
Van de gebeurtenis zelf schijnt geen foto te bestaan, ofschoon er een foto circuleert waarvan men zegt dat hij vele jaren na dato is aangetroffen op het lijk van een in de USSR gesneuvelde Duitse officier, en waarop je een rij mensen ziet die worden doodgeschoten aan de rand van een ravijn. Die foto is pas in de jaren tachtig boven water gekomen en het lijkt niet uitgesloten dat het hier om een achteraf gefabriceerde afbeelding gaat.
Geen enkele twijfel bestaat er echter aan de echtheid van de foto’s van Johannes Hähle, fotograaf van de Duitse ‘Propagandakompanie nr. 637′. Toen hij in november 1941 aankwam bij het ravijn Babyn Yar in een buitenwijk van Kyiv had de vermoedelijk omvangrijkste massa-executie uit de menselijke geschiedenis daar al plaatsgevonden: op 29 en 30 oktober zijn er 33.771 mensen doodgeschoten – Joodse mannen, vrouwen en kinderen. Toch geven de foto’s van Hähle een indruk van de enormiteit van het gebeuren, al kiekt hij niet de gruweldaad zelf, maar de nasleep ervan: het doorzoeken van de kleding der gevallenen op kostbaarheden, de dwangarbeiders die de ongekende stapel lijken met aarde moeten bedekken. (Tekst gaat door onder de afbeeldingen).


‘Un endroit inconvénient’, ‘een onhandige plek’, noemt de Franse schrijver van Amerikaanse afkomst Jonathan Littell Babyn Yar. Eigenlijk gaat dat op voor heel de stad Kyiv of zelfs misschien voor heel de Oekraïne. Littell (geboren in 1967) had in 2021 het plan opgevat voor een reportage-achtig boek over Babyn Yar, dat in zijn magistrale roman ‘Les Bienveillantes’ (‘De welwillenden’) ook al een rol speelde. Stof genoeg: totdat het Rode Leger in november 1943 de Duitsers uit Kyiv had verdreven, lieten daar nog een een slordige 100.00 mensen het leven – 60.000 Joden, maar ook andere Oekraïners aan wie de Duitsers zich stoorden, zoals communisten of Oekraïense nationalisten of wie verder geacht werd zich te verzetten tegen het Nazi-regime.
En na de bevrijding ging het schandaal van Babyn Yar nog verder: met de decennialange weigering van de Sovjet-autoriteiten om Babyn Yar te erkennen als een historische plek van betekenis, en al helemaal als een plek waar op grote schaal Joden waren vermoord. Uit bewuste achteloosheid zijn op een deel van het in later jaren met industrieel afval en modder definitief opgevulde ravijn ook flats gebouwd en wegen aangelegd. Terwijl Littell – in gezelschap van fotograaf Antoine d’Agata – bezig was met de zorgvuldige reconstructie van wat waar gebeurd was in de omgeving van Babyn Yar – gebeurde er iets wat de geschiedenis van de plek weer in een ander daglicht plaatste. De Russische inval in Oekraïne op 24 februari 2022 werd onder andere gerechtvaardigd met de leugen dat ‘Nazi’s’ aan het bewind waren in Kyiv, en leidde tegelijkertijd in een andere voorstad van de Oekraïense hoofdstad, Boetsja, tot grootscheepse gruwelen.
De liquidaties en martelingen waaraan Russische troepen zich enkele weken overgaven in Boetsja, alvorens zich terug te trekken, vallen met vermoedelijk 637 dodelijke slachtoffers niet goed te vergelijken met Babyn Yar, maar dragen evengoed bij aan de schijnbaar onontwarbare kluwen van de Oekraïense geschiedenis. Hoe kan het zijn dat Russische militairen zich uit naam van de bestrijding van ‘nazisme’ zich aan zulke praktijken overgeven? Waarom is Babyn Yar zo lang een taboe-onderwerp gebleven in de Sovjet-Oekraïne? En wat is de betekenis van de verering die in de post-communistische Oekraïne nog steeds mannen als Stepan Bandera ten deel valt – en andere historische Oekraïense nationalisten die in sommige gevallen felle antisemieten waren en waarvan sommigen een handje hebben geholpen bij die massale moordpartijen op 29 en 30 september 1941? (Tekst gaat verder onder de afbeeldingen).


Als een geduldige verslaggever trekt Littell er op uit om op deze en vele andere vragen een antwoord te vinden. Uit zijn roman ‘Les bienveillantes’ uit 2006 weten we al dat Littell behoort tot de weinige auteurs die wreedheid kan beschrijven vanuit het perspectief van de boosdoeners. Die heeft hij in Boetsja niet gesproken, maar de minutieuze weergave van het gedrag van Russische soldaten tegenover de plaatselijke bevolking, berustend op getuigenissen van de overlevenden, is er niet minder schokkend om.
Het lijkt er – dit even terzijde – soms op alsof Rusland ten prooi is aan een soort decivilisatie-proces. Niet alleen ontwikkelt het land zich tot een militaire dictatuur, die het internationale recht aan zijn laars lapt en zich binnenslands staande houdt met nietsontziende repressie. Ook zie je dat er op de staatstelevisie steeds meer geflirt wordt met geweld: atoombommen die kunnen worden ingezet, delen van de bevolking die een vijfde colonne vormen en eigenlijk uit het maatschappelijk verkeer verwijderd dienen te worden en wat niet al. Openlijk worden opposanten als Navalny veroordeeld tot zulke lange straffen, en worden ze zozeer met isolatie gesanctioneerd, dat je gerust van een soort openbare marteling kunt spreken.
Omvangrijke propagandacampagnes moeten de bevolking ervan overtuigen dat sneuvelen aan het Oekraïense front verre te verkiezen is boven een gewoon leven. En inmiddels wemelt het van de nieuwsverhalen over van het front teruggekeerde mannen die hun trauma’s verwerken door gewelddadigheden tegen hun vrouw of andere personen in hun omgeving – in Rusland is trouwens niet zo lang geleden huiselijk geweld uit de strafwet gehaald. Ook dat recente pogrom in wording op de luchthaven van Machatsjkala maakt naar mijn gevoel deel uit van deze golf van geweld. Poetin, heette het lang, ontleende veel van zijn aanvankelijke populariteit aan de onderdrukking van het maffia-geweld dat in de jaren negentig van de vorige eeuw de Russische samenleving had geplaagd. Maar nu lijkt het alsof, op een andere manier, in Rusland weer de remmen der gewelddadigheid los zijn.
Littell onderzoekt heel nauwkeurig waar het ‘ravijn van de oude vrouwen’, zoals je Babyn Yar kunt vertalen, heeft gelegen. Behalve flats staat er op het terrein ook de televisietoren van Kyiv – bij al die bouwprojecten kwamen er grote aantallen botten tevoorschijn, maar daar is in de jaren zestig en zeventig verder nauwelijks aandacht aan besteed. Littell praat ook met overlevenden of hun nazaten, als hij die tegenkomt. Bij Babyn Yar hebben de Duitsers, vlak voor hun aftocht, geprobeerd de sporen van hun wandaad uit te wissen: krijgsgevangenen moesten dan lijken weer uitgraven om ze op stapels te leggen en te verbranden.
In het park bij Babyn Yar is voor het eerst in 1976 een monument geplaatst – een pompeus geval van brons waar sprake is van inwoners van Kiev en Sovjet-krijgsgevangen, en waarop zorgvuldig wordt vermeden te zeggen dat meeste doden Joden waren. Tot die tijd was heel Babyn Yar een taboe-onderwerp geweest voor de Sovjet-autoriteiten. Weliswaar hadden in 1944 en 1945 de schrijvers Vasilii Grosmann en Ilja Ehrenboerg – beiden oorlogscorrespondent bij het Rode leger – er over geschreven. Maar Stalin en zijn opvolgers kwam Babyn Yar niet goed uit: alles wat zweemde naar ‘joods chauvinisme’ moest de kop worden ingedrukt en vanaf 1948 ontwikkelde zich zelfs een soort officieel Sovjet-antisemitisme.
In 1961 – ten tijde van de zogeheten culturele ‘dooi’ – draagt de dichter Jevgeni Jevtoesjenko in Moskou zijn gedicht ‘Babi Jar’ voor, dat begint met de strofe ‘er staat geen monument in Babi Jar’. Vanaf dat moment duurt het dus nog vijftien jaar voordat er zo’n monument komt. In 1989, ten tijde van Gorbatsjovs perestrojka, zijn er naast de Oekraïense tekst op dat monument ook nog plaquettes met de vertaling in het Russisch en Jiddisj aangebracht, maar dat de meeste slachtoffers Joden waren geweest bleef onvermeld.
Tegenwoordig is er aan monumenten in het park boven Babyn Yar evenwel geenszins gebrek. Na het bronzen gevaarte uit 1976 kwam er in 1981 een plaquette voor de voetballers van Dynamo Kiev die op 9 augustus 1942 de zogeheten ‘match des doods’ hadden gespeeld tegen een Duits team en hun overwinning (met 5-3) met arrestatie door de Gestapo en in vier gevallen de dood hadden moeten bekopen – overigens een door de Sovjet-propaganda na de oorlog geconstrueerd verhaal. In 1991, als Oekraïne onafhankelijk is, laat de Joodse gemeenschap een grote Menorah op het terrein zetten.
Dan volgen: in 1991 een monument voor het concentratiekamp Syrets (dat ook op het terrein lag); in 1992 een gedenkkruis voor de strijders van de onafhankelijkheidsbeweging ‘Organisatie van Oekraïense Nationalisten’; in 1995 een gedenkplaat voor de werknemers van de tramremise in Podil die in 1961 waren omgekomen bij de ramp van Koerenivka in 1961 (waarbij een dam brak waardoor modder uit het volgestorte Babyn Yar de stad instroomde en naar schatting 145 mensen omkwamen); in 1999 een monument voor geëxecuteerde krijgsgevangenen en voetballers; in 1999 een gedenkkruis voor omgekomen Duitse krijgsgevangenen; in 2000 een gedenkkruis voor geëxecuteerde priesters; in 2001 een monument voor de geëxecuteerde kinderen van Babyn Yar; in 2001 een monument voor de 751 door de Duitsers in 1941 en 1942 omgebrachte patiënten van een nabijgelegen psychiatrische inrichting; in 2001 een steen die aangeeft dat op deze plek een Joods cultureel centrum zou moeten verrijzen; ook in 2001 een zuil ter nagedachtenis aan de al genoemde psychiatrische patiënten; in 2004 een gedenksteen voor het personeel van voornoemd psychiatrisch ziekenhuis; in 2005 een gedenksteen voor omgekomen dwangarbeiders; in 2006 een monument voor alle slachtoffers van de modderstroom in 1961; in 2009 een gedenkplaat ter herinnering aan de Joodse verzetsstrijder Tatjana Markoes; eveneens in 2009 een monument voor de schrijver Anatoli Koeznetsov; in 2011 een zuil ter nagedachtenis van de moord op Roma; eveneens in 2011 een gedenkzuil ter herinnering aan de ‘dodenmars’ van Joden uit Kyiv op 29 september 1941; in 2011 nog een gedenkkruis voor de slachtoffers van de modderstroom; in 2011 en 2012 gedenkkruisen voor de door de Duitsers geëxecuteerde Sovjet-krijgsgevangenen; in 2012 een kapel gewijd aan de nagedachtenis voor de slachtoffers van Babyn Yar; in 2012 nog een kapel, nu ter nagedachtenis aan de genocide op Joden en Oekraïeners; enzovoorts enzovoorts. Littell telt in totaal 29 monumenten. De laatste is van dit jaar – ter nagedachtenis van een recent Russisch bombardement waarbij de televisietoren licht is beschadigd.
Ten diepste deprimerend is het wel, dit nauwgezette onderzoek van wat er gebeurd is in Babyn Yar en Boetsja en hoe daarmee in Oekraïne wordt omgegaan. En daar komt dan nog bij dat er in Oekraïne, volgens Littel, eigenlijk geen goede manier is gevonden om om te gaan met sommige bedenkelijke aspecten van het eigen nationaal verleden. Zelfs de toch alom geprezen Amerikaanse historicus Serhii Plokhy, tegenwoordig de grootste academische autoriteit op het gebied van de Oekraïense geschiedenis, draait volgens de Franse schrijver een beetje om de hete brei heen: delen van de Oekraïense onafhankelijkheidsbeweging hebben in 1941 enthousiast meegeholpen bij de liquidatie van Joden en andere tegenstanders van de Nazi’s.
Die nationalisten meenden – ten onrechte – dat Berlijn ruimte zou bieden aan een onafhankelijke Oekraïense staat naar fascistische snit, naar het voorbeeld van de Kroatische fascist Ante Pavelic die met Duitse goedkeuring zijn eigen Onafhankelijke Staat Kroatië (NDH) had uitgeroepen en enthousiast was begonnen met het uitroeien van Serviërs en andere minderheden. Hitler en de zijnen hadden echter geen emplooi voor een Oekraïense staat. Hun opzet was een soort groot Duits wingewest, met de plaatselijke bevolking in een ondergeschikte positie als arbeidsreserve. Toen dit in 1942 duidelijk werd, kozen veel Oekraïense nationalisten partij tegen de Duitsers – onder hen ook de bekende Stepan Bandera, die door de Gestapo werd gearresteerd en de rest van de oorlog in de VIP-afdeling van concentratiekamp Sachsenhausen verbleef.
Een ander deel van het militante Oekraïense nationalisme bleef echter de voorkeur geven aan de Duitse bezetting boven een dreigend herstel van de Sovjet-overheersing. Toen zich na 1943 een soort machtsvacuüm leek te ontwikkelen tussen de terugtrekkende Duitsers en het oprukkende Rode leger, probeerden zulke groepen alsnog met de vestiging van een Oekraïense staat voldongen feiten te scheppen. Dat ging onder andere gepaard met grootscheepse slachtpartijen in het Westen van Oekraïne, waar men alle sporen van het katholicisme – en dus ook Poolse mensen – als ‘volksvreemd’ wilde liquideren.
In de hedendaagse geschied-beleving van Oekraïne valt de nadruk meer op de wandaden van Stalinistisch Rusland, zoals de kunstmatig opgewekte hongersnood van 1932. Babyn Yar is overigens niet het enige massagraf in de buurt van Kyiv: aan de noordkant is nog een plek waar ongeveer 40.000 slachtoffers van de Stalinistische terreur van de late jaren dertig liggen, door de geheime dienst NKVD als ‘vijanden van het volk’ doodgeschoten en in een massagraf gedumpt.
Dat in Kyiv ‘nazi’s’ aan de macht zijn, zoals Poetin en de zijnen beweren, is baarlijke nonsens. Het Kremlin, waar men het eigen problematische verleden van de Stalin-terreur zoveel mogelijk verdoezelt en verzwijgt, heeft de oude Sovjet-gewoonte overgenomen om iedereen die zich tegen Moskou’s wil verzet meteen maar tot fascist en nazi te bestempelen. Maar dat soort aantijgingen heeft feitelijk geen betekenis, meent Littell en dat ben ik met hem eens. Hetzelfde geldt trouwens voor de heldenverering voor Bandera bij sommige groepen Oekraïense nationalisten en de getatoeëerde hakenkruizen en andere Nazi-symbolen waarmee ze zich tooien. Kinderachtig gedoe zonder andere betekenis dan stoer doen, vindt Littell. Overigens vechten er aan Russische kant soortgelijke neonazi-clubjes mee, met net zulke getatoeëerde hakenkruizen.
Met instemming citeert Littell de Franse filosoof Ernest Renan, die in 1875 in zijn beroemde ‘Qu’est-ce qu’une nation?’ (wat is een natie?) – oorspronkelijk trouwens een in Leiden gehouden lezing – schreef dat “het vergeten, en ik zou haast zeggen zelfs de historische onjuistheid, essentiële voorwaarden zijn voor de creatie van een natie”. Als dat waar is, heeft Oekraïne nog een grootse toekomst voor zich.
Jonathan Littell, Antoine d’Agata: Un endroit inconvénient. Gallimard 2023
Afbeeldingen. 1,2 en drie: foto’s van Babyn Yar uit november 1941, gemaakt door de Duitse militaire fotograaf Johannes Hähle. (Hamburger Institut für Sozialforschung); 4 en 5: Oekraïense militairen en door Russisch vuur kapotgeschoten gebouwen. Foto’s van Antoine d’Agata uit ‘Un endroit inconvénient’; 6: Straatbeeld in Kyiv onder Duits bewind. Ook een foto van Johannes Hähle.


Beste Raymond,
Weer geschokt door het verhaal dat ik dacht al te kennen. Dank. Ken je dit? Hofland en Bart Tromp oer Babyn Jar: https://www.dbnl.org/tekst/trom003tege01_01/trom003tege01_01_0047.php
Alle goeds, Arendo
Met vriendelijke groeten,
Arendo Joustra Hoofdredacteur EW / Postbus 11, 1110 AA Diemen / 020-2248022 / http://www.ewmagazine.nlhttp://www.ewmagazine.nl/ [cid:image001.jpg@01DA0F33.858B7970]https://ewmagazine.nl/abonneer
LikeLike
Beste Arendo,
dat stuk van Bart Tromp kende ik nog niet. Het sluit wel aardig aan bij mijn eigen indruk van Henk O. , waarover ik vroeger wel eens met je gecorrespondeerd heb. Het stuk erna op dbnl gaat over Kousbroek en Bart T. merkt daarin op dat beweringen van literatoren over zo’n beetje alles in Nederland altijd serieus worden genomen, ook als ze inzake de behandelde kwestie in het geheel niet competent zijn. Terwijl hetzelfde bij niet-literatoren nauwelijks ter kennis genomen wordt. Bij Tromp gaat dat aardig op – hij lijkt al heen spoedig uit beeld verdwenen. Maar wellicht geldt dat ook wel voor eens-beroemde journalisten. Het is dat Justus van Maurik een bank heeft in het Oosterpark, en er lang sigaren waren met zijn naam – anders was deze bij zijn leven geweldig populaire stukjesschrijver reeds lang glad vergeten.
Met vriendelijke groet,
Raymond
LikeLike
Bedankt voor mooie blog over dit schuldige landschap, en verwijzing naar het nieuwe boek van JL.
Misschien kent u het, hieronder een link naar interview met JL door journal East.Eur.Holocaust Studies,maart 2023
http://www.degruyter.com/document/doi/10.1515/eehs-2023-0016/pdf
LikeLike