
“Zeitenwende’ heeft de Duitse bondskanselier Olaf Scholz het historische moment genoemd. Wat hij daarmee precies bedoelde, bleef – zoals vaker bij historische bezweringen – een tikje vaag. Dat na de Russische oorlog in Oekraïne niets meer hetzelfde zal zijn – zoiets was het vermoedelijk. En dat er na zo’n vijftig jaar een einde kwam aan de ‘Ostpolitik’ van de Bondsrepubliek, oftewel het streven door voorzichtige toenadering op politiek, economisch en humanitair gebied een vreedzamer Europa te scheppen en de scherpe kantjes van de Koude oorlog af te slijpen – dat zal Scholz ook hebben willen zeggen. In ieder geval is zijn opmerkingen op veel plaatsen zo verstaan, want toen Duitsland onlangs vier dagen treuzelde met het leveren van tanks aan Oekraïne klonk het in Duitsland en daarbuiten verontwaardigd dat Scholz zijn land te schande had gemaakt, en zijn belofte van een nieuwe tijd gebroken.
Dat de afgelopen elf maanden een einde betekenden van de periode van post-Koude oorlog, al was het maar omdat wij als Europeanen niet langer konden denken dat oorlog in onze contreien voortaan iets van het verleden was, valt moeilijk te betwisten. Toch gaat ons leven hier in Nederland nog gewoon door, min of meer tot mijn verwondering. Omdat ik zelf me voor de oorlog hevig interesseer en hem dagelijks volg, constateer ik soms met enige bevreemding dat anderen dat veel minder doen. Maar dat is ook niet zo verwonderlijk, moet ik mezelf dan vermanend voorhouden: de meeste Nederlanders hebben immers niet het idee dat ze er iets aan kunnen doen, en de neiging om je leven zoveel mogelijk integraal voort te zetten, ook in heftige tijden, is een uiterst menselijke.
Deze relatieve onverschilligheid tegenover de oorlog laat zich illustreren aan de hand van het columnisten-wezen, deze plaag van de Nederlandse kranten (wat mij betreft). De site van de Volkskrant bevat een pagina met vandaag (27/1) maar liefst 94 columns – in welgeteld vier daarvan komt de oorlog in Oekraïne min of meer ter sprake. De NRC-site heeft niet zo’n pagina met columns, waardoor het wat moeilijk vergelijken is – waarbij moet worden aangetekend dat deze krant een aantal columnisten heeft die zich met het buitenland of bezig houden. Wel blijkt de hegemonie van het columnisten-dom uit het feit dat de NRC en de Volkskrant dit weekeinde elkaars columnisten uitgebreid interviewen. In de NRC mag Volkskrant-columnist Sander Schimmelpenninck over zijn jeugd vertellen. In de Volkskrant mag NRC-columniste Ellen Deckwitz uitleggen waarom zij niet zonder Prozac kan. Aan de oorlog maken zij geen woord vuil.
Zelf heb ik de neiging daar een gebrek aan nieuwsgierigheid in te zien. Niet de grote buitenwereld staat in het centrum van de belangstelling, maar eerder het eigen ik of de problemen en probleempjes van wat een weliswaar niet onbetekenend, maar toch vrij klein land is. De stortvloed aan persoonlijk getinte columns lijkt, in zijn omvang, vooral een uitvloeisel van het zogeheten ‘ik-tijdperk’, dat – als we de Amsterdamse historicus Jouke Turpijn mogen geloven – is begonnen met het door de journalist John Jansen van Galen onder die noemer volgeschreven kerstnummer 1979 van het weekblad HP. Turpijn doet onder de titel ‘Wij en het ik-tijdperk’ een korte studie verschijnen, waarin hij de geschiedenis van dit artikel en de daarin beschreven werkelijkheid nader probeert te duiden.
De grote geschiedenis en het werk van individuele journalisten staan vaak op gespannen voet. Vrijwel dagelijks wandel ik langs een fraaie, marmeren bank in het Amsterdamse Oosterpark, die een monument is voor de in zijn tijd razend populaire schrijver-journalist Justus van Maurik (1846-1904), auteur van talloze cursiefjes (zoals columns ooit heetten), romans en korte verhalen – al of niet in feuilleton-vorm. Maar wie zegt die naam nog iets? Dat journalistieke roem linke soep is, laat zich ook demonstreren aan de hand van de nagedachtenis van de journalist Henk Hofland (1927-2016). Bij het overlijden van deze, naar ik uit eigen waarneming weet zeer beminnelijke man en groot stylist liet geen necrologie-schrijver na te refereren aan het feit dat Hofland tot ‘journalist van de eeuw’ was uitgeroepen, nog voordat men gewag maakte van de hem toegekende P.C. Hooft-prijs, nochtans de hoogste Nederlandse onderscheiding voor beschouwend proza.
Pas na lang zoeken vond ik deze week uit hoe Hofland in 1999 eigenlijk ‘journalist van de (Twintigste) eeuw’ was geworden – door een enquête onder vakgenoten in het vakbondsblad De Journalist namelijk. De titel was en is hem volledig gegund, maar tegelijkertijd is het natuurlijk sterk de vraag wat zo’n epitheton precies betekent. Bij de kwaliteit van de door hem gedebiteerde inzichten kun je soms vraagtekens plaatsen. Ik herinner me een tijd waarin de NRC-redacteuren André Spoor en Henk Hofland – geen grote vrienden trouwens – tegelijkertijd in de Verenigde Staten woonden. Spoor schreef een column over de grote politiek, daarbij gebruikmakend van een hoogwaardig netwerk van informanten en contacten – niemand las die. Hofland deed eigenlijk niet veel meer in zijn column dan wat mopperen op niveau, naar aanleiding van wat hij in een Newyorkse koffieshop in de New York Times had gelezen – iedereen las dat.
Hoogtepunt van deze nonchalante benadering was, naar mijn bescheiden mening, Hoflands reportageserie (en boekje) ‘Het kruiend wereldbeeld’. De verslaggever raakte daarin, rondreizend in de Sovjet-Unie ten tijde van Gorbatsjov, ten prooi aan de gedachte dat het daar eigenlijk veel leuker was dan in West-Europa, menselijker zelfs. Oost-Europa, opperde hij, kon de rest van het continent in de komende jaren tot cultureel model strekken. Hofland schreef het heel interessant op, maar het was natuurlijk volkomen onzin, zoals de rest van de geschiedenis heeft laten zien. Overigens doen dezer dagen soortgelijke fata morgana’s de ronde: dan lees je plotseling dat het politieke zwaartepunt in Europa zich in oostelijke richting verplaatst, omdat Polen en de Baltische landen meer uitgesproken ideeën hebben over het Russische gevaar en de noodzaak in Oekraïne militair alles op alles te zetten. Moraliteit gaat in die redenering boven economisch-militaire macht – ook dat lijkt me onzin.
John Jansen van Galen, wiens HP-Kerstnummer volgens Turpijn dus het ‘ik-tijdperk’ heeft ingeluid, is een heel ander soort journalist – geen mopperende beschouwer maar een nieuwsgierige verslaggever. Ook dat Kerstnummer bestond – als ik Turpijns navertelling mag geloven – niet uit moralistische beschouwingen maar uit reportages, waaruit de nieuwe stemming in het land naar voren moest komen. Ik neem dat graag aan: John Jansen van Galen is tegenwoordig een van de journalistieke steunpilaren van het tweewekelijkse blad ‘Argus’, dat voornamelijk bestaat uit bijdragen van wat oudere journalisten. Die munten niet zelden uit door nostalgische beschouwelijkheid. De bijdragen van de schijnbaar onvermoeibare Jansen van Galen zijn vaak de enige waarin iets wordt uitgezocht en iets nieuws verteld. ‘Wij en het ik-tijdperk’ bevat overigens ook een interessante autobiografische schets van zijn hand.
‘Wij en het ik-tijdperk’ leest lekker weg, en is een terechte hommage. Maar als historische studie is het boekje van de vederlichte soort. De stelling dat het ‘ik-tijdperk’ volgde op een époque van meer sociaal bewustzijn, waarin het individu zich in grote verbanden wist ingebed, wordt nauwelijks uitgewerkt en hetzelfde geldt voor de geopperde mogelijkheid dat het ‘ik-tijdperk’ ten einde loopt – of juist niet, daar kom je als lezer eigenlijk niet goed achter. Ik heb trouwens het gevoel dat de constatering van het verval van sociale verbanden vooral populair is bij degenen die zelf in de jaren vijftig, zestig en zeventig uit een duidelijk omschreven sociaal en meestal religieus verband afkomstig waren. Voor wie is opgegroeid in een seculier, stedelijk milieu, zoals schrijver dezes, was er nooit sprake naar een drastische sprong in het individualisme.
Daarnaast maakt Turpijn – en daar is hij zeker de enige niet in – zich schuldig aan de irritante gewoonte om de sfeer van de natie bijna uitsluitend te willen aflezen aan de stand van zaken op die paar vierkante kilometer journalistiek Amsterdam. NRC Handelsblad doet hij bijvoorbeeld af met de opmerking dat die in Rotterdam gevestigde krant onder de hoofdredactie van Heldring een ‘conservatieve’ koers voer – een in meerdere opzichten onjuiste bewering.
Dan bevalt mij – als we toch bezig zijn het verleden in decennia in te delen – ‘De roaring fifties’ van Ad van Liempt veel beter. Het gaat deze auteur erom af te rekenen met de clichématige kenschets van de jaren vijftig in Nederland als een uitgesproken duffe periode. ‘De vernieuwers van de jaren vijftig’ is de provocatieve ondertitel, waaronder Van Liempt een elftal Nederlanders portretteert die volgens juist wel voor durf, vernieuwing en dynamiek stonden. De naam van de meesten van hen komt mij nog wel bekend voor – ik ben dan ook nog in de jaren vijftig geboren. Maar ook als de naam nog wel bekend is, weet Van Liempt vaak een interessant licht te werpen op de persoon: op de ‘libische’ ster-pianiste Pia Beck bijvoorbeeld, of op de heroïsche strijd van Carel Enkelaar voor een televisiejournaal, waarvan de inhoud niet reeds aan het begin van de week door de verzuilde omroepen zou worden vastgesteld. Van anderen had ik nog nooit gehoord – Mieke Bouman en Johan van Veen bijvoorbeeld – wat na lezing van dit boek je onbegrijpelijk voorkomt.
Van Liempt pretendeert niet met ‘De Roaring Fifties’ een zware geschiedfilosofische verhandeling af te leveren, al lijkt zijn overtuiging dat er in de jaren vijftig veel spannends gebeurde oprecht. Intrigerend vond ik de in meerdere biografische schetsen opduikende constatering dat voor wie de Duitse bezetting had meegemaakt de eerste naoorlogse jaren, gekenmerkt door relatieve armoede en gebrek aan mogelijkheden op allerlei gebied, vaak een bittere teleurstelling waren. De verwachtingen waren te hoog gespannen. Bestaan daar serieuze studies over?, vroeg ik me af. En zo ja, wat zou dan de overeenkomst kunnen zijn met onze nu zo bitter teleurgestelde verwachtingen ten aanzien van eeuwige vrede na de Koude oorlog? Als ik een columnist was, dan wist ik het wel.
Jouke Turpijn, John Jansen van Galen: Wij en het ik-tijdperk. Wereldbibliotheek 2022.
Ad van Liempt: De roaring fifties. De vernieuwers van de jaren vijftig. Uitgeverij Balans 2022.
Het tweewekelijkse Argus heeft een website.
Afbeeldingen. Amsterdam in de jaren vijftig. 1: Haarlemmerplein. 2: Markt Waterlooplein.

Geef een reactie