
Binnen blijven. Niet de straat op, behalve voor het hoognodige. Werken vanuit huis. Niet reizen. Niets doen, behalve het hoognodige. In welk land, of op welk continent de ‘lockdown’ ook plaatsvindt, de ervaring lijkt steeds min of meer dezelfde: het leven komt tot stilstand, de tijd tikt traag vooruit. Uit de talrijke dagboek-achtige verslagen die over de hele wereld worden geschreven over deze ervaringen – bijvoorbeeld in het ‘Pandemic journal’ van de New York Review of Books – komt een wonderlijk eendere stemming naar voren. Er is natuurlijk de angst, om zelf ziek te worden of van iemand anders die gaat geen afscheid te kunnen nemen. Maar er zijn voor vele van die schrijvers ook lichtpuntjes: traagheid is plotseling de norm, de zenuwachtige haast die kenmerkend is voor onze moderniteit lijkt even opgeschort.
Zo bezien is de pandemie de revanche van de trage mensen die – volgens de Franse historicus Laurent Vidal – al eeuwenlang te lijden hebben onder afkeuring en discriminatie. In zijn briljante essay ‘Les hommes lents. Résister à la modernité’ beschrijft hij hoe al sinds de Oudheid de trage mens in een slechte reuk staat. En dat lijkt door de eeuwen heen steeds erger te worden. Traagheid, in de zin van luiheid, wordt al in de Zesde Eeuw door de paus tot een van de zeven hoofdzonden bestempeld, samen met hoogmoed, afgunst, onkuisheid en nog zo wat.
Pieter Bruegel de Oude heeft het probleem geschetst in de bij dit blog gereproduceerde tekening uit 1557. Links boven is een klok te zien, die meedogenloos voortschrijdt, en bovenin een kerkachtig gebouwtje slaat een man wanhopig op een bel, om de wereld wakker te maken. Maar het helpt niet: in het midden schuift een duiveltje Desidia (de Luiheid) bereidwillig een kussen onder het moede hoofd. En ook de andere figuren doen het rustig aan, in navolging van de slakken in beeld. Als zij zich al niet met futiele, zo te zien volkomen improductieve, lustvolle zaken bezig houden.
Vidal haalt in zijn essay enorm veel overhoop aan litteraire, filosofische en andere verwijzingen naar de trage mens als probleem en als miskende held. Neem nu de tijd van de ontdekkingsreizen. Een van de eerste dingen die de Portugezen, Nederlanders en andere Europeanen opvalt bij het betreden van nieuwe streken en continenten is meestal dat de inboorlingen het zo rustig aan doen. Neem bijvoorbeeld de titelpagina van ‘Teatrum Orbis Terrarum’ van Abraham Ortelius uit 1570, de eerste wereldatlas. Het Amerikaanse continent wordt daar verzinnebeeld door een ontspannen achterover leunende, naakte vrouw, met op de achtergrond een hangmat. (Tekst gaat verder onder de afbeelding).

In reisverslagen uit de vroeg-moderne tijd wordt vaak geopperd dat het trage tempo waarmee de inboorlingen hun leven leidden, samenhing met hun florissante voedselsituatie: wie maar naar een boom hoeft te lopen om er een vrucht uit te schudden, of een visje uit de beek kan scheppen, hoeft zich misschien niet zo druk te maken. Maar voor veel Europeanen was dat geen voorbeeld ter navolging. De trage mens was eerder irritant, en zijn traagheid was een bewijs dat hij op een lager niveau van civilisatie stond.
Ook in reisverslagen over Nederlands-Indië – overigens niet genoemd door Vidal – hoef je niet lang te zoeken naar opmerkingen over de traagheid, en in moralistische termen ‘luiheid’ van de Javaan, waar de kolonisator zich hoog boven verheven voelt. Al lang voordat aan het einde van de XIXde eeuw uit fysieke kenmerken (schedelomvang, afstand tussen de ogen etc.) een ‘wetenschappelijke’ hiërarchie van ‘rassen’ wordt bedacht, geldt het lichaams- en arbeidstempo als een fysiek criterium voor de minderwaardigheid van delen van de mensheid. Tegen zulke traagheid moet worden opgetreden – dat is een moreel en voor de kolonisator natuurlijk ook economisch gebod. ‘De Javaan is in het algemeen schandelijk lui en alleen de vrees voor zijn meerderen, en de zekerheid gestraft te zullen worden, en een dringende armoede en nooddruft kunnen hem voor het ogenblik tot arbeid aansporen”, heet het in een boek uit 1886.
Soortgelijke klachten waren er bijvoorbeeld ook over de zwarte slaven op de katoenplantages in het zuiden van de Verenigde Staten wier traagheid – vermoedelijk niet ten onrechte ook als een vorm van protest opgevat – met drastische middelen bestreden werd. De snelle moderniteit kreeg pas echt de wind in de zeilen toen halverwege de XIXde eeuw horloges gemeengoed begonnen te worden. Voortaan kon prestatie immers aan een objectieve tijdsspanne gekoppeld worden.
De Duitse historicus Jürgen Osterhammel heeft in zijn magistrale ‘Die Verwandlung der Welt’ de ‘chronometrisering’ van de wereld aangewezen als een van de grote veranderingen in de XIXde eeuw. Tijdmeting was misschien wel even belangrijk voor de modernisering als de stoommachine, of de door Adam Smith bepleitte ‘arbeidsdeling’. De theorie van de objectieve koppeling van arbeid en tijd vond na 1890 zijn vervolmaking in de werken van Albert Taylor. Het is dit ‘Taylorisme’ – waarbij de mens wordt gereduceerd tot een werktuig dat handelingen verricht in een door de patroon opgelegd ritme – dat al spoedig de praktijk werd in de abattoirs van Chicago en de fabrieken van Henry Ford. Charlie Chaplin nam het briljant op de hak in ‘Modern Times’ uit 1936. (Tekst gaat verder onder de afbeelding).

Maar in tegenstelling tot slaven waren industrie-arbeiders natuurlijk niet helemaal machteloos: naast sabotage en staking maakte aan het einde van de XIXde de langzaamaan-actie al deel uit van het repertoire van de arbeidersbeweging. Snelheid versus traagheid bleef echter tot op de huidige dag staan voor een morele tegenstelling, tussen macht en onderworpenheid, tussen verdienstelijk en waardeloos.
Soms konden de tragen terugslaan. De syncope in muziek – de verlegging van het accent net na de reguliere maat – zoals je die bij de samba of in jazz vindt, was steeds een uitvinding van de verschoppelingen van de samenleving, in Rio de Janeiro of New Orleans. De verbreiding van de syncope, tot in de mainstream-muziek van Debussy of Stravinsky, ziet Vidal als de subtiele wraak der tragen. Geen wonder dat zowel Hitler als Stalin swing haatten en de syncope verboden. Zij zagen er terecht een aantasting van hun macht in.
Globalisering en digitalisering hebben er zeker niet voor gezorgd dat traagheid tegenwoordig meer in aanzien staat. Slagvaardigheid staat nog altijd hoger aangeslagen dan rijp beraad – in termen van maatschappelijke waardering. Als je iemand vraagt hoe het er mee staat en hij antwoordt ‘druk, druk, druk’ bedoelt hij niet zozeer zich te beklagen, maar zwaait hij zichzelf lof toe.
Ik woon aan een fietspad middenin de stad, waar het de afgelopen maanden erg rustig was, afgezien van maaltijd-koeriers. Maar nu het geleidelijk weer wat drukker wordt, valt me op dat ook de andere fietsers zo hard mogelijk rijden, alsof ze ergens snel moeten zijn. Het zal, denk ik, niet lang duren totdat het trage leven onder de pandemie nog slechts een tedere herinnering zal zijn, en de moderniteit zijn rechten heeft hernomen.
Laurent Vidal: Les hommes lents. Résister a la modernite. Flammarion 2020.
Jurgen Osterhammel: Die Verwandlung der Welt. Einde Geschichte des 19.Jahrhunderts. C.H.Beck Sonderausgabe 2011.
Afbeeldingen:
1. Desidia van Pieter Brueghel de Oude, 1557. Het citaat onder de prent luidt: Traechheyt maeckt machteloos en verdroocht, die senuwen dat de mensch nieuwers toe en doocht. (Rijksmuseum, Amsterdam)
2. Teatrum Orbis Terrarum van Abraham Ortelius, 1570. (Universiteit Antwerpen)
3. Uit ‘Modern Times’, 1936. (United artists)
Het citaat over de Javaan komt uit: Geschiedenis van Java van Thomas Stamford Raffles. Vertaald door J.E. de Sturler. ’s Gravenhage/Amsterdam 1886. (Google books)
Geef een reactie