
Wat ik me al jaren afvraag: waarom noemen we de neo-rechtse-, anti-rationele- en xenofobe politieke stromingen van nu eigenlijk niet gewoon ‘fascisme’? Ik dacht dat al ten tijde van de opkomst van Pim Fortuyn, die in de samenleving iets teweeg bracht wat je volgens mij rustig als fascisme kunt omschrijven. Daar was bijvoorbeeld een onbestemde nostalgie naar een verleden dat nooit bestaan heeft (‘de zuster aan het bed’ en de idyllische schildering van zijn katholieke jeugd in het merkwaardige boek ‘De verweesde samenleving’). Ook was er Fortuyns naar Nederlandse begrippen nogal flamboyante leiderschapsmodel, met militaire symboliek (salueren) en dandy-achtige homo-erotiek. En natuurlijk een politiek programma dat zich kenmerkte door afwijzing van ‘de vreemdeling’ maar verder gespeend leek van duidelijke doelstellingen, anders dan afkeer van de regerende ‘paarse’ elite en de vervanging van die elite door de persoon van Fortuyn.
Het is misschien wel verstandig geweest, wat Fortuyn in de verkiezingsstrijd van 2002 allemaal voorstond en te berde bracht, na de vreselijke moord niet nog eens op te rakelen. Met een dode, die bovendien door een aanzienlijk deel van de bevolking als een soort martelaar werd vereerd, is ook geen zinvolle, of eerlijke discussie mogelijk. Bij de meeste politieke partijen en ook bij media als de krant waar ik toen werkte, overheerste de gedachte dat de opkomst van Fortuyn liet zien dat aanzienlijke groepen in de samenleving vervreemd waren geraakt van de politiek en dat die politiek dus geroepen was tot vernieuwing, van programma’s en overtuigingskracht.
Het plakken van het etiket ‘fascisme’ op Fortuyn en het Fortuynisme – zoals ik destijds eigenlijk voorstond – werd daarbij over het algemeen onjuist en smakeloos gevonden. Voor een deel was deze afkeer verklaarbaar uit de manier waarop de term na 1945 was misbruikt om de meest uiteenlopende, meestal rechtse ideeën in diskrediet te brengen – de volkstelling, om een voorbeeld te noemen, of de aanleg van de metro door het centrum van Amsterdam. Daarnaast was er ook een meer eerbaar bezwaar tegen het gebruik van de term ‘fascisme’: binnen de politieke- en media-elite heerste ook wel het gevoel dat men zelf tekort was geschoten, en dat het dus niet aanging de massa die het dwaallicht Fortuyn achterna was gelopen in diskrediet te brengen. Verzoenen en verbinden staan in de politieke cultuur van Nederland sedert lang in hoger aanzien dan bestrijden en confronteren.
Maar hoe lang kan deze lankmoedigheid eigenlijk nog voortduren? Wordt het zo langzamerhand niet tijd om allerlei politieke fenomenen die zich – in Nederland en daarbuiten – met steeds groter kracht manifesteren bij de naam te gaan noemen, en te bestempelen tot nieuwe manifestaties van een XX-ste-eeuwse vijand van vrijheid en democratie, het fascisme? De Britse, linkse essayist Paul Mason pleit er in zijn ‘How to stop fascism’ voor het beestje bij de naam te gaan noemen, en ook te bestrijden – daarbij lering trekkend uit de mislukking van de bestrijding van het fascisme in het Europa van de jaren Twintig en Dertig van de vorige eeuw. Het is hoog tijd, meent Mason dat linkse en liberale democraten in verzet komen tegen de fascistische bedreigingen van nu.
Masons boek vormt ongemakkelijke lectuur en niet alleen omdat de remedie tegen het fascisme die de titel van zijn boek belooft, eigenlijk uitblijft. Is het niet wat veel eer, vraag je je af, voor de complotdenkers die zich als dragers van gezond verstand voordoen, de met gele sterren en galgen rond-marcherende zonderlingen die een virus of de klimaatproblematiek ontkennen, Kamerleden die de strijd aanbinden met geheimzinnige krachten die door vaccinatie de wereldheerschappij nastreven of buitenissige verhalen over pedofiele netwerken verspreiden? Het is natuurlijk waar: er zijn genoeg problemen die onze politieke aandacht meer waard zijn – de klimaatverandering, de stand der publieke voorzieningen, de inkomensongelijkheid, noem maar op. Maar desondanks: als het hedendaags fascisme een daadwerkelijke bedreiging vormt voor de democratie, zou het een historische blunder zijn dat fascisme niet te bestrijden.
De eerste vraag bij dit alles is natuurlijk wat er nu precies onder fascisme moet worden verstaan. Ook Paul Mason heeft het daar maar moeilijk mee. Fascisme – dat ben ik met hem eens – is iets anders dan rechts of ‘uiterst’ rechts, en ook iets anders dan populisme of conservatisme. Je kunt tegen immigratie of tegen de Europese Unie of tegen abortus of het homohuwelijk zijn, en voor het behoud van het klassieke gymnasium of het wettelijk verbod of godslastering zonder dat je een ‘fascist’ kunt worden genoemd. En evenmin is het schandelijk wanneer je met eenvoudige taal en een duidelijk of zelfs primitief politiek programma brede volksmassa’s achter je aan krijgt.
Ook hebben we het niet over het beperkte contingent aan zonderlingen dat af en toe gehuld in zwarte hemden en laarzen nog bij elkaar komt of door een stad marcheert, of stiekem wegzwijmelen naast een portret van de Führer en de holocaust ontkennen of – erger nog – vergoelijken. Zulke neo-fascisten – zoals ze meestal worden genoemd – zijn natuurlijk wel fascisten en als zodanig diep gezonken. Maar hun aantal is zo gering, en hun ideologie zozeer een anachronisme, dat we ons over hen misschien niet zoveel zorgen hoeven te maken, en het een beetje te veel eer zou zijn, tijd en aandacht te besteden aan de bestrijding van het folkloristische neo-fascisme. Hoe misselijkmakend het kliederen van antisemitische leuzen of zwaaien met ‘prinsenvlaggen’ en soortgelijk provocerend gedrag ook zijn.
Maar wat is dan wel actueel, zorgwekkend fascisme? Waar we het, volgens Mason, over moeten hebben zijn bewegingen die het voorzien hebben op de burgerlijke vrijheden en de geldende verhoudingen willen vervangen door autoritaire, onvrije structuren. Dit streven ontstaat uit angst, meent Mason: angst voor de mogelijkheid dat degenen die tot nu toe onvrij waren – arbeiders, vrouwen, allerlei minderheden – van de vrijheid zullen proeven. Dat vooruitzicht is voor brede groepen zeer verontrustend en desoriënterend. Zozeer dat zij een makkelijke prooi worden voor bewegingen en leiders die hen voorhouden dat niets is wat het lijkt. Dat onze democratie een schijnvertoning is, en dat hetzelfde geldt voor de wetenschap, de media, de overheid en de medische stand, om wat voorbeelden te noemen. De mystieke beweging QAnon in de Verenigde Staten, met zijn woeste complottheorieën, is in deze visie een duidelijk fascistische beweging. En hetzelfde geldt voor de Nederlandse politieke partij Forum voor Democratie, wier Kamerleden met de week nieuwe, verdergaande onzin-complotten van het spreekgestoelte spugen.
Zulke fascistische ideeën zijn in feite de rationaliteit voorbij, wat het ook zo moeilijk maakt om met de fascisten het debat aan te gaan. Dat was in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw al zo – laat Mason zien in wat historische verhandelingen in zijn boek. De Derde Internationale, het door Moskou geleide internationale communisme met andere woorden, zag in het fascisme een soort verscherpte methode van klassenstrijd van de kant van het grootkapitaal. Wie in het kader van de klassenstrijd niet eenduidig de kant van Moskou koos, gold als handlanger van de bourgeoisie, in deze analyse – de zogeheten doctrine van ‘klasse tegen klasse’. Deze doctrine stond, tot 1934 in ieder geval, een gemeenschappelijk optrekken van linkse- en arbeiderspartijen in de weg – zoals bij Hitlers machtsgreep in 1933 in Duitsland pijnlijk duidelijk werd.
De opkomst van het fascisme te willen verklaren in termen van klassenstrijd of verkeerd klassenbewustzijn bij de arbeiders was misschien voor de Tweede Wereldoorlog al een vergissing maar is dat anno 2021 natuurlijk helemaal – al was het maar bij gebrek aan een arbeidersklasse, of zelfs maar een economie waarin een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen bezitters en proletaren. Met materialistische verklaringen voor de opkomst van het fascisme kom je niet ver – dat maakt het verschijnsel voor anti-fascisten en democraten ook zo moeilijk te bestrijden.
Een betere gids, historisch gezien, is de Italiaanse marxist Antonio Gramsci – denkt Mason. Gramsci, die van 1927 tot 1937 zuchtte in Mussolini’s kerkers, is de theoreticus van de ‘culturele hegemonie’ – met andere woorden de gedachte dat een ideologie, of het nu socialisme of fascisme is, de macht voor een belangrijk deel verwerft via de harten van de burgers. Fascist of anti-fascist is iemand niet uitsluitend, of zelfs niet in de eerste plaats uit verstandelijke overwegingen, of uit een duidelijk eigenbelang. Het is ook een kwestie van levensgevoel, van sentiment dat een vluchtheuvel zoekt, van quasi-religieus gevoel ook.
Wat Nederlandse voorbeelden. Veel fans van het complot-tijdschrift ‘Gezond Verstand’, waarin Karel van Wolferen zijn samenzwerings-theoriën ten beste geeft, of degenen die op Youtube commentaren achterlaten op de uitzendingen van ‘Café Weltschmerz’ of twitteren tegen het Corona-beleid van de regering, maken in hun bijdragen ook melding van een soort bekering, die in de Verenigde Staten wel het ‘red pill’-moment genoemd wordt. Dat is het ogenblik waarop bij de fascist nieuwe stijl de ogen open gingen, en hij of zij zich er bewust van werd dat alles, of bijna alles in het maatschappelijk leven anders was dan hij tot dat moment had geleerd en gedacht. Fascisme anno 2021 is – evenmin als het fascisme uit de jaren twintig en dertig – geen politieke of staatkundige doctrine, maar een min of meer extatisch gevoel, vaak verbonden met agressie tegen mensen die verstandiger zijn, of gewoon andersdenkend.
Maar het ontbreken van een duidelijke doctrine of harde programmatische kern maakt het fascisme nog niet minder gevaarlijk. Vooral in de Verenigde Staten is dat duidelijk, waar de Republikeinse Partij verregaand in de greep is van extremistische krachten, die er op uit lijken het democratische systeem van vrije en betrouwbaar georganiseerde verkiezingen de nek om te draaien. Zo ver is het in Europese landen nog niet. Niet dat het in Rusland of Polen of Hongarije goed gaat met de democratie – het tegendeel is het geval. Maar of je in deze landen van fascisme kunt spreken is een beetje de vraag – eerder gaat het daar om manipulatieve autoritaire politici die met geweld hun macht willen consolideren.
Dat is toch iets anders dan met gevoelsmiddelen en contra-waarheden grote delen van de bevolking tot de hysterie te drijven, zoals Mussolini en Hitler en Donald Trump elk in hun land gelukt is, althans tijdelijk. En we zouden er ook verkeerd aan doen, denk ik, in een land als Nederland de ogen te willen sluiten voor die tienduizenden mensen die met waandenkbeelden over het Corona-virus door het centrum van Amsterdam of Den Haag lopen, of hun haat tegen de politiek en het verstand in het algemeen op twitter spuien. Het denkend deel der natie kan het zich, denk ik, niet veroorloven de fout uit 2002 nog een keer te maken. Het fascisme is niet alleen een symptoom, iets wat zal verdwijnen als je onderliggende grieven kunt verhelpen. Het fascisme is kwaadaardig – zo kwaadaardig als een deel van de mensheid kan zijn. Het moet worden onderkend, benoemd en bestreden.
Al heeft ook Paul Mason geen duidelijk recept voor de bestrijding – in zijn boek wordt een kat tenminste duidelijk een kat genoemd. Dat lijkt me een belangrijke stap vooruit.
Paul Mason: How to stop fascism. History, Ideology, Resistance. Allen Lane, London 2021.
Afbeeldingen: 1. ‘Dood aan het fascisme, vrijheid voor het volk’. Sovjet-poster van Aleksej Kokorekin uit 1944; 2. ‘Het fascisme komt er niet door’, Sovjet-poster uit 1983 van V. Karsjakov en L. Levsjakova. 3. Fotomontage over Mussolini van John Heartfield uit 1928, en 4. een hedendaagse variatie op de fotomontage van Heartfield door de Amerikaanse kunstenaar Winston Smith.



Geef een reactie