Ideeën veranderen, en boeken helpen daarbij. Maar hoe?

Hoe ideeën zich van de beschaafde wereld meester maken en in sommige gevallen de status van consensus genieten, blijft een raadselachtige zaak. Neem nu het ‘Neo-Liberalisme’ waarover in menig krantenartikel dezer dagen de doodsklok geluid wordt. De staat is helemaal terug, heet het dan, nu gebleken is dat je de bestrijding van een wereldwijde pandemie, en de economische- en sociale gevolgen daarvan niet aan de krachten van de ‘markt’ kunt overlaten. Nog maar een paar jaar geleden zou het soort staatsdirigisme waarmee men in Den Haag, Washington, Peking of Brussel Covid-19 te lijf is gegaan, voor gekkenwerk zijn verklaard. Economische bedrijvigheid deels of geheel verbieden, kwistig uitdelen van publieke fondsen aan wie door de pandemie zakelijk of particulier knijp komt te zitten, en onbekommerd de staatsschuld laten oplopen als een probleempje van later order – nog maar een paar jaar geleden zou dat allemaal volkomen ondenkbaar zijn geweest.

Anno 2021 lijkt zo’n ‘post-neoliberale’ benadering de gewoonste zaak van de wereld – al zal het mij benieuwen wat er bijvoorbeeld gebeurt met het onzalige, zeer neoliberale plan om de Nederlandse pensioenuitkeringen afhankelijk te maken van de koersontwikkelingen op de Amsterdamse effectenbeurs. Soms is het voor beleidsmakers wel heel erg verleidelijk om heikele vraagstukken door te schuiven naar de anonimiteit van de marktwerking. Maar op het vlak van de uitgangspunten lijkt het Neo-Liberalisme te hebben afgedaan, zelfs bij partijen als VVD, CDA en PvdA, die 25 jaar geleden nog zweerden bij marktwerking, vermindering van de belastingdruk, flexibele arbeidsverhoudingen en ten gunste van marktpartijen terugtredende overheden, mopperen nu over wel erg grote inkomensverschillen en tanende sociale cohesie. Ook de nog niet zo lang geleden vaak gehoorde gedachte dat dingen als politiek of ideologie er eigenlijk niet meer zo toe deden, omdat de markt wel de weg zou wijzen, lijkt in het licht van pandemie en dreigende klimaatcatastrofe in het niets verzonken.

De vraag is hoe dit allemaal komt. Berustte de neoliberale consensus van 25 jaar geleden op het feit dat zowel beleidsmakers als in de publieke zaak geïnteresseerde burgers allemaal Friedrich Hayek en Milton Friedman hadden gelezen en overtuigd geraakt waren van de zegeningen van de markt en de vrijheden verbonden aan het terugdringen van overheidsbemoeienis? Als iemand die de beperktheden en illusies van zijn tijd pleegt te delen, kan ik getuigen dat het zo niet is gegaan. Maar net zo ligt het nu natuurlijk bij het demasqué der neoliberale illusies. Het is niet omdat zij David Graeber of Ewald Engelen hebben gelezen dat Joe Biden of Angela Merkel plotseling hun afkeer van oplopende staatsschuld hebben overwonnen. Intellectuele meningsvorming, de gang der ideeën, is een veel chaotischer proces, van toevalligheden en contradicties, van vallen en opstaan, dat zich nauwelijks in een bevredigend model laat beschrijven, nog minder haast dan de economie zich in een model vangen laat.

Dat is niets nieuws. Op school leerden wij vroeger – ik hoop maar dat dat nog zo is – dat de Franse Revolutie, die de mensheid vrijheid en waarheid gebracht heeft en de krachten van autocratisch despotisme en religieuze verstandsbeperking een beslissende slag heeft toegebracht, mede te danken was aan de XVIII-de-eeuwse Verlichting, een brede beweging van schrijvers en denkers die, tegen de machtsverhoudingen van hun tijd in, de weg uit het doolhof van obscurantisme wezen. Diderot, Voltaire, Rousseau en het collectief van de ‘Encyclopédie’ – het zijn maar enkele van de namen die in dit verband genoemd moeten worden en wier geschriften, zo leerden wij, zo’n overtuigingskracht hadden voor de tijdgenoten, dat mede uit naam van deze ideeën de Franse revolutie van 1789 uitbrak en de wereld nooit meer dezelfde zou zijn.

Het is een goed verhaal, maar het klopt niet, aldus de Amerikaanse historicus Robert Darnton in zijn laatstverschenen boek, ‘Pirating and publishing’. Zijn hele carrière als historicus al houdt Darnton zich al bezig met het boekenbedrijf in de XVIII-de eeuw, vooral met het oog op de werken van de Verlichting en de Franse boekenmarkt. Dit boek beoogt kennelijk een soort afsluitend overzicht van deze studiën te zijn, wat ‘Pirating and publishing’ een heel klein beetje saai, want nogal opsommerig maakt. Maar daar gaat het hier nu even niet om. Wat hier van belang is, is Darntons conclusie dat de geschriften van de Verlichting – meestal circulerend als buiten Frankrijk gedrukte roofdrukken omdat de censor in Parijs een reguliere uitgave verbood – maar een betrekkelijk bescheiden deel van de boekenmarkt bestreken. Het was toen net als nu – mutatis mutandis: de meeste mensen die boeken lazen en kochten besteedden hun aandacht aan flutromannetjes of het toenmalige equivalent van een ‘how to’-boek, de religieuze verhandeling. Slechts weinigen werkten als lezer actief aan hun persoonlijke Verlichting – al moet in dit verband vermoedelijk een uitzondering worden gemaakt voor de auteur Jean-Jacques Rousseau, wiens ‘Émile’ en ‘La nouvelle Héloise’ ware rages ontketenden. (Tekst gaat door onder afbeelding).

Darton ontleent zijn inzicht in de Franse boekenmarkt in de decennia vóór de Franse revolutie voor een aanzienlijk deel aan een van de weinige bewaard gebleven bedrijfsarchieven van voor de Franse markt werkende uitgeverijen, de ‘Société Typographique de Neuchâtel’ (SNT). Rondom Frankrijk lagen, als in een halve maan, plaatsen waar zulke uitgevers actief waren. Dat ging via steden in de Republiek (Amsterdam, Den Haag, Leiden) via Brussel en Maastricht en Luik en talrijke plaatsen in Duitsland (zoals Neuchâtel dat in deze tijd Pruisisch was) tot Genève (waar de protestanten de baas waren) en Avignon (dat onder gezag van de paus stond). In deze tijd, waarin het auteursrecht nog moest worden uitgevonden, was de uitgeverij een zaak van ‘vrije jongens’, waarbij enorm veel geld kon worden verdiend, maar ook verloren.

Natuurlijk: er was een markt voor in Frankrijk door het ‘Directoraat voor de Uitgeverij’ des konings verboden boeken, waarvan de inhoud op politieke, zedelijke of theologische bezwaren stuitte. Zulke boeken vormden zeker een deel van de negotie van de perifere uitgeverijen. Voor politiek schandalige boeken, die bijvoorbeeld beledigend waren voor belangrijke hovelingen, of voor pornografische boeken – die merkwaardigerwijze ‘filosofische boeken’ werden genoemd – was altijd wel belangstelling. Voor sommige ‘verlichte’ auteurs was de perifere uitgeverij de voornaamste of zelfs enige uitingsmogelijkheid. Rousseau bijvoorbeeld deed in het geheel geen poging om zijn werken in Parijs bij een reguliere uitgeverij, met een koninklijk privilege (oftewel goedkeuring) te laten verschijnen. Hij deed direct zaken met de Amsterdamse uitgever Marc Michel Rey, die de gewraakte boeken dan weer op min of meer slinkse wijze aan boekhandelaren in heel Frankrijk deed toekomen. De afzetmarkt voor Franse boeken bleef overigens geenszins beperkt tot het Franse koninkrijk; in heel Europa was Frans de voertaal van de elite.

Een prettige regeling, zou je zo op het eerste gezicht zeggen: particulier ondernemerschap omzeilt staatsbemoeienis met de vrijheid van het woord. Rousseau en Marc Michel Rey handelden ook in alle openheid: de laatste, uit een milieu van Franse protestanten die na het opzeggen van het Edict van Nantes in 1685 de ballingschap had verkozen, was een trouw lid van de Waalse kerk aan de Oudezijds Achterburgwal en Rousseau een graag geziene society-figuur in Parijs, wiens boeken officieel weliswaar niet openlijk mochten worden verkocht, maar desondanks in handen raakten van degenen die er toe deden. Maar in 1762 traden de nadelen van een halfhartige toestand aan het licht. ‘Le contract social’, nochtans een zeer politieke verhandeling tegen de absolute monarchie, passeerde zonder al te veel ophef. Maar toen ging het mis bij Rousseau’s ‘Émile’. Dat boek werd al snel een enorm succes – de op meerdere plaatsen vervaardigde roofdrukken waren niet aan te slepen. De centrale these van de roman – dat de mens van nature goed is en dat het er bij de opvoeding om moet gaan die goedheid tot wasdom te laten komen – was geenszins verenigbaar met het christelijk dogma van de erfzonde. In Frankrijk moest Rousseau vluchten om aan arrestatie te ontkomen – hij ging overigens naar Neuchâtel, waar hij de protectie van de ‘verlichte’ Pruisische koning Frederik genoot. ‘Émile’ werd overigens ook in de Republiek tot een verboden boek verklaard, door de Staten van Holland. Want over de erfzonde zijn katholieken en protestanten het, tot op de huidige dag, eens.

De uitgeverijen in de halve maan konden van zulke ‘causes célèbres’ alleen niet bestaan. Het voornaamste deel van hun handel bestond uit herdrukken – piratenedities, zou je nu zeggen – van boeken die in Frankrijk gewoon waren toegelaten en gedrukt, maar die zij goedkoper op de markt konden brengen. Het officiële Franse uitgeverswezen – bijna uitsluitend gevestigd in Parijs – functioneerde volgens regels die je als ‘corporatief kapitalisme’ zou kunnen omschrijven. Het met het toezicht op de uitgeverijen belaste directoraat des konings verleende niet alleen maar vergunningen voor de vestiging van uitgeverijen en het drukken van boeken, maar stelde ook allerlei regels vast ten aanzien van kwaliteit van papier, regelafstand, gebruik van lettertypen, status van de arbeiders ter drukkerij enz. Het resultaat was een hoogwaardige boekenproductie – prachtige uitgaven, dito illustraties – waarmee het gesloten gilde van officiële boekuitgevers prima tevreden was.

Een Fransman met een wat kleinere beurs die wel deel uitmaakte van de ongeveer 18 procent van de bevolking die had leren lezen, kon zulke ‘officiële’ boeken echter in het geheel niet betalen en was vrijwel uitsluitend aangewezen op de roofdrukken. Hetzelfde gold overigens ook voor bijna alle boekhandelaren in de Franse provincie. De perifere uitgeverijen konden onbekommerd papier van mindere kwaliteit gebruiken, oud zetsel nog een keer gebruiken, illustraties uit werken weglaten of zelfs stukken tekst uit het originele boek schrappen of nieuwe tekst toevoegen, wanneer dat de attractiviteit van een boek vergrootte. Kind van de rekening van deze situatie was de auteur, die alleen werd betaald op het moment waarop hij zijn boek bij de eerste uitgever inleverde. Daarna was het wild-west: het was voor een piraat zaak zo snel mogelijk te weten welke boeken in Frankrijk een bestseller waren en er een kopie van in handen te krijgen zodat een roofdruk kon worden vervaardigd voordat de markt in Frankrijk werd overstroomd door de roofdrukken van concurrenten.

Darnton heeft voorbeelden gevonden waarbij de piraten-uitgevers onderling afspraken maakten en probeerden door informele claims op bepaalde titels hun risico’s te beperken. Het was grote handel: in de twintig jaar voor 1789 gaat het om duizenden titels van honderden uitgeverijen, en misschien wel een of meer miljoenen exemplaren. Maar de risico’s waren ook niet mals, en dat in een tijd waarin faillissement meestal gevangenisstraf betekende. Een perifere uitgever die zijn waar naar Frankrijk opstuurde, was in hoge mate afhankelijk van de kredietwaardigheid van zijn afnemers, en die was bij boekhandelaren in bijvoorbeeld Rouen of Marseille lang niet altijd op voorhand eenvoudig vast te stellen. Geen wonder dus dat – bij alle goede wil die de ‘vrije jongens’ misschien voor recalcitrante filosofen en grappige pornografen konden opbrengen – zij toch voornamelijk de relatief gemakkelijke handel in romantische romannetjes en gebedenboeken in het oog hielden.

In hoeverre hebben dan wel de werken van de ‘Verlichting’ de revolutie van 1789 ten gevolge gehad? Dat weten we niet, geeft Darnton toe: je zou voor de beantwoording van die vraag meer moeten weten over de manier waarop die ‘verboden’ boeken zijn gelezen, dus over wat tegenwoordig de ‘receptie’ wordt genoemd. En dan nog – het verband tussen wat er in boeken voor briljants wordt geschreven en welk effect dat heeft, blijft vaak raadselachtig, ook wanneer rond 1900 zo’n tachtig procent van alle Fransen is geletterd, iedereen kranten leest en alles, of bijna alles in druk mag verschijnen. Één ding slechts is duidelijk: dat verband bestaat.

Robert Darnton: Pirating and publishing. The book trade in the age of Enlightenment. Oxford University Press 2021.
Dit blogje berust op de Franse vertaling: Éditer et pirater. Le commerce des livres en France et en Europe au seuil de la Révolution. Gallimard – Essais 2021.

Afbeeldingen: 1. Titelpagina van het oorspronkelijk in Amsterdam uitgegeven ‘Du contract social’ van Jean-Jacques Rousseau uit 1762. 2. Titelpagina van Rousseau’s ‘Émile’, deel 3, met de gelogen vermelding dat het werk is uitgegeven met ‘privilege’ van de Staten van Holland, die het in werkelijkheid hadden verboden. 3. Illustratie uit het uit 1749 daterende ‘Thérèse philosophe’, een van de grote pornografische bestsellers in de XVIII-de eeuw.

Een gedachte over “Ideeën veranderen, en boeken helpen daarbij. Maar hoe?

Voeg uw reactie toe

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: