
++Onderstaande tekst is een toespraak, op 18 juli uitgesproken bij de opening van ‘Srebrenica’, een tentoonstelling van schilderijen van Peter Koole in de Laurenskerk in Rotterdam. ++
De wereld waarin het drama ‘Srebrenica’ kon plaatsvinden is een heel andere dan die waarin we, 25 jaar later, denken over deze omvangrijkste oorlogsmisdaad uit de Europese geschiedenis na 1945. De Koude oorlog was net voorbij, alles zou voortaan in orde zijn – een vijandloze wereld zonder grote ideologische tegenstellingen, op weg naar een naar neoliberale normen gedefinieerde toekomst van vrede en welvaart, en een op liberale waarden gebaseerde internationale rechtsorde.
De eerste stoorzender was de Iraakse leider Saddam Hussein – aan diens bezetting van Koeweit werd door de internationale gemeenschap met de wapenen een einde gemaakt. De tweede inbreuk op de nieuwe orde kwam uit Joegoslavië. Terwijl het einde van het communisme in de landen van het Oostblok vanaf 1989 opvallend probleemloos was verlopen, raakten de elites van dit land – waarvan eigenlijk was aangenomen dat het meer westers was dan de landen van het voormalige Sovjet-blok – slaags over de erfenis van Tito’s federatieve, socialistische veelvolkerenstaat.
Het was een buitengewoon ingewikkeld conflict en de nationalistische gevoelens die er bij bespeeld werden, stuitten in het Westen vooral op onbegrip. Naar al spoedig bleek was het ook een buitengewoon gewelddadig conflict. Dat gold in het bijzonder voor de Joegoslavische deelstaat Bosnië-Herzegovina, waar de oorlog in 1992 in volle omvang losbarstte, aanvankelijk als een strijd van allen tegen allen, maar op den duur steeds meer gericht op het scheppen van etnisch homogene zones, die de basis zouden kunnen vormen van natiestaten. Vooral de Servische en de Kroatische oorlogspartijen waren zeer actief in dit verband, wat alleen maar tot drama’s kon leiden in een gebied dat meer nog dan andere delen van ex-Joegoslavië een ethnische lappendeken was.
De internationale gemeenschap had snel gereageerd in het geval van de Iraakse bezetting van Koeweit, maar een burgeroorlog, dat is een andere zaak. Europa – de oorlog vond min of meer plaats in de achtertuin van de Europese gemeenschap – probeerde de diverse combattanten langs de weg van onderhandelingen tot rede te brengen en zag af van directe interventie. Onder auspiciën van de Verenigde Naties werden er wel troepen ingezet, maar die hadden vooral een humanitaire taak, terwijl tegelijkertijd de hoop bestond dat hun aanwezigheid op de combattanten een matigende invloed zou hebben.
De aanwezigheid van een Nederlands bataljon in Srebrenica was van deze benadering een uitvloeisel. In dit mijnstadje in Oost-Bosnië hadden zich in 1993 enkele tienduizenden moslims verzameld, die door gewapende Serviërs uit hun dorpen en stadjes waren verdreven, met geweld of met de dreiging van geweld. Het Servische streven was er op gericht van Oost-Bosnië, dat aan de republiek Servië grenst, een homogeen Servisch gebied te maken en de aanwezigheid van moslim-bevolking in de vallei van de Drina stond dit streven in de weg.
In 1993 gijzelde een bewapende groep van moslims de Franse generaal Morrillon, die min of meer toevallig met een VN-eenheid in het gebied verzeild geraakt was. Deze riep daarop, op eigen initiatief, Srebrenica uit tot een ‘safe zone’ onder VN-bescherming. De VN nam die belofte over en organiseerde een permanente aanwezigheid van VN-troepen. Het eerste jaar was dat een Canadees bataljon, daarna kwamen de Nederlanders. Ik kan me nog goed herinneren hoe in een uitzending van RTL-nieuws, kort voordat de Nederlanders naar Oost-Bosnië vertrokken, een besnorde officier aan het woord kwam die verklaarde dat het Nederlandse optreden ‘robuust’ zou zijn, nadat de Canadezen in Srebrenica allerlei onhoudbare toestanden hadden laten voortbestaan.
Dat was meteen ook lang zo’n beetje het enige wat over Srebrenica naar buiten kwam, want Defensie en de VN hielden journalisten en andere onafhankelijke pottenkijkers vér van de enclave. Twee keer werd het Nederlandse bataljon afgelost, evenals de commandanten, zonder dat er iets noemenswaardigs veranderde aan de status quo. In juli 1995 trok een strijdmacht onder de Servische generaal Ratko Mladic het plaatsje binnen en maakte binnen een paar dagen een eind aan het bestaan van de safe haven. Nog weer wat later bleek dat dit, voornamelijk in de bergen rond Srebrenica, gepaard was gegaan met de grootste massaslachting in Europa sinds 1945. Zo’n 8000 moslim-mannen zijn door Servische militairen vermoord. Naar de processen bij het Internationale Tribunaal voor Joegoslavië zonneklaar hebben aangetoond, ging het daarbij om een terdege geplande en georganiseerde misdaad, die men later nog gepoogd heeft aan het oog te onttrekken door het verspreiden en herbegraven van honderden slachtoffers.
Eigenlijk moet je zeggen dat de aanwezigheid van het Nederlandse bataljon aan die massaslachting niet aantoonbaar iets heeft toe- of afgedaan. En juist dat was en is natuurlijk voor veel Nederlanders het onverteerbare. Wat een sublieme daad had moeten zijn, het sturen van Nederlandse militairen naar mensen in nood, liep uit op een schaamtevolle vertoning van onmacht. Daarvoor waren tal van verklaringen: de in VN-verband bepaalde beperkte bewapening van de Nederlanders, het uitblijven van luchtsteun, het nadrukkelijk consigne uit Den Haag dat het leven van de militairen niet in gevaar mocht komen, en het optreden van een uitgesproken zwakke commandant. En om de ramp in de beeldvorming te vervolmaken was er nog die polonaise van militairen in Zagreb en de persconferentie van hun commandant die uit zijn ervaringen meende te kunnen opmaken dat er ‘geen bad guys en geen good guys waren in Bosnië’
Het beeld is, wat de Nederlandse betrokkenheid betreft, van een benauwde middelmatigheid. Er zijn in Srebrenica een paar Nederlandse militairen geweest, die zich wel degelijk hebben onderscheiden: een luitenant die uit eigen beweging met pantserwagens heeft geprobeerd een colonne Servische tanks tegen te houden, een officier-arts die tegen de bevelen in lokale bevolking heeft verzorgd met medische middelen van het bataljon, een officier die bij toeval lucht kreeg van het systematisch neerschieten van onbewapende moslim-mannen, maar geen gehoor vond bij zijn meerderen om daar iets tegen te ondernemen.
Zij zijn daarvoor niet onderscheiden, vermoedelijk omdat het dan had geleken alsof de rest van het bataljon gefaald had, en dat wilde men niet. In plaats daarvan kregen alle betrokken Nederlandse militairen in 2005 een herinneringsmedaille. Aan die tiende verjaardag van de gebeurtenis waren jaren kamerdebatten, een wetenschappelijk onderzoek van het NIOD, het aftreden van het kabinet Kok-2 en een parlementaire enquete vooraf gegaan. De uitkomst van dat alles was steeds hetzelfde: het was allemaal heel tragisch maar Nederland en de Nederlanders viel niets te verwijten. Pas zeer recent heeft een Nederlandse rechter bepaald dat – voor zekere aspecten van het gebeuren – er wel degelijk sprake is van een beperkte Nederlandse aansprakelijkheid.
En waar staan we nu, 25 jaar later? De bereidheid van de internationale gemeenschap om met beperkte militaire middelen iets humanitairs te doen in burgeroorlogen is tot een minimum gedaald, vooral sinds de mislukking van de zogeheten Arabische lente. De Nederlandse krijgsmacht heeft zijn best gedaan zich te rehabiliteren voor Srebrenica, bijvoorbeeld in Afghanistan – daarbij zijn zo’n 25 militairen gesneuveld, maar niemand zou durven beweren dat het Nederlands optreden daar niet professioneel en robuust was. Bosnië-Herzegovina is inmiddels een soort ‘failed state’, waar de diverse etnische politici zorgvuldig vasthouden aan het eigen gelijk en het eigen slachtofferschap.
Zoals vaker in Balkan-aangelegenheden is de val van Srebrenica omweven met allerlei conspiratieve theorieën. Het oprollen van de val van de enclave zou zijn gebeurd met instemming van enkele Westerse grootmachten, is één zo’n fabel. Sommigen huldigen ook de theorie dat de massa-slachting niet heeft plaatsgevonden, een geval van genocide-ontkenning dat de afgelopen jaren vooral onder Serviërs aanhang vindt. Figuren als Anders Breivik en de moordenaar van Christchurch voelen zich eveneens tot zulke waanideeën aangetrokken.
De werkelijkheid is heel banaal: ‘Srebrenica’ was een drama, doffe ellende in een treurspel zonder bevrijdende ontknoping, met de processen en veroordelingen van het Tribunaal in Den Haag als enig lichtpuntje. Het valt zeer te prijzen in de kunstenaar Peter Koole dat hij zich nu al jaren beijvert voor een kunstzinnige verwerking van een gebeurtenis waaraan op het eerste gezicht zo weinig eer te behalen valt. Op een van zijn schilderijen, United in loss, zie je mensen die in Srebrenica hun doden begraven, in combinatie met meisjes in oranje jurkjes die eruit zien alsof ze op een ouderwetse koninginnedag juichend door Hollandse straten lopen. Op een ander doek worden burgers in 1995 in bussen geladen, sommigen een wisse dood tegemoet, onder een stralend blauwe hemel.
Dat spoort niet, het onverwerkte drama van Srebrenica enerzijds en de fun in een zeker in de jaren negentig nog optimistisch gestemde Nederlandse samenleving anderzijds, waar de eigen mislukkingen zakelijk worden afgehandeld en zo mogelijk snel vergeten. We hebben immers, bij ons in Holland, onze eigen problemen en het optimisme van de eerste jaren na de Koude oorlog heeft ons verlaten. 25 jaar later spoort dat nog steeds niet.
‘Srebrenica / Peter Koole’ is tot 29 augustus te zien in de Laurenskerk in Rotterdam. Voor tickets en tijden zie de site van de Laurenskerk: https://laurenskerkrotterdam.nl

Afbeeldingen uit de tentoonstelling: ‘United in loss’ (fragment), en ‘The sky or the bus’.
Geef een reactie