Nederland in het interbellum: vrees voor de oorlog van morgen

LEES DIT BLOG OP DE SITE VAN DE GROENE AMSTERDAMMER:
https://www.groene.nl/artikel/nederland-in-het-interbellum-vrees-voor-de-oorlog-van-morgen

*********
De eerste en enige tank die het Nederlandse leger vóór 1940 bezat, een Franse Renault FT17 uit de Eerste Wereldoorlog, diende voornamelijk ter geruststelling: tanks hadden weinig nut in de drassige gronden in het Westen van Nederland, voor een grootscheeps offensief met tanks hoefden Nederlanders dus niet bang te zijn. In de jaren 1920, maar ook nog in 1939, maanden voor de Duitse inval, werden er door de legerleiding voor de pers ‘foto-ops’ georganiseerd waarbij de tank, bemand door een vaste chauffeur en schutter, geheel volgens plan hopeloos vastliep in de sloten en geïnundeerde velden van wat in de XIX-de eeuw nog de ‘Hollandse waterlinie’ genoemd werd. Nederlanders konden, wat dit betreft, rustig slapen, was de boodschap van overheidswege. Of de legerleiding en de regering daar zelf in geloofden, was een tweede.

‘De oorlog van morgen’ heet het boek van de Leidse historicus Wouter Linmans, waarin het enigszins tot hilariteit stemmende verhaal van de FT17 wordt opgehaald. Het is een studie met een duidelijke these: het vooral door de ‘nationale oorlogshistoricus’ Loe de Jong gevestigde beeld van een naïeve Nederlandse natie, die omdat het land in de Eerste Wereldoorlog neutraal gebleven was, hoopte of meende andermaal de oorlogsdans te ontspringen en aldus nietsvermoedend in 1940 door de Duitse overmacht werd overvallen, klopt van geen kant. Nederlanders waren vanaf 1914 al intens bezig met de mogelijkheid van een nieuwe oorlog, in het licht van wat de jaren 14-18 aan gruwelijke, nieuwe militaire middelen hadden blootgelegd. Dat de Eerste Wereldoorlog allerlei nieuwe technische vindingen voor het slachtveld had opgeleverd, was de Nederlandse pers en opiniemakers geenszins ontgaan. De XIX-de-eeuwse militaire heroïek had grotendeels afgedaan, en was vervangen door een beeld van ellendig massa-sterven in de modder van de loopgraven. Luchtbombardementen en gifgas maakten het de toekomstige combattanten mogelijk op grote schaal burgerbevolking om zeep te helpen. Een voorbeeld onder velen: deze politieke tekening van L.J. Jordaan in de Groene uit 1936, over de Italiaanse overval op Abessinië. (Tekst gaat door onder afbeelding)

Nederland was in mei 1940 niet zo nietsvermoedend ten aanzien van de mogelijkheid van een toekomstige oorlog en de gevaren daarvan als eerder wel beweerd is. Maar defensie is politiek en het Nederlandse defensie-beleid derhalve ten prooi aan de politieke wanen van het moment. Tot 1935 werd er in de defensie-capaciteit van het land nauwelijks geïnvesteerd en eerder bezuinigd – zozeer zweerden de toenmalige kabinetten bij de noodzaak van sluitende begrotingen in crisistijd. De militaire capaciteit om een Duitse invasie tegen te houden – vijf dagen toch nog altijd, onder andere dankzij heldhaftig verzet bij de Grebbeberg – was nooit berekend op het behalen van een militaire overwinning op de aanvaller, maar op het vertragen van de vijandelijke aanval in afwachting van de steun van bondgenoten. Bondgenoten had Nederland echter niet, gezien onze tot het bittere einde in mei 1940 luid van de daken geschreeuwde neutraliteitspolitiek. Neutraal zijn, is een fout die Nederland na 1945 nooit meer zou maken.

Of Loe de Jong – man van wel meer met veel gezag voorgedragen, duidelijke oordelen over aspecten van de Bezetting die de tand des tijds niet hebben weerstaan – de eerste aangewezene was om de Nederlandse samenleving naïviteit ten aanzien van de Duitse intenties en het oorlogsgevaar te verwijten, is de vraag. Linmans diept een analyse van De Jong op uit de Groene van 31 augustus 1939, waarin deze schrijft dat het daadwerkelijk uitbreken van een oorlog zeer onwaarschijnlijk is, en dat het ten aanzien van Polen wel weer op een soort tweede akkoord van München zal uitlopen. Die viel bij de abonnees op de mat op 1 september, dag van de aanval op Polen en begin van de Tweede Wereldoorlog. Enkele van de meer bizarre pagina’s in Linmans’ boek gaan over de optimistische gevoelens van opluchting in de Nederlandse pers in de acht maanden die verstreken tussen het begin van de oorlog en de Duitse inval van mei 1940: zelfs nadat de Duitsers Denemarken en Noorwegen hadden aangevallen, kon je in Nederlandse kranten lezen dat het tot nu toe eigenlijk nog wel meeviel, die oorlog.

Hoewel de term niet valt, is Linmans’ studie vooral een mentaliteitsgeschiedenis van Nederland, voor wat betreft de komende oorlog. De Eerste Wereldoorlog is mentaal veel minder langs Nederland heengegaan dan eerder beweerd. Nederland had – op Europees grondgebied – sinds de Belgische beroerten van 1831 geen gevechtshandelingen meer gekend, dus de algehele mobilisatie van 1914 maakte grote indruk – zozeer trouwens dat het jubileum van deze gebeurtenis in 1924 en 1934 omstandig gevierd werd. Maar ook de berichten die vier jaar lang doorkwamen van het front, riepen grote huiver op: dat de ‘moderne’ oorlog weinig heldhaftigs meer had, en neerkwam op een geïndustrialiseerde slachtpartij waarin slechts bij uitzondering een beetje terreinwinst geboekt werd, ontging de Nederlanders tussen 1914 en 1918 geenszins. Het einde van de oorlog, met de wapenstilstand van 2 november 1918, was ook in Nederland een groot moment – zozeer dat op die dag in 1928 ter herdenking landelijk twee minuten stilte in acht werden genomen.

Resultaat van dit alles was een uiterst zwarte kijk op het verwoestings-potentieel van een volgende Europese oorlog, waaraan Nederland wellicht wél betrokken zou kunnen raken. Zoals vaker met onheilsvoorspellingen, ging het daarbij om het doortrekken van bestaande ontwikkelingen naar de toekomst: tanks zouden vrijwel onstuitbare verrassingsaanvallen kunnen uitvoeren; gifgassen, door vliegtuigen afgeworpen, zouden hele landstreken kunnen uitmoorden; met luchtbombardementen zouden hele steden in een oogwenk van de kaart geveegd kunnen worden. In de sombere voorspellingen was ook veelvuldig sprake van een wapen dat nog niet bestond, maar wel geacht werd aan de vooravond van zijn technische verwezenlijking te staan: de dodelijke straal.

Dat een nieuwe oorlog onder deze condities volkomen ongewenst was – daarover heerste in de Nederlandse samenleving van voor 1940 vrijwel consensus, excentrieke bewonderaars van het Italiaans fascisme wellicht daargelaten. Het beeld van de strijd in de Eerste Wereldoorlog werd in belangrijke bepaald door de anti-oorlogsroman ‘Im Westen nichts Neues’ van de Duitse auteur Erich Remarque uit 1928. Een jaar later al verscheen daarvan de Nederlandse vertaling, vervaardigd door Annie Salomons: ‘Van het westelijk front geen nieuws’. Binnen een halfjaar waren er 50.000 exemplaren verkocht – erg veel voor Nederlandse verhoudingen. Minstens even belangrijk voor de beoordeling van de invloed die het boek in Nederland had, is dat het door de meeste recensenten niet als een fictief proza-werk werd behandeld, maar – overigens ten onrechte – als een journalistiek verslag uit de eerste hand van de gruwelen in de loopgraven.

In hoeverre het zinvol en verantwoord was om, in het streven naar beteugeling van het oorlogsgevaar, een toevlucht te nemen tot gruwelpropaganda, was een punt van discussie in de Nederlandse samenleving. Christelijke en meer conservatieve kringen waren geen voorstander van al te gruwelijke schildering, ook wanneer zij geporteerd waren voor internationale wapenbeheersing. Fundamenteel pessimisme laat immers weinig ruimte voor Godsvertrouwen. Meer linkse, op totale ontwapening gerichte groeperingen hadden minder problemen met de verbeelding van gruwelijkheden. Een bekende schilder in dit verband was Willem van Schaik (1874-1938): eerder bekend als lid van de ‘Larense school’ en maker van menig idyllisch landschapje, ontwikkelde hij zich als maker van dramatische anti-oorlogsdoeken, die op menige ontwapenings-manifestatie de show stalen. Hierbij enkele illustraties van Van Schaik uit de in 1930 verschenen anti-oorlogsbundel ‘Aanklacht’ van de socialistische dichter Martien Beversluis (die later naar de NSB zou overstappen). (Tekst gaat door onder de afbeeldingen).

In 1931 waren maar liefst meer dan tachtig Nederlandse kranten betrokken bij de agitatie voor een volkspetitionnement waarbij de Volkenbond tot meer ernst bij de beheersing van de internationale bewapening werd aangemoedigd. Alleen de communistische pers, zoals het dagblad De Tribune, sloot zich daar niet bij aan. Verder waren echter bladen uit alle mogelijke denkrichtingen in het verzuilde Nederland paraat: van het liberale Algemeen Handelschblad, via de katholieke De Maasbode, het socialistische Het Volk, de calvinistische De Standaard enz. Zo’n 2,5 miljoen handtekeningen werden er opgehaald – de actie tegen de plaatsing van kruisraketten in het Nederland van de jaren 1980 is er niets bij.

In het petitionnement werd wapenbeheersing bepleit, geen volledige ontwapening. Een meerderheid van de bevolking bleef geporteerd voor een serieuze militaire landsverdediging, zeker toen in de jaren dertig de van Duitsland uitgaande oorlogsdreiging toenam. Toch waren er, vooral in de jaren twintig, natuurlijk ook voorstanders van volledige ontwapening – en niet alleen onder communisten en sociaal-democraten, zoals je zou verwachten. Prominent vertegenwoordiger van dit streven was David van Embden, voorman van de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) – de links-liberale partij van die tijd. In 1924 vond in de Haagse dierentuin een door duizenden gevolgd openbaar debat plaats tussen Van Embden en generaal C.L. Snijders, de bevelhebber in de mobilisatie van 14-18, dat wellicht tot grootscheeps handgemeen zou hebben geleid wanneer het niet voortijdig door de debaters was beëindigd.

Nederland, kortom, was tijdens het interbellum niet zo’n suffig en cultureel geïsoleerd land in vraagstukken van oorlog en vrede als vaak aangenomen, maakt de studie van Linmans duidelijk. Het boek past in een al langer durende neiging in de Nederlandse historiografie om de jaren van het interbellum, en dan nog vooral de jaren Dertig in Nederland te rehabiliteren: het tot in de jaren Zestig en Zeventig overheersende beeld van kortzichtig provincialisme behoeft dringend bijstelling. Het nieuwe overzichtswerk van Frits Boterman over de Nederlandse cultuurgeschiedenis tussen 1918 en 1940, ‘Tussen utopie en crisis’, beoogt eigenlijk hetzelfde: Nederland was in het interbellum geen achterlijke, stille vijver maar had ten volle deel aan de discussies en dilemma’s ten aanzien van moderniteit, massaliteit en andere thema’s in wat na 1918 algemeen als een crisis van de beschaving werd gezien.

Die rehabilitatie van het interbellum in Nederland is natuurlijk volkomen terecht, al kun je je afvragen of er sinds pakweg het jaar 2000 niet inmiddels meer historische studies zijn verschenen waarvan de auteurs het voor de jaren Dertig opnemen, dan studies waarin die jaren als onbeduidend worden weggezet. Wellicht was de misprijzende attitude van De Jong jegens het interbellum ook wel een beetje Nederlandse traditie. Herman Colenbrander (1871-1945), in de XIX-de eeuw in zekere zin eveneens de officiële nationale geschiedschrijver, deed in de grond hetzelfde met de Bataafs-Franse periode van 1795-1813: de Nederlandse natie had zich in het licht van historische uitdagingen middelmatig en slap betoond, en daarom konden we er over die jaren maar het beste het zwijgen toe doen. In beide gevallen was dit misprijzen een dankbare voedingsbodem voor latere historici, om te laten zien dat er wel degelijk veel spannends en interessants aan de orde was. En terecht natuurlijk: er bestaat geen saai verleden, er bestaan alleen saaie geschiedschrijvers.

Wouter Linmans: De oorlog van morgen. Nederlandse beeldvorming van een volgende oorlog 1918-1940. Prometheus 2021.

Frits Boterman: Tussen utopie en crisis. Nederland in het interbellum 1918-1940. Arbeiderspers 2021.

Afbeeldingen: 1. ‘Onze’ tank vast in een sloot tijdens een demonstratie in 1939. (Foto NMM). 2. Tekening van L.J. Jordaan uit 1936.(Ill. Het geheugen van Nederland) 3,4,5,6. Illustraties van Willem van Schaik uit ‘Aanklacht’, uit 1930. (via Delpher).

Een gedachte over “Nederland in het interbellum: vrees voor de oorlog van morgen

Voeg uw reactie toe

  1. Hoi Raymond,

    Dank voor je verhaal, waar ik vandaag weer zoet mee ben geweest. Het zal wel aan mij liggen, maar ik heb niet begrepen welk punt Linmans wil maken.

    Ik heb in de door jou aangehaalde feiten uit Linmans’ betoog geen deugdelijke grondslag aangetroffen voor de stelling, dat wij niet naief waren, althans minder naief dan we volgens Lou de Jong zijn geweest. Ik zou eerder het omgekeerde zeggen, want die feiten onderstrepen, één voor één, de nationale suffigheid juist extra.

    Veel betekenis heeft die suffigheid trouwens niet, als je haar afzet tegen de aard en de omvang van de problemen die zich aandienen bij de verdediging van het Nederlandse grondgebied tegen om het even wie.

    Het maakt namelijk ab urbe condita geen bal uit of we in een voor de agressor toegankelijke landstaal een bordje met “we geven ons over!” aan de grens neerzetten of dat we onszelf, naar Israëlisch voorbeeld, tot de tanden toe bewapenen. Het is een eeuwenlange constante dat het vlakke Nederlandse grondgebied, enkele terreintechnische en deels verouderde details – de grote rivieren, de Hollandse waterlinie – daargelaten, naar zijn aard niet valt te verdedigen tegen een voldoende georganiseerde en voorbereide vijand.

    Enerzijds jammer natuurlijk voor wie het recht op territoriale integriteit serieus neemt. Anderzijds betekent dit gegeven dat het veroveren van Nederland maar een betrekkelijk genoegen is voor de veroveraar, omdat het bezit van de zaak onvermijdelijk het einde inluidt van het vermaak. Wie Nederland bezet, ziet zich immers op zijn beurt, vroeg of laat, geplaatst voor de mission impossible om het o zo gemakkelijk doorschrijdbare terrein te verdedigen tegen een toekomstige aanvaller, en dat loopt uiteindelijk verkeerd af voor de verdediger. Deze wetmatigheid bestaat al zolang als Nederland wordt bewoond, en geldt voor iedere komende oorlog. In de afgelopen eeuw heeft Keizer Wilhelm deze in wezen simpele logica wel begrepen, en Hitler niet.

    Afijn, om een elementair begrip, laat staan: een mening van enige betekenis te kunnen ontwikkelen over de oorlog die Linmans aanziet als de volgende, zal ik natuurlijk eerst zijn boek moeten lezen.

    Beste groet,

    Hans hasleurink@gmail.com

    >

    Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: