Gemiste kans in Rusland

Had ik, toen ik na vijf jaar correspondentschap in 1987 Moskou verliet, kunnen vermoeden dat Rusland 36 jaar later een militaristische, agressieve dictatuur zou zijn, die andere landen aanvalt en bedreigt en een bedrukkende culturele revolutie zegt te vertegenwoordigen die alle burgerrechten opoffert aan de behoeften van de staat? Natuurlijk niet. Maar ik wist wel heel zeker, op mijn laatste avond in Moskou, lopend door de Oude Arbat waar – voorteken van een periode van liberalisatie – burgers in de hoop op een paar muntjes gitaarspelden of acrobatiek ten beste gaven zonder meteen door de militie te worden opgepakt, dat ik niet de rest van mijn journalistieke leven als ‘Rusland-kundige’ of iets dergelijks wilde doorbrengen.

Zeker, het was – om mijn eigen boek ‘Moskou aan zee’ te citeren – heel interessant geweest om vijf lange jaren te zien met hoeveel talent Russen op hun knieën leefden. En in 1987 waren er dus ook voortekenen van een zekere liberalisatie: aarzelend werd de zware psychische hypotheek van de stalinistische terreur in pers en literatuur weer aan de orde gesteld, en partijleider Michail Gorbatsjov leek oor te hebben voor de weinige hervormingsgezinde Sovjet-economen die er nog bestonden.

Ik zag de naaste toekomst van de Sovjet-Unie in 1987 niet zonder een zeker optimisme. Wat in de jaren daarvoor – ik was mijn correspondentschap voor NRC Handelsblad en het NOS-journaal begonnen met de begrafenis van partijleider Leonid Brezjnjev op het Rode plein in 1982 – indruk op me had gemaakt, was met name een soort burgerzin onder veel Sovjet-burgers. Natuurlijk was de Sovjet-Unie een politiestaat die in het openbare leven volstrekt conformisme en trouw aan een verkalkt ideologisch jargon eiste (‘Volk en partij zijn één’). Maar tegelijkertijd proefde je toch ook de behoefte bij Russen om met behoud van persoonlijke waardigheid iets te maken van het leven, binnen de starre grenzen van het systeem.

En dan: de Sovjet-Unie was een land vol talenten en mogelijkheden, al was het maar vanwege het hoge opleidingsniveau van de bevolking. Het was ook een multinationaal land, waarvan in het Westen maar weinigen een voorstelling hadden. Bij mijn allereerste ontmoeting met Moskou, in 1979, had ik gewoond in het Leningrad-hotel, bij het plein dat ‘drie stations’ wordt genoemd en een grootsteedse, kosmopolitische uitstraling had als weinig andere plaatsen op de wereld. Ik dacht dat de Sovjet-Unie het in zich had om – wanneer er meer vrijheid zou zijn – een belangrijke culturele en economische speler te zijn in de wereld – een land misschien wel waarvan de aantrekkingskracht te vergelijken zou zijn met die van de Verenigde Staten.

Alleen: zonder mij. De vijf jaren die ik in de Sovjet-Unie had gewoond waren waren een belevenis zonder weerga, maar ook heel zwaar. Ik was lang afgesneden van het leven, voor mijn gevoel, of althans van alles wat voor mij persoonlijk, niet als journalist, het leven de moeite waard maakte. Onvrijheid is een loden last. Misschien was ik ook wel te ontvankelijk voor het verstikkende conformisme en de intimiderende onvrijheid die het leven daar kenmerkten – zelfs voor iemand als ik, die als buitenlands correspondent in een in alle opzichten bevoorrechte positie verkeerde, bijvoorbeeld omdat ik af en toe het land uit mocht.

Ik heb dat gevoel, dat ik uit lijfsbehoud moest maken dat ik wegkwam, later nooit meer gehad op een standplaats. Als oorlogscorrespondent in Joegoslavië heb ik veel nare dingen gezien en benarde toestanden meegemaakt, maar aan dat werk bewaar ik intiem goede herinneringen. Ik heb ook wel eens heimwee naar Belgrado. Naar Moskou heb ik nooit heimwee. Ik ben door de jaren heen wel af en toe weer eens in Rusland geweest, meestal op toeristische basis, maar voelde mij dan meestal een soort vervreemde buitenstaander, die op miraculeuze wijze rondloopt in een vreemd land waar hij de taal spreekt, in een miljoenenstad aardig de weg weet en blij is als hij weer weg mag.

De politiek in Rusland heb ik jarenlang slechts oppervlakkig gevolgd, op het niveau van een serieuze krantenlezer. Het uiteenvallen van de Unie in 1991 heb ik niet zeer toegejuicht, evenmin als later het uiteenvallen van Joegoslavië. Ik zie gewoon weinig heil in al die kleinere natie-staten, vaak met een meer dan problematisch verleden. Maar enfin, ze moesten het zelf ook een beetje weten, die Balten en Kroaten en wat niet al. Eigenlijk zag ik het meeste heil in de lijn van Gorbatsjov: de Unie behouden en de Sovjet-Unie geleidelijk hervormen, politiek en economisch. Maar zo is het niet gelopen natuurlijk en misschien was er ook wel te veel gebeurd om dat nog mogelijk te maken. In ieder geval was de beslissing niet aan mij.

Vanwege een naïef vertrouwen heb ik steeds willen geloven dat het op de een of andere manier wel goed zou komen met Rusland. Wel ging me geleidelijk opvallen dat er van die culturele uitstraling van Rusland in de wereld weinig terecht kwam: er zijn wel hele goede Russische films, maar die gaan toch bijna altijd over Rusland zelf en zijn vooral interessant als je flink in Rusland geïnteresseerd bent. Hetzelfde geldt voor popmuziek, literatuur en beeldende kunst. Ik herinner me nog dat ik in 2005, inmiddels ‘diplomatiek redacteur’ van de krant, geschokt de Ridderzaal uitkwam, waar de Russische president Poetin een toespraak had gehouden. Niet zozeer om wat hij zei, maar om de toon waarop. Die getuigde absoluut niet van de liberaliteit en bereidheid tot samenwerking die ik verwacht had. Eerder hoorde ik een agressieve houwdegen van een soort dat in de Sovjet-Unie niet had kunnen bestaan.

Maar al die negatieve signalen maakten op mij eigenlijk onvoldoende indruk. Hele generaties studenten, jonge geleerden en diplomaten zetten hun beste beetje voor in de studie van en uitwisseling met Rusland en hadden daar ook vaak veel plezier in, kreeg ik de indruk – een heel verschil met de kleine kring van Nederlandse Sovjetologen, Rusland-kundigen en verstokte Sovjet-fans in 1982, waarin vaste ideeën en richtingenstrijd heersten en waarmee ik als niet-Rusland-kundige in dienst van een liberale krant destijds weinig had kunnen aanvangen. De nieuwe generaties Rusland-gangers hadden mogelijkheden waaraan tussen 1982 en 1987 niet te denken viel: interessante publicaties lezen, op straat mensen aanspreken en een gesprek voeren, vrijelijk rondreizen, Russische vrienden maken zonder het onaangename gevoel dat deze misschien in werkelijkheid wel pionnen van de KGB waren, archieven raadplegen. Ik dacht dat het met Rusland wel goed zou komen en dacht er eigenlijk verder niet zo vaak over na. Erger dan het land dat ik had meegemaakt, kon het nauwelijks worden, maakte ik mezelf wijs.

Tot 2014, toen ik via internet de Maidan-revolte dagenlang op de voet kon volgen. In zekere zin vielen mij toen de schellen van de ogen: ik was geen groot fan van de Oekraïense onafhankelijkheid, maar het leed weinig twijfel dat het Kremlin hier een poging deed met geweld een democratische beweging in een buurland te onderdrukken. Toen Poetin c.s. ook nog eens delen van Oekraïne gingen bezetten, was wel duidelijk dat het met Rusland helemaal niet aan het goed komen was. Sindsdien ben ik me weer intensiever gaan bezighouden met Rusland – de laatste jaren zelfs af en toe schrijvend over Rusland voor De Groene Amsterdammer.

Soms denk ik wel eens: wat stom dat ik de goede tijd gemist heb. Ik had ook wel onbekommerd willen rondreizen door Rusland of spontaan en ontspannen Russische vrienden willen maken. Het Rusland waar ik mij mee bezig hield en houdt is het land vóór en na een van de kortstondige perioden van vrijheid en openheid die Rusland gekend heeft. Het moest kennelijk zo zijn. Maar had ik tussen 2014 en 2022 serieus rekening gehouden met de mogelijkheid dat Rusland andere landen de oorlog ging verklaren – niet formeel maar de facto – en in eigen land een nieuwe censuur en een nieuwe versie van de politiestaat zou invoeren? Dat eigenlijk niet, als ik heel eerlijk ben. Laat staan dat ik had kunnen vermoeden dat de krant waarvoor ik in 1982 het Moskouse ‘korpoenkt’ had geopend, 40 jaar later zijn correspondente zou terughalen – naar het schijnt uit veiligheidsoverwegingen.

Ik moest aan dit alles denken bij lezing van ‘Les Aveuglés’ van de Franse journaliste Sylvie Kauffmann, nu buitenland-pauzin bij Le Monde en vroeger bij AFP in Moskou, waar ik haar gekend heb. Het boek beschrijft hoe Duitsland en Frankrijk de Russische president Vladimir Poetin geen strobreed in de weg hebben gelegd bij zijn geleidelijk steeds agressievere benadering van het Westen, zijn aanzetten tot een (gedeeltelijk) herstel van de Russische invloedssfeer in de Kaukasus en Oost-Europa en de omvorming van de Russische staat tot een autoritaire, zo niet totalitaire structuur waar burgerlijke vrijheden en de rechtstaat niet bestaan. Zelfs nadat Poetin in 2014, met de bezetting van de Krim, alle twijfel over zijn uiteindelijke bedoelingen had weggenomen, streefden Duitsland, Frankrijk en ook andere Europese landen onveranderd naar het openhouden van de politieke, economische en culturele kanalen met het land van Poetin. Pas de frontale aanval op Oekraïne in 2022 heeft daaraan een einde gemaakt.

Achteraf kun je natuurlijk, met Kauffmann, vaststellen dat West-Europa grenzenloos naïef is geweest. En dat niet alleen – ook uit op gewin. De Duitse industrie dreef op Russisch gas en Berlijn deed graag mee aan de aanleg van nieuwe pijplijnen voor dat gas. Ik denk overigens dat er heel goed te promoveren zou zijn op een studie naar de Nederlandse economische betrokkenheid bij Rusland in het afgelopen decennium. Ook afgezien van de economie kun je niet zeggen dat Poetin echt als een paria werd behandeld door Europa, al was Rusland dan de G8 uitgegooid. Frankrijk en Duitsland hebben zelfs nog geprobeerd met de zogeheten Minsk-akkoorden een oplossing te vinden voor Poetins gebiedsaanspraken in Oekraïne. Dat er met het Kremlin niet te praten was, en de Russische diplomatie weinig meer dan een zoethoudertje in afwachting van een nieuwe expansieve fase, wilde er in Parijs, Berlin en sommige andere Europese hoofdsteden gewoon niet in. Evenmin als de gedachte dat Poetin het verschijnsel oorlog zou terugbrengen naar het Europese continent.

Het is echter zeker niet aan mij, schamper te doen over iedereen die tot het bittere einde de contacten met Rusland open heeft willen houden en gehoopt heeft dat het misschien toch nog een beetje mee zou vallen. Die naïviteit is immers ook de mijne geweest, en ik vind ook dat we – desnoods tegen beter weten in – moeten blijven hopen op een betere toekomst voor Rusland, al komt het me uiterst onwaarschijnlijk voor dat ik die nog ga meemaken. Er is ook de eerbied en bewondering die we verschuldigd zijn aan al die Russen – meestal enkelingen, vrees ik – die niet van plan zijn te wijken voor tirannie en geschiedvervalsing, en daarvoor bereid zijn hun vrijheid en leven te offeren.

Maar somber wordt je wel van het Rusland van nu. Een zekere weerzin laat zich maar met moeite onderdrukken. Gelukkig sta ik in zulk soort gevoelens niet alleen. Egbert Hartman, vertaler en auteur van verreweg het leukste Nederlandse weblog over Rusland, ‘Rusland in woord en beeld’, heeft de afgelopen maanden opmerkelijk weinig gepost. In juni gaf hij daarvoor op zijn blog een verklaring die, denk ik, velen die zich in het Westen met Rusland bezig houden, goed kunnen begrijpen:

“Alle jaren dat ik mij met Rusland bezig heb gehouden, ben ik mij steeds sterk bewust geweest van de duistere onderstroom in dat land. Vooral de volstrekte willekeur van de staat, in verleden en heden, het vaak onbegrensde geweld waarmee de burger tot kansloos slachtoffer werd en wordt gedegradeerd, viel me altijd weer rauw op het dak. De afkeer die dat teweegbracht, werd nooit helemaal verdrongen, maar wel vrij goed aan het oog onttrokken door de schoonheid van de taal, door een kort verhaal van Tsjechov of Sjoeksjin, een lied van Okoedzjava, ochtendnevel in Tobolsk, uitzicht over de Neva met de sneeuw in je rug, de stem van de vrouwelijke ‘dispetjser’ uit de krakende luidspreker op een stationnetje ver weg in Siberië… Dat alles vormde de mantel der liefde waarmee ik de “ellende van dat land” wist af te dekken.
Maar dat lukt me nauwelijks nog. Uit het lood geslagen door de Russische misdaden in Oekraïne – ik schreef het hier al eerder – mis ik de wil om nog te getuigen van al het moois en ontroerends dat er in Rusland echt nog wel is. De stilte hier op dit blog is er het gevolg van”.

Zelfs de grote Karel van het Reve (1921-1999) leed onder de studie van Rusland, waaraan hij zijn beste krachten wijdde. Hier een fragment uit zijn afscheidscollege in Leiden in 1983:

“Een van de problemen van ons vak is het land. Je hebt iedere dag met Rusland te maken. Als je daar gevoelig voor bent, en dat ben ik, dan betekent dat, dat je iedere dag de ellende van dat land over je heen krijgt. Er leeft in dat land nauwelijks iemand boven de vijftig, die niet in zijn omgeving een slachtoffer van de terreur te betreuren heeft. Twee dingen vergroten deze ellende nog: ten eerste is het regiem van die terreur, ook nu die terreur verdwenen is, hetzelfde regiem gebleven. Het is of wij, zoals we hier zitten, al dertig jaar leven onder een regiem waaronder nog maar zelden gefusilleerd en niet meer vergast wordt, maar waar dat zelfde Horst Wessellied nog steeds gezongen wordt en diezelfde rode vlag met het partijsymbool nog steeds waait, en waar nog steeds hoog wordt opgegeven van de Autobahnen en de verdwenen werkloosheid en dat de macht der multinationals gebroken is. (…)
“Er is in dat land in zekere zin geen cultureel leven. Je kunt niet uit de kranten en tijdschriften en boeken het soort kiezen dat je bevalt. Je hebt de keuze tussen Evtušenko en Voznesenskij, tussen Literaturnaja Rossija en Literaturnaja gazeta, tussen Pravda en Izvestija – een keuze als tussen de galg en de bijl”.

Rusland is voor wie zich ermee bezig houdt, dus zowel een zegen als een vloek. Met Van het Reve noch Hartman durf ik mij uiteraard vergelijken. Maar ik had zo verdomd graag gewild dat ik het in 1987 bij het verkeerde einde had gehad.

Sylvie Kauffmann: Les aveuglés. Comment Berlin et Paris ont laissé la voie libre à la Russie. Stock 2023.

Het blog van Egbert Hartman, ‘Rusland in woord en beeld’ is HIER te vinden.

Het afscheidscollege van Karel van het Reve is in 1983 afgedrukt in Tirade en HIER raadpleegbaar dankzij de ‘digitale bibliotheek van de Nederlandse letteren’ (DBNL)

Afbeeldingen. 1: Poetin inspecteert een kastomaat tijdens een bezoek aan het autonoom district Tsjoekotka, in januari 2024; 2: Partijleider Leonid Brezjnev bezoekt in 1974 een Pepsi-fabriek in Novorosiisk. Opvallend is het contrast tussen beide foto’s: Poetin in ‘splendid isolation’, Brezjnev in onderonsje met lid van de werkende klasse. (Foto’s Tass)

Een gedachte over “Gemiste kans in Rusland

Voeg uw reactie toe

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑