
Onder de belangrijke gebeurtenissen van 2020 die door de pandemie niet de aandacht kregen die ze verdienden, is – naar mijn mening – de oorlog om Nagorno-Karabach. We zijn er, als Europeanen, de afgelopen jaren aan gewend geraakt dat in onze nabijheid langdurige burgeroorlogen woeden – Syrië is het jongste voorbeeld. Maar in het geval van Karabach (in het Armeens Artsach genoemd) ging het om een oorlog tussen twee staten, Azerbaidjan en Armenië. Of liever gezegd om hun beider geregeld leger, waarbij het strijdtoneel geheel op – volkenrechtelijk gezien – Azerbaidjaans territorium lag. Want Karabach is een gebied met een grotendeels Armeense bevolking, dat in de jaren negentig door het Armeense leger was veroverd, samen met een aantal andere districten van Azerbaidjan die als ‘bufferzone’ voor de verdediging van Karabach moesten dienen en in het kader van dit streven grotendeels waren gezuiverd van Azeri.
Het jongste gewapend conflict – dat duurde van 27 september tot 9 november en naar schatting aan 6000 militairen aan beide zijden het leven heeft gekost, naast een onbekend aantal burgerslachtoffers – geeft een indicatie hoe anno 2020 een oorlog tussen staten er uit ziet. Het is namelijk vooral beslist met relatief nieuwe militaire middelen: met door Turkije aan Azerbaidjan geleverde drones voor verkenningsdoeleinden, die ook explosieven konden afwerpen. Armenië beschikte niet over zulke wapens. Ook innovatief was de mate waarin de Azeri met elektronische middelen de Armeense communicatie konden stilleggen. En beide landen maakten in hun oorlogsvoering ook een nog niet eerder gezien gebruik van sociale media: met gruwelijke foto’s van deerlijk verminkte lijken en gewonde soldaten poogde men bij te dragen aan de demoralisatie aan gene zijde van het front.
De lessen van deze oorlog in de Kaukasus hadden, als ze wat eerder waren gekomen, niet misstaan in het jongste boek van de Canadese historica Margaret MacMillan: ‘War; How conflict shaped us’. Dat is een rondweg formidabele studie over oorlog als een constant gegeven in de menselijke beschaving sinds de Oude Grieken. In het Westen, meent MacMillan, is het nu al zo lang vrede, sinds 1945 eigenlijk, dat velen in Noord-Amerika en Europa de neiging hebben te denken dat oorlog – althans in eigen land en met buurlanden – geen actuele mogelijkheid meer is, eerder een anachronisme.
Dat is, meent MacMillan, een grote vergissing: oorlog is een fundamenteel gegeven in menselijke samenlevingen, zo lang als we daar iets van weten. Oorlogen zijn ook in hoge mate bepalend voor de wereld waarin wij leven. Als Karel Martel in 732 bij Tours het Moorse leger niet had verslagen, de Ottomaanse belegering van Wenen in 1529 was gelukt, en de Duitsers in 1940 bij Duinkerken een eind hadden gemaakt aan de militaire mogelijkheden van de Engelsen, had onze wereld er nu heel anders uitgezien.
Oorlog is in onze cultuur alomtegenwoordig: in herdenkingen, kunst, films, litteratuur – en absoluut niet uitsluitend als iets wat bij voorbaat ondenkbaar is of veroordeeld moet worden. Oorlog is eerder een dynamisch gegeven. Sinds de Franse revolutie neemt de omvang van de betrokken legers toe, onder andere omdat niet langer alleen een beperkte groep van strijders erbij betrokken is, maar hele volkeren en naties. De ‘totale’ oorlog is de norm geworden bij de – sinds 1945 betrekkelijk zeldzaam geworden – oorlogen tussen staten die trouwens, naar de idee van de XVII-de-eeuwse volkenrechtgeleerde Hugo de Groot, de enige legitieme oorlogen zijn. De opkomst van moderne natiestaten in de Negentiende Eeuw en de technische vooruitgang die inzette met de Industriële Revolutie in diezelfde eeuw hebben de oorlogen en de middelen die bij een oorlog worden ingezet steeds maar massaler, effectiever en ‘totaler’ gemaakt. Die ontwikkeling gaat nog steeds door, zoals de drones van Karabach (eerder door de Turken trouwens al ingezet tegen het Syrische regeringsleger) laten zien, evenals de nieuwe Amerikaanse investeringen in oorlogvoering in de ruimte.
MacMillan meent dat denkers als Steven Pinker, die menen dat de mensheid een ontwikkeling naar steeds minder gewelddadigheid doormaakt, zich deerlijk vergissen. Misschien geldt Pinkers stelling voor de interne-, binnenlandse verhoudingen binnen veel staten, meent zij. Het lijkt ook, alsof na de twee Wereldoorlogen het enthousiasme voor oorlog in de meeste Westerse landen tot een minimum is gedaald, al hebben die landen ook na 1945 nog menige oorlog gevoerd, bijvoorbeeld in hun (voormalige) koloniën. Maar het Westen speelt in de wereld relatief een steeds kleinere rol, wat een destabiliserende factor is. De Pax Romana, het Britse overwicht op de wereldzeeën en het zogeheten ‘Concert der naties’ in de XIX-de eeuw en de Pax Americana na 1945 waren vermoedelijk een rem op het ontstaan van sommige oorlogen, maar op dit moment is er van zo’n stabiliserende hegemonie weinig te bekennen.
MacMillans voornaamste argument is dat, sinds er geschreven geschiedbronnen zijn (en zelfs al daarvoor) oorlog steeds een belangrijk element van de civilisatie is. De motieven voor oorlog lijken daarbij in al die eeuwen nauwelijks veranderd: begeerte naar macht of rijkdom, zelfverdediging, gekrenkte trots en eergevoel, idealen etc. Oorlog is ook volstrekt niet iets dat door iedereen en overal wordt vermeden of afkeer inboezemt. Oorlog kan ook heel aantrekkelijk zijn, als een mogelijkheid om als individu eer en glorie te behalen of avonturen te beleven, of voor een natie om zichzelf te bewijzen. De gevolgen van een oorlog zijn ook niet overal alleen maar negatief. Oorlog kan bijdragen aan technologische en economische ontwikkeling, of zelfs positieve sociale gevolgen hebben. De inzet van vrouwen in de economie terwijl de mannen aan het front waren, heeft na de Eerste Wereldoorlog zeker bijgedragen aan de vrouwenemancipatie. De noodzaak om voor militaire capaciteiten binnen staten breed maatschappelijk draagvlak te behouden, heeft soms bijgedragen aan sociale rechtvaardigheid, bijvoorbeeld , in Duitsland vóór 1914 of in het West-Europa van de Koude oorlog.
In haar uiterst onderhoudende studie doorloopt MacMillan, met voorbeelden die teruggaan tot de strijd om Troje, de diverse facetten van oorlog: de voortdurende technische perfectionering van wapens, vanaf de introductie van metalen wapens, via de eerste inzet van paarden voor de cavalerie, de kruisboog, de introductie van het buskruit, de inzet van gifgassen in de loopgraven van 14-18 enzovoorts. Andere hoofdstukken zijn gewijd aan het altijd al bestaande, maar in de XX-ste eeuw sterk toegenomen geweld tegen burgerbevolking, de redenen waarom soldaten überhaupt tot vechten bereid zijn (of worden gedwongen), en welke rol oorlog speelt in de kunsten of collectieve mentaliteiten.
Een van de interessantste hoofdstukken heet ‘Controlling the uncontrollable’, over de vooral aan het einde van de XIX-de eeuw opgekomen strevingen om oorlogvoering aan bepaalde normen te verbinden, met name door internationale conventies over bijvoorbeeld humane behandeling van krijgsgevangenen, medische zorg voor gewonden, het verbod op bepaalde categorieën wapens (verstikkingsgassen, de dum dum-kogel etc.) Ook de instelling van internationale arbitrage bij conflicten, en daarmee een nauwkeuriger normstelling voor wat een ‘gerechtvaardigde’ oorlog is, en wapenbeheersings-onderhandelingen zou je kunnen zien als pogingen om oorlog – zo het verschijnsel al niet valt uit te bannen – tenminste aan bepaalde regels te doen beantwoorden.
Dat is echter makkelijker gezegd dan gedaan en levert soms paradoxale resultaten op. Dat, om een voorbeeld te noemen, internationale verdragen omschrijven wat een ‘legitieme’ combattant is, heeft er toe geleid dat de Duitse bezettingsmacht na 1940 in Frankrijk en Nederland op grote schaal verzetsstrijders heeft gemarteld en gedood. Een meer recent voorbeeld zijn de gevangenen in Guantanamo, door de Verenigde Staten daarheen gebracht opdat zij niet in het genot konden komen van de verdragsverplichtingen van de VS. Wapenbeheersing is in die zin van beperkte betekenis dat oorlogen meestal niet met de meest geavanceerde wapens – kernwapens bijvoorbeeld – worden uitgevochten, maar als het moet met de machete.
Natuurlijk moeten oorlogen zoveel mogelijk worden volkomen en, als ze toch zijn, zoveel mogelijk aan regels en beperkingen worden onderworpen. Dat de daarbij behaalde successen echter vaak zeer bescheiden zijn, is niet zo heel verwonderlijk, meent MacMillan. Oorlog heeft immers als doelstelling het uitschakelen of doden van de tegenstander en het verwoesten van diens infrastructuur, in een strijd op leven en dood, met geweldsmiddelen die in vredestijd ongeoorloofd en misdadig zijn. Zulke in essentie amorele activiteiten laten zich niet eenvoudig vangen in een web van morele normen. Wat niet wegneemt dat we, in de wetenschap dat oorlogen ook in de toekomst onvermijdelijk zullen zijn, dat wel moeten proberen.
‘Si vis pacem, para bellum’ luidt het bekende adagium – als je vrede wilt, bereid je voor op oorlog. De spreuk wordt in onze dagen meestal ingezet ter rechtvaardiging van defensie-uitgaven, maar ik opper hem hier als argument om MacMillans ‘War’ te lezen: wie zich een idee wil vormen van de kwade kansen die op ons afkomen in een onrustige wereld, en geen geloof hecht aan het beate optimisme van denkers als Pinker, leze dit boek.
Dat er met oorlog vaak weinig te winnen valt – daarvan is het Armeens-Azerbaidjaanse conflict inmiddels een duidelijk voorbeeld. Ik zie me in 1993 nog staan in een straatarm Azerbaidjaans stadje waarvan me de naam is ontschoten, dat zonder evidente militaire aanleiding door de Armeense artillerie was gebombardeerd. Tientallen doden – Azerische mannen, vrouwen, kinderen – lagen in het gemeentehuis op tafels opgebaard, omringd door een zwijgende menigte.
Die oorlog toen, die naar schatting 35.000 levens kostte, had ten doel de overwegend door Armeniërs bewoonde ‘autonome provincie’ Nagorno-Karabach los te maken uit het Azerbaidjaanse staatsverband, waarin zij door Stalins grillige nationaliteiten-politiek in de jaren twintig terecht was gekomen. In 1991 waren, bij de liquidatie van de Sovjet-Unie, zowel Armenië als Azarbaidjan soevereine staten geworden. Vooral de Armeense diaspora in de wereld was sterk geporteerd voor de ‘bevrijding’ van Karabach en financierde deze oorlog, waarbij terwille van defensieve zekerheid ook meteen wat omliggende districten van het buurland werden bezet en etnisch gezuiverd van Azeri.
Van Armeense kant was die oorlog toen ook enigszins een symbolische daad: na de Turkse genocide van 1915 op de Armeniërs, zou de Armeense natie nu aantonen voor zichzelf op te kunnen komen. De etnische zuivering was overigens wederzijds: in de Armeense stad Soemgaït vond een heus anti-Armeens pogrom plaats en ook de nationalistische menigten die dag en nacht door de hoofdstad Bakoe liepen, hadden duidelijk weinig goeds voor met de Armeense minderheid in hun stad. Die Armeniërs, vaak al generaties in Azerbaidjan, maakten dat ze wegkwamen. In het Aeroflot-toestel waarmee ik vanuit Bakoe naar Moskou vloog, stond een deel van de passagiers in het gangpad, als in een stadstram tijdens het spitsuur.
De veroveringen van de jaren Negentig waren sedert de onafhankelijk een politiek heilig huisje in Armenië, ook voor de in 2018 door een soort ‘fluwelen revolutie’ aan de macht gekomen premier Nikol Pachinian, de eerste nationale leider sinds 1991 die echt een democraat genoemd kan worden. 26 jaar internationale onderhandelingen over Karabach en Turkse pressie door middel van gesloten grenzen, bleven zonder gevolg, onder andere door de misvatting dat Rusland – net als Armenië een christelijke natie – een Azerbaidjaanse opmars niet zou toestaan. Dat bleek een ernstige misrekening toen Azerbaidjan – met Turkse wapens en misschien Turkse logistieke steun – in september j.l. de aanval inzette.
Voor de meeste Armeniërs was de nederlaag van 9 november, toen Pachinian moest instemmen met de komst van Russische vredestroepen die althans een stukje Karabach en een corridor tussen de provincie en de republiek Armenië beschermen, een grote verrassing. Wekenlang hadden zij van hun televisie alleen maar optimistische frontberichten over Armeense overwinningen vernomen. Dat de Armeniërs hun krijgskansen zo verkeerd inschatten, is geenszins een unicum. MacMillan schrijft dat dit heel vaak het geval is aan het begin van een oorlog. De oorlogvoerende landen aan het Westelijk front van de Eerste Wereldoorlog hadden zich ingesteld op een snelle offensieve overwinning – maar verzeilden in een jarenlange, defensieve strijd in de loopgraven. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog gebeurde het tegenovergestelde: de Franse onoverwinnelijke Maginot-linie sneuvelde vrijwel onmiddellijk onder de mobiele, offensieve acties van Hitler-Duitsland.
Oorlog is dus niet alleen geenszins ondenkbaar. Het is ook nog moeilijk voorspelbaar hoe een nieuwe oorlog er uit zal zien.
Margaret MacMillan: War. How conflict shaped us. Profile Books, Londen, 2020
Afbeeldingen: 1. ‘Gas attack Liéven’ van de Canadese schilder A.Y. Jackson (1918). Het bijzondere aan dit schilderij is dat Jackson een aanval met gifgas aan het front verheft tot een fraai schouwspel. Of zoals de schilder zelf heeft geschreven: “I went (..) one night to see a gas attack we made on the German lines. It was like a wonderful display of fireworks, with our clouds of gas and the German flares and rockets of all colours.” (Canadian War Museum). 2 en 3: Twee etsen uit de serie ‘Los Desastres de la Guerra’ (‘De verschrikkingen van de oorlog’) van de Spaanse kunstenaar Francisco José de Goya y Lucientes (1746 – 1828). De etsen werden pas na het overlijden van de kunstenaar bekend. Ze geven een indruk van gevechten in de Frans-Spaanse oorlog na de inval door Napoleon in 1808, en lijken een illustratie van wat wel ‘the fog of war’ genoemd wordt: het chaotische, onoverzichtelijke geweld dat eigen is aan de strijd in een oorlog.


Dank Raymond, voor wéér een doorwrochte beschouwing. Ik kijk geen mainstream televisie en daar zou ik, zo dunkt me, ook niet veel wijzer van worden. Wel lees ik Le Monde en juist deze dagen gaf ik het op, juist op het punt van al die oorlog verslaglegging. Ik werd er moedeloos van en concludeerde: “Je kunt ook niet alles volgen, al die ellende elders waarvan je nauwelijks weet waar het ligt.” Werk jij mee aan ARGUS? Waarschijnlijk niet, want daarvoor tellen je observaties te veel woorden en zijn, naar ik vrees, tè serieus. Wat me ietwat intrigeert is je noemer “We’ll always have Paris”. Parijs toch ook voor jou emotioneel een anker? Beste groet, Ger Verhoeve.
************************** Ger Verhoeve 2, Place de la Révolution 11700 Fontcouverte France
00.33.(0)4.68436016 00.33.(0)6.49936049
http://www.defranseverleiding.nl
http://www.defranseverleiding.nl/literatuur.html
http://www.languedoc-roussillon.org
https://www.facebook.com/profile.php?id=100012082120173
Garanti sans virus. http://www.avast.com
LikeLike