst.

Die positie als baken, als element in de vorming van zijn kunstzinnige persoonlijkheid hangt niet samen met wat de jonge Mekas in Litouwen heeft uitgespookt of nagelaten. Het is met de idolen uit je jeugd net als met je ouders – je hebt ze niet zelf uitgekozen en als er een steekje aan ze los is, valt er weinig meer aan te doen. Maar daarom is het nog wel pijnlijk natuurlijk, voor Delpeut. Het siert hem overigens dat zijn uitvoerige essay over Mekas niet uitloopt op een postume verdediging van zijn idool.

Er zijn vermoedelijk niet veel mensen meer in leven die zich kunnen verplaatsen in de denkwereld van jonge Litouwse nationalisten als Mekas halverwege de vorige eeuw. Litouwen was ooit, als het Pools-Litouws Gemenebest, een groot en machtig land geweest maar bij de Poolse delingen in de XVIII-de eeuw deel van het Russische Rijk geworden. Na 1915, in de verwarring van de Eerste Wereldoorlog en de Russische revolutie, werd Litouwen weer onafhankelijk, nu als een van de drie kleine Baltische staten. Het Litouwse nationalisme werd, zoals vele andere nationalistische ideologieën in de XIX-de eeuw, gekenmerkt door antisemitisme. De politieke geschiedenis van het onafhankelijke Litouwen tussen de Wereldoorlogen was een zeer roerige – na 1929 was Litouwen een regelrechte dictatuur.

In 1939 deelden Hitler en Stalin met een pact de gehele regio onder elkaar op – Litouwen kwam onder Sovjet-heerschappij en er volgde grootscheepse vervolging van Litouwse prominenten en intellectuelen, en verbanningen naar Siberië. In 1941 viel Nazi-Duitsland Litouwen binnen, op weg naar Moskou in het kader van de ‘Operatie Barbarossa’. Net als in andere landen binnen de regio – Letland, Estland, Oekraïne, Polen etc. – werden de Duitsers aanvankelijk verwelkomd als bevrijders van de Russische overheersing. Maar het grootscheepse moorden ging door, met de massale liquidatie van joden, en – na de terugkeer van het Sovjet-leger in 1944 – ook weer van Litouwse burgers. Litouwen maakte deel uit van wat je de ‘killing fields’ van Europa kunt noemen.

Hoeveel kans is er dat een Litouwse jongeman in 1941 binnen deze context alleen maar existentiële keuzes maakt die later, in de context van de liberale, democratisch-gezinde, high-brow intelligentsia van het naoorlogse New York in goede aarde vallen? Niet veel vermoedelijk. Daarom heeft Mekas, denk ik, dezelfde keus gemaakt als mijn Servische fietsenmakers: het vergt allemaal te veel uitleg om je eigen gedrag te verklaren, en dan nog zal het moeilijk zijn naïeve, onwetende toehoorders te overtuigen, omdat het nu eenmaal moeilijk is je voor te stellen hoe het is om onder gevaar voor het eigen leven tot keuzes te komen. Dan beter het verleden afronden als een vage anekdote, en gaan voor het leven van de tweede kans, in Manhattan of Amsterdam.

Susan Sontag, Alan Ginsberg, Yoko Ono, Andy Warhol en al die andere New Yorkse coryfeeën die Mekas tot zijn vrienden rekende, hebben zich door hem dus in zekere zin laten foppen, en hetzelfde geldt voor wie in Mekas een kunstzinnig voorbeeld hebben gezien, zoals Delpeut. De neiging te denken dat voortreffelijkheid bij een kunstenaar of intellectueel samen gaat met een hoogstaande, of zelfs sympathieke persoonlijkheid, ook buiten het werkterrein, is onuitroeibaar. Zo werkt nu eenmaal bewondering, als een broertje van empathie. De ontdekking dat de bewonderde een slecht mens is, werkt als een koude douche. En er is niets meer aan te doen – behalve misschien er een zeer onderhoudend essay van meer dan 200 pagina’s over schrijven, zoals Delpeut heeft gedaan.

Een van de meer grappige elementen in Delpeuts betoog is dat hij de brenger van de onheilsboodschap, de historicus Michael Casper dus, diens artikel in de New York Review of Books nogal kwalijk schijnt te nemen. Daar zit wat in: Caspers stuk past wonderwel in wat wel de ‘cancel culture’ genoemd wordt. Intellectuele of historische helden uit het verleden worden bij het grofvuil gezet omdat hun optreden niet past bij hedendaagse morele normen. Jonas Mekas had niet mogen zwijgen over laakbaar gedrag waarvan hij getuige was en daarom is hij het niet waard om verder vermeld of bewonderd te worden. Het is precies deze morele hovaardij waarom ik vorig jaar mijn abonnement op de New York Review of Books heb opgezegd.

Peter Delpeut: Het vergeten kwaad. De herinneringen van Jonas Mekas. Altlas Contact 2021.

Afbeeldingen: 1. Jonas Mekas in 1962, foto Ian Roberst; 2. Mekas’ ‘home movies’ van Yoko Ono, John Lennon, Jackie Onassis, Salvador Dali.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: