Het begin van een oorlog

(26-6-2016)

Donderdagmorgen 27 juni 1991, half drie in de vroege ochtend in een hotelkamer in Ljubljana, hoofdstad van de Joegoslavische deelrepubliek Slovenië. Als verslaggever van NRC handelsblad tik aan een reportage over de plechtigheid waarmee woensdagmiddag de onafhankelijkheid is uitgeroepen. Een beetje verplicht nummer, die reportage: vlagzwaaien, volkslied spelen, gespierde toespraak van de Sloveense president, parade van het nieuwe leger van de republiek. Het enige incident waar de verslaggever iets mee kon, was het overvliegen van twee Migs van de centrale Joegoslavische autoriteit in Belgrado, die het met de uitroeping van de Sloveense onafhankelijkheid niet eens was – dit was een eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring.

Moeizaam tikte ik voort. Ik had de avond met wat collega-verslaggevers doorgebracht in Ljubljana, destijds niet de spannendste onder de Joegoslavische republieks-hoofdsteden. Mijn aanwezigheid hier was geen uitvloeisel van een enorme sympathie van de krant voor de Sloveense onafhankelijkheid, maar van een in Joegoslavië algemeen bestaand gevoel, dat er in de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië een burgeroorlog te verwachten was, en dat de Sloveense onafhankelijkheidsverklaring wel eens de lont in het kruidvat zou kunnen zijn. De krant had, uit een soort laksheid en omdat de bureauredacteur Oost-Europa alles het liefst vanachter zijn Rotterdamse bureau deed, geen verslaggever ter plaatse gehad toen in november 1989 in Berlijn de muur viel. Ik had daar stennis over gemaakt en op vergaderingen gezegd dat we toch niet mochten meemaken dat we het eventuele uitbreken van de Joegoslavische burgeroorlog gingen missen. ‘ga dan zelf’, was er gezegd. En daar zat ik dus nu, in Ljubljana.

Moeizaam voorttikkend aan een gevoelvol verslag van de feestelijkheden, hield ik mijzelf wakker met popmuziek op een lokale zender. Om half drie werd ik op mijn wenken bediend. Radio Maribor – want dat bleek de zender waarop ik was afgestemd – berichtte in het Sloveens iets wat ik maar half begreep, want mijn Sloveens was non-existent maar dankzij Russisch had ik wel een vaag begrip van wat er gezegd werd. Tanks van het Federale leger, het JNA, waren op weg naar het republikeinse vliegveld en een aantal grensposten met Italië en Oostenrijk. Ik ging de straat op, voor wat mijn eerste oorlogsnacht zou blijken te zijn.

De oorlog die Joegoslavië nog zo’n vijf jaar zou teisteren en zich langzaam naar het zuiden van het land verplaatsen, begon op dat moment. Die nacht en ochtend zag ik hoe Sloveense republikeinse eenheden – de zogeheten Territoriale Verdediging (TO) – overal barricades opwierpen en stellingen betrokken – kennelijk had men zich terdege op een mogelijke onafhankelijkheidsoorlog voorbereid. En ik zag hoe het JNA met tanks door het land reed – eenheden die veelal bestonden uit dienstplichtigen uit heel Joegoslavië, menigmaal in de pan gehakt in een conflict waarvan ze de structuur in het geheel niet konden overzien.

Die eerste fase in wat ik voor mijzelf nog steeds de Joegoslavische burgeroorlog noem, wordt in Slovenië nu eufemistisch de ‘tiendaagse oorlog’ genoemd’. Zij eindigde met een door de EU bewerkstelligd voorlopig akkoord, en het is gewoonte om te zeggen dat er in die tien dagen eigenlijk niet zo heel veel gebeurd is. Nu ontbeerde die oorlog inderdaad de ethnische haat, die later in Kroatië, Bosnië-Herzegovina en Kosovo aan het conflict een ethnische schijn verleende. Maar wat mijzelf betreft, heb ik in die tien dagen meer lijken gezien dan tot dan toe in mijn leven: geraamtes van soldaten die levend waren verbrand in hun jeep of apc, lijken naast een legerhelicopter met broden, de overblijfselen van chauffeurs van Turkse vrachtwagens die om onduidelijke redenen onder vuur waren genomen. Met huiver herinner ik me een slof sigaretten te hebben gedeeld met Macedonische dienstplichtigen die in een veld verschanst lagen. Later zag ik op het Sloveense tv-journaal hoe die groep dood langs de weg lag.

Ik heb aan die eerste oorlogsdagen in Slovenië, en later aan de omstandigheden waaronder de strijd losbarstte in achtereenvolgens Kroatië en Bosnië-Herzegovina een kijk op het uiteenvallen van Joegoslavië overgehouden die afwijkt van de visie die al spoedig de overhand kreeg. De consensus komt er, grof gezegd, op neer dat de veelvolkeren-staat Joegoslavië ten dode was opgeschreven toen het communistische systeem verdween en bovendien vanuit Servië onder Slobodan Milosevic een poging werd gedaan Joegoslavië om te vormen tot een staat onder Servische hegemonie. 

Ik daarentegen betrek een minderheidsstandpunt, net als de meeste collegae-verslaggevers die het begin van het Joegoslavisch conflict hebben meegemaakt. Er is geen reden om de wandaden van de Servische oorlogspartij tussen 1991 en 1995 ook maar enigszins te vergoelijken – maar zij was geenszins de enige schuldige aan deze rits van oorlogen. In alle deelrepublieken was er sprake van een politieke elite die dacht dat het mogelijk was tot een nieuwe verdeling van de nationale koek te komen. De rekening van de Sloveense politieke elite ging in 1991 aardig op: toen het federaal gezag in 1991 – overigens met instemming van de EU – een poging deed om na de Sloveense onafhankelijkheidsverklaring met militaire middelen de federale grenzen in stand te houden, leek dat in de beeldvorming al vlug een vooral door Servië geïnspireerde vijandige deed tegen een deel van het land. Vooral onder Duitse druk leidde dat al vlug tot eerst de facto en later formele erkenning van de Sloveense onafhankelijkheid.

Dat zou wellicht zo erg niet geweest zijn, wanneer de Sloveense oplossing vervolgens een aansporing was voor delen van de politieke elite in Kroatië en Bosnië-Herzegovina, en later Kosovo, om hetzelfde te proberen, maar dan met als impliciete consequentie dat er voor de Servische minderheden in hun nieuwe nationale staat geen ruimte meer zou zijn. Dat is het, wat de bloedigste en langdurigste episoden in de Joegoslavische burgeroorlog werkelijk in gang heeft gezet. 

Het is natuurlijk altijd moeilijk om je voor te stellen hoe het in een historische situatie anders had kunnen aflopen. Het was beter geweest wanneer Europa – in plaats van erkenning van onafhankelijkheden die alleen maar door ethnische zuiveringen en lokale burgeroorlogen geëffectueerd konden worden – de diverse partijen in Joegoslavië had gedwongen door een staatshervorming de staat in stand te houden – desnoods als confederatie. Als dat gelukt was, had Joegoslavië vermoedelijk als eerste Oost-Europees land tot de EU kunnen bijtreden – want het was überhaupt het meest ontwikkelde, vrije en ‘Westerse’ land op de Balkan. Maar er bestond – achteraf gezien heel merkwaardig – in Europa weinig waardering voor het Joegoslavische staatsverband, en geen fiducie in het vermogen van de politieke elites daar om langs de weg van onderhandeling tot een staatshervorming, of zelfs maar een ordelijke boedelscheiding te komen. Vanaf het prille begin gold in de beeldvorming de Servische oorlogspartij als de grote schurk, op wie alleen een militair antwoord passend was. Dat heeft alle oorlogspartijen ter plaatse zeer aangemoedigd, de weg van moord en doodslag te bewandelen. 

Van de erfenis van de Joegoslavische burgeroorlog, waarvoor naar mijn mening Europa dus wel degelijk medeschuld draagt, kun je niet vrolijk worden. Slovenië is gelukkig een beschaafd, vreedzaam en democratisch landje geworden, al is sinds de toetreding tot de EU de verwachte welvaartsvermeerdering erg tegengevallen. Kroatië is een staatje met bedenkelijke trekken, waar sinds kort weer de HDZ aan de macht is, die openlijk flirt met het fascistische verleden van de Kroatisch-Duitse vazalstaat uit de Tweede Wereldoorlog  en een naar ‘Blut und Boden’-nationalisme preekt. In Macedonië zijn door en door corrupte politici aan de macht, die hun hoofdstad vol zetten met megalomane standbeelden. Kosovo is een soort maffia-staat, met per hoofd van de bevolking de grootste bijdrage aan de legioenen van Daesh en andere islamistische terreurbewegingen. Bosnië-Herzegovina is opgezadeld met een structuur die het functioneren van de staat eigenlijk onmogelijk maakt, en derhalve een ‘failed state’ die alleen maar overleeft door hulp en troepen uit het Westen. In veel van deze dwergstaten zijn haat en revanchisme een soort staatsideologie geworden. 

Maar het meest te betreuren, vind ik, is nog wel het lot van Servië – dat door Europa nog steeds als paria behandeld wordt. Natuurlijk: de politieke cultuur in Servië is nog steeds schilderachtig, en gekenmerkt door een nationalistische folklore die zo uit de Negentiende Eeuw afkomstig lijkt. Maar aan de andere kant is Servië – afgezien van Slovenië – de enige eerbiedwaardige democratie in ex-Joegoslavië. Dat Servië op de Balkan een van de eerste staten was die zich zelfstandig van het Ottomaanse ‘juk’ bevrijdde en derhalve een eigenstandige politieke traditie heeft, lijkt aan die omstandigheid niet vreemd. Servië heeft zich op eigen kracht ontdaan van de heerschappij van Milosevic, en binnenslands valt er op de benadering van nationale minderheden niets aan te merken – helaas evenmin een vanzelfsprekendheid in de landen van ex-Joegoslavië. Ook de boedelscheiding met Montenegro in 2006 heeft zich alleszins ordelijk voltrokken. 

Natuurlijk is het verhaal met Kosovo een ernstige smet op het Servisch blazoen. Ik ben daar vaak geweest, nog voor de uitbarsting van 1998/99. De manier waarop Belgrado de Kosovaarse hoofdstad Pristina als een soort bezet gebied behandelde, tartte iedere verbeelding: tanks op de heuvels rondom, met de loop richting stadscentrum, en andere vormen van intimidatie. Toch heb ik het idee dat er misschien een betere weg van crisisbeheersing was geweest, dan de Navo-bombardementen op Belgrado en omstreken van 1999 – zonder toestemming van de Veiligheidsraad en voor wat betreft de Nederlandse deelname daaraan ook zonder parlementaire goedkeuring. 

Kosovo is, eerst de facto en later formeel, een onafhankelijke staat geworden – zeer tot verdriet van de meeste Serviërs, die daartegen zeer emotioneel hebben geprotesteerd maar in feite nooit iets hebben ondernomen om de Kosovaarse onafhankelijkheid terug te draaien. Maar helaas: Europa heeft Servië voor dat alles niet beloond, en toegestaan dat Servië er een beetje bijhangt in het Europees concert van staten, en mede daardoor misschien wel op weg is een politiek bruggenhoofd van Rusland op de Balkan te worden. De oorlogen waarvan ik 25 jaar geleden het begin zag, zijn weliswaar voorbij – maar de fatale politieke ontwikkeling die toen inzette, nog niet. 

Afbeeldingen: Boven: Provisorische versperringen tegen federale tanks in Slovenië, in 1991; Onder: Door de Sloveense TO in brand geschoten federale tank bij een grenspost in 1991. Daaronder: mijn reportage in NRC Handelsblad van 27-6-1991, met dank aan het onvolprezen Delpher van de Koninklijke Bibliotheek. 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: