De charme van de Balkan en de vloek van etnisch nationalisme

Het begin van de omwenteling in Bulgarije in 1989 was een paleisrevolutie, in de zin van een wisseling aan de top achter gesloten deuren. Op 10 november werd Todor Zjivkov, partijleider sinds 1954, afgezet. Kort daarna landde ik als verslaggever op het vliegveld van Sofia om de omwenteling op de voet te volgen. Het was een zondagmiddag, er viel een ijzig regentje, en er viel op straat niets te beleven. Sofia is een stad die me altijd een beetje aan Arnhem doet denken – er gaat een zelfde lome rust van uit. Maar met rust kan de journalist weinig aanvangen. Ik begaf mij naar de Universiteit van Sofia – als er ergens sprake zou zijn van de enthousiaste menigten die in andere Oostblok-landen het beeld bepaalden, dan vermoedelijk daar. Helaas, alle deuren van de universiteit waren dicht. Wel hingen aan de buitenkant van het gebouw een soort verregende muurkranten, die ik probeerde te ontcijferen. Binnen de kortste keren stonden er twee jonge, allervriendelijkste vrouwen naast mij, die Bulgaarse studenten Nederlands bleken.

Dat was niet ongezellig, maar een verhaal voor de maandagkrant was het niet. Urenlang liep ik door de verregende straten, totdat er opeens in de verte het geluid van een menigte te horen was die Bulgaarse slogans riep. Mijn hart sprong op: ook de Bulgaren waren voor de democratie de straat op gegaan! Maar dat viel tegen, toen ik de demonstratie in het oog kreeg. Een kleine honderd, meestal oudere mannen liepen met borden waarop geprotesteerd werd tegen de ‘schande van Lausanne’ – een internationaal verdrag uit 1923 waarbij een groot deel van Thracië definitief aan Griekenland werd toebedeeld. Macedoniërs waren Bulgaren, zei een ander protestbord.

Later die week zouden de Bulgaren in Sofia inderdaad de straat opgaan om meer vrijheid en een einde aan het politiek monopolie van de Bulgaarse Communistische Partij te eisen. Op deze zondagmiddag echter was de herleving van oude, negentiende-eeuwse thema’s uit de Bulgaarse nationalisme kennelijk het eerste waarvoor deze mannen, gebruikmakend van de nieuwe vrijheid, bereid waren de straat op te gaan. Helemaal verrassend was dat misschien niet. In de jaren vóór 1989 had zelfs de communistische leider Zjivkov nog geprobeerd zijn regime te redden door repressie van de Turkse minderheid in het zuiden van Bulgarije. Met honderdduizenden vluchtten de Bulgaarse Turken de grens over.

De nationale passies op de Balkan vormen voor de rest van Europa meestal een bron van verwondering. Om niet te zeggen dat ze de naar een gebergte in Bulgarije genoemde zuidoost-hoek van Europa een slechte naam geven. Geen groter belediging voor Hongaren, Slovenen of Kroaten dan te zeggen dat zij in ‘een Balkan-land’ wonen. Maar ook de rest van Europa kijkt met aan ongeloof grenzende verbazing naar het nu eindelijk bijgelegde conflict met Griekenland over de naam van Macedonië (nu dus Noord-Macedonië) en de conflictstof die zich in de jaren 1990 openbaarde in ex-Joegoslavië. Ik denk dat de onfortuinlijke inzet van Nederlandse troepen in Bosnië-Herzegovina wellicht mede te wijten was aan onkunde ten aanzien van de ter plekke voorhanden moordlust en intrige – die brave Nederlandse militairen zich eenvoudig niet konden voorstellen.

Een beetje kortzichtig is de West-Europese achterdocht ten aanzien van de Balkan natuurlijk wel – alsof er geen Noord-Ierland bestaat, of Corsica, of Baskenland en Catalonië. Maar aan de andere kant valt niet te ontkennen dat de Balkan de reputatie ‘het kruitvat van Europa’ te zijn vaak eer heeft aangedaan. De nationale conflictstof ligt er dicht onder de oppervlakte en ofschoon het er nu eigenlijk al meer dan tien jaar vrij rustig is, was de Balkan in de Negentiende- en Twintigste Eeuw het toneel van talrijke oorlogen, ethnische zuiveringen en andere verschijnselen waarmee beschaafde Europeanen liever niet geconfronteerd willen worden. ‘Balkan-toestanden’ en ‘balkanisering’ zijn pejoratieve termen.

Dat laatste ontleen ik aan een nieuw, fantastisch boek van de Belgische historicus Raymond Detrez: ‘De Balkan – een geschiedenis’. Het is een kloek werk (611 pagina’s), maar als je uit hebt, begrijp je de Balkan zoals je hem nog nooit begrepen hebt. De studie legt de nadruk op de geschiedenis vanaf pakweg 1800, als moderne ideeën zich op de Balkan verbreiden. De historicus neemt duidelijke standpunten in ten aanzien van de problematiek in dit deel van de wereld. Naar zijn mening was de inname van Constantinopel in 1453 door de Turkse sultan niet de historische breuk waarvoor deze gebeurtenis vaak gehouden wordt. Eerder was het Osmaanse Rijk in cultureel opzicht een voortzetting van de Byzantijnse cultuur, een amalgaam waarin de Islam weliswaar de leidende ideologie was, maar de christelijke cultuur voort bestond.

Dat Osmaanse Rijk was geen ‘melting pot’ van religies en culturen, maar bood wel een structuur waarin deze konden gedijen. Wat we tegenwoordig als ‘etnische’ categorieën zien – verschillen in taal, culturele gewoonten of afkomst – speelden tot in de XVIII-de eeuw niet of nauwelijks een rol. Het onderscheid tussen de bevolkingsgroepen was religieus gedefinieerd – met islamitische, christelijk-orthodoxe, Armeense en joodse gemeenschappen die ‘millets’ werden genoemd. De Islam was in het Rijk zeker overheersend, maar de andere gemeenschappen bestonden parallel daaraan – niet zozeer uit gevoel voor tolerantie, maar meer uit overwegingen van praktisch bestuur. Net als bij het Oostenrijks-Hongaarse Rijk, tegelijk met het Osmaanse door de overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog in 1918 geliquideerd, had je misschien kunnen denken dat uit het Osmaanse imperium in de Twintigste Eeuw een moderne, multinationale staat had kunnen ontstaan.

Maar het mocht niet zo zijn. In de XVIII-de eeuw vonden ook op de Balkan de ideeën van de Verlichting ingang. Detrez is een bewonderaar van Rigas Fereos Velestinlis, een vergriekste Vlach, die uitgaande van de idealen van de Franse Revolutie – met name de ‘Déclaration des droits de l’homme et du citoyen’ en de Franse staatsregeling van 1793, een plan ontwierp voor een ‘Helleense republiek’ die democratisch zou zijn en grofweg het territorium van het Byzantijnse Rijk zou moeten omvatten. ‘Helleens’ was hier geen ethnisch begrip, maar een aanduiding voor een ‘civiele’ staatsstructuur die in de plaats zou kunnen komen voor wat Velestinlis ‘de Osmaanse tirannie’ noemde. Taal speelde wel een rol: overal in het Osmaanse Rijk had het Grieks zich ontwikkeld tot de voertaal in de steden en daarmee in de economie, zodat het in zekere zin voor de hand lag om de democratische tradities van het Oude Athene als voorbeeld te nemen.

Dat zo’n multinationale, civiele staat er niet is gekomen is, schrijft Detrez, vooral te wijten aan de opkomst van het romantische, Duitse nationalisme, dat in ethnische ‘volksgemeenschappen’ denkt, die recht hebben op een etnisch homogene staat. Net als in de rest van Europa stonden er in de Balkan in de XIX-de eeuw herauten en ideologen op, die vastbesloten waren de kenmerken van de eigen etnische groep – in taal, gebruiken, religie, geschiedenis etc. – te definiëren en niet zelden te verzinnen. In de sociaal-culturele lappendeken van de Balkan was dat het recept voor oorlog en ongeluk. Binnen de etnisch-nationale staat moet de bevolking immers worden gehomogeniseerd, desnoods met harde hand, en moeten niet-geassimileerde minderheden worden onderdrukt of verdreven. Tegelijkertijd moeten volksgenoten die zich buiten de eigen nationale staat bevinden, in landen waar een andere ethnos de overheersende is, worden bevrijd.

Wat dit in de praktijk betekend heeft, schildert Detrez in zijn boek. Het is een tragisch verhaal, met grote regionale variatie en vooral veel oorlog en inmenging van Rusland en de overige Europese grootmachten. Nadat het onder druk van regionale opstanden steeds verder afkalvende Osmaanse Rijk nog een poging tot modernisering heeft gedaan, de fascinerende ‘Tanzimat’, wordt de rest op den duur zelf ook een etnische staat, Turkije, zoals de Armeniërs in 1915 aan den lijve hebben ervaren.

Slechts één keer is er op de Balkan een poging gedaan om te breken met de moorddadige logica van de etnisch-homogene natiestaat: Joegoslavië, geen voorbeeld van een democratie, maar wel een multinationale staat. Maar helaas, aan het eind van de Twintigste Eeuw is dat experiment alsnog te gronde gegaan, met het soort oorlogen en etnische zuiveringen die op de Balkan zo frequent zijn. En nog niet eens tot ieders verontwaardiging. Regelmatig kon je ook bij ons lezen dat het multinationale karakter van Joegoslavië ‘onnatuurlijk’ was, en deze staat daarom onhoudbaar. De ‘natuurlijkheid’ van het romantisch etno-nationalisme van Duitse vinding is een onbegrijpelijk taaie fictie, constateert Detrez.

Als alle Balkan-landen lid worden van de Europese Unie – misschien kan dat de oplossing zijn omdat de EU, meer dan 200 jaar na Velestinlis, alsnog een structuur kan bieden waarin variëteit en gemeenschappelijk belangrijker zijn dan het ‘zero sum game’ dat natiestaten met elkaar spelen. Maar, denkt Detrez, de opkomst van ouderwets nationalisme in andere landen van de EU, ook die in West-Europa, biedt weinig vertrouwen in een goede uitkomst. Naarmate in landen meer de nadruk wordt gelegd op het unieke en eigene van de natie, balkaniseren zij.

Raymond Detrez: De Balkan. Een geschiedenis. Houtekiet, 2019.

Afbeeldingen: De Macedonische vrijheidsstrijder Pitu Guli (1865-1903); Anti-communistische demonstratie in Sofia op 10 december 1989; Demonstratie van studenten voor democratie, op het plein bij de Aleksandr Njevski-kathedraal in Sofia, op 14 november 1989. (Fotos: Klaus Titzer/Anzenberger/FORUM)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: