Wat we vergeten over Oost-Europa: decennia van ontmoediging

Het niets is moeilijk te beschrijven. De afwezigheid van gebeurtenissen, ambities, perspectieven levert zelden een meeslepend verhaal op. ‘Geen nieuws, goed nieuws’ zegt de uitdrukking. Maar dat hoeft niet zo te zijn – de uitzichtloosheid in Oost-Europa in de decennia vóór 1989 bewijst het. Ik herinner me nog dat toen ik als aankomend journalist in 1978 door mijn krant met de portefeuille ‘Oost-Europa’ werd belast, de collega’s op de buitenlandredactie mij met enig meewaren bekeken. Oost-Europa, daar gebeurde immers nooit iets, dat was de journalistieke hond in de pot. Een beetje dissidenten misschien, altijd hetzelfde verhaal. De wereld tikte elders: het Midden-Oosten, Afrika, Latijns-Amerika, het Atlantisch bondgenootschap en de EEG.

Honderd procent is nooit iets waar, en dit dus ook niet. In 1979 tekende zich in Polen de Solidarnosc-revolte af, waarvan ik als mens en journalist enorm genoten heb. Maar een sneeuwbaleffect in de andere landen in Oost-Europa die door de Sovjet-Unie onder de duim werden gehouden bleef uit. Pas in 1989, toen duidelijk was dat het Kremlin niet meer van zins was zijn hegemonie over Oost-Europa economisch en met de wapenen overeind te houden, vonden in die landen min of meer democratische omwentelingen plaats: een door oppositionele dominees geëntameerde ‘Wende’ in de DDR, een ‘fluwelen’ want volstrekt goedaardige wisseling van de wacht in Tsjechoslowakije, een soort paleisrevolutie in Hongarije en Bulgarije en een rare gewelddadige coup in Roemenië, waarvan volgens mij nog steeds niemand precies weet hoe die in elkaar stak.

Zeker in dit herdenkingsjaar – dertig jaar na 1989 – valt de nadruk op die omwentelingen. Mijn eigen herinneringen gaan toch ook terug naar al die landen waar vóór 1989 de tijd stil leek te staan en waar – afgezien van soms wat groepjes dissidenten en balsturige enkelingen – eigenlijk alle leven uit leek verdwenen. Toeristen kwamen uit Oost-Europa meestal terug met verhalen over de volstrekte grauwheid daar, afgewisseld met lichtpuntjes over ‘de mensen’, want zulke toeristen waren vaak aardige idealisten, vastbesloten om het ‘andere Europa’ met een ‘open mind’ tegemoet te treden.

Die grauwheid, letterlijk door het gebrek aan onderhoud in de steden en figuurlijk door de uitzichtloosheid in het bestaan van de bevolking, was harde realiteit. Ik herinner me nog hoe ik, terug van een paar weken in zo’n vervallen, grauwe Oost-Europese hoofdstad, op Schiphol op mijn koffer stond te wachten terwijl op de belendende band Nederlanders die net terug waren uit Benidorm hetzelfde deden – sterk gebruind, gehuld in kleurige niemendalletjes van de Zeeman en luid pratend. Het antwoord op de vraag aan welke kant van het zogeheten IJzeren gordijn de arbeidersklasse het het best getroffen had, was niet moeilijk te geven. Niet aan de kant waar zij aan de macht heette te zijn. Daar mochten ze hun land niet eens uit.

Die ‘open mind’ van de toeristen was trouwens ook wel een beetje de mijne. Ik was geen communistenvreter – tot teleurstelling van sommige lezers die meenden dat voor de listen en lagen van het communisme niet genoeg gewaarschuwd kon worden. Evenmin behoorde ik tot de aanhangers van wat ‘de kritische solidariteit’ genoemd werd. Zij waren vooral ter linkerzijde te vinden. Hun overigens vrij informatieve blad, ‘Oost-Europa Verkenningen’, stond vol met lichtpuntjes in het zogeheten ‘werkelijk bestaande socialisme’ van Oost-Europa: ‘gratis kleuterscholen!’

Sommige krantenlezers – niet de meesten – denken graag dat de ideologische of politieke toonzetting van verslaggeving wordt bepaald door ragfijne overwegingen – dat zie je dezer dagen nog bij berichtgeving over Israel en de Palestijnen. De persattachés op de Oost-Europese ambassades die mij af en toe een persvisum moesten verstrekken, gaven vaak voor hetzelfde te denken, al wisten ze wel beter. Op de een of andere manier is de meest voor de hand liggende attitude van de verslaggever – met scherp opletten en eerlijk zijn er het beste van te maken en niet al te zeer in sjablonen of opinies te vervallen – geen heroïsche positie. Het was nochtans de mijne – naar ik aanneem tot relatieve tevredenheid van lezers die liever geïnformeerd werden dan in hun opvattingen bevestigd of bestreden.

Lichtpuntjes waren erg moeilijk te vinden. Het maatschappijmodel – als dat het juiste woord is – van de landen in het Sovjet-blok was overal eender. De officiële ideologie, waarmee de bevolking in de media werd verveeld, en de lofliederen op de ‘economische successen’ stonden niet in verband met het werkelijke leven, maar de officiële media waren de enig beschikbare. Consumptiegoederen waren schaars, slecht van kwaliteit en duidelijk niet de primaire zorg van het systeem, dat liever in tonnen staal e.d. dacht. De rijen voor de winkels, vaak om eerste levensbehoeften op de kop te tikken, bestonden echt. Aan onderhoud, van gebouwen, wegen en maatschappelijke voorzieningen, werd geen geld uitgegeven, waardoor de hele leefomgeving permanent in morsig verval was.

Werk was, alle officiële propaganda ten spijt, een formaliteit waaraan de burger moest voldoen. Ambitie was gevaarlijk, het hebben van nuttige contacten een eerste voorwaarde voor carrière of het op de kop tikken van consumptiegoederen. Geld was vrijwel waardeloos – in theorie was alles goedkoop, maar in de praktijk niet te krijgen. Voor alle kunsten en vormen van amusement bestonden ernstige beperkingen of ze waren gewoon verboden – popmuziek bijvoorbeeld, of non-conformistische literatuur. Elk contact met de overheid, officiële instanties of instellingen van gezondheidszorg betekende een stroperige gang door de bureaucratie, waar omkoping in enigerlei vorm niet zelden de enige uitweg bood.

Tegelijkertijd waren al die landen van het Sovjet-blok een ‘low intensity’ politiestaat. Terreur en volstrekte willekeur waren een herinnering uit de jaren vijftig, maar de Oost-Europeaan die op de een of andere manier het hoofd boven het maaiveld uitstak – dat hoefde nog niet eens politiek te zijn, een meningsverschil met een hoger geplaatste of een verschil van mening op de verkeerde plek was al voldoende – kon met onaangenaamheden van de politieke politie, repercussies op de arbeidsplaats of bij opleidingsmogelijkheden en erger rekening houden. Wie heel braaf was, mocht misschien eens in de paar jaar op zomervakantie in het buitenland – dat wil zeggen alleen in de ‘broederlanden’: naar het Balaton-meer in Hongarije, of de stranden van Bulgarije. Alles was erop gericht, of had althans als gevolg, dat de Oost-Europeaan het leven op z’n knieën doorbracht.

Het ergste en meest intimiderende daarbij was nog wel dat dit allemaal eeuwig zo moest blijven. Tot aan 1989 legde het politiek systeem van de landen van het Sovjet-blok een onwaarschijnlijke stabiliteit aan de dag, soms na een crisis waarbij even hoop op een waardiger bestaan was opgeflikkerd – Boedapest 1956, Praag 1968. Nadat de Sovjet-Unie zulke revoltes met geweld de kop had ingedrukt, ging de deksel op de pot van middelmatigheid, ontmoediging en schizofrenie. Het ‘socialisme in de staat van boeren en arbeiders onder de wijze leiding van de partij’ kon en zou nooit meer veranderen. Decennia lang hebben al die Oost-Duitsers, Polen, Tsjechoslowaken, Hongaren, Roemenen en Bulgaren met die gedachte geleefd, en er het beste van gemaakt, zich aangepast en hun ongenoegens voor zich gehouden zodra ze hun woning verlieten.

De neiging bestaat om die stabiele toestand van decennia verloedering, cynisme, moedeloosheid te vergeten. Bij ons in het Westen maakten we in diezelfde jaren allerlei stormachtige maatschappelijke veranderingen mee, en Oost-Europa telde in het cultureel bewustzijn van de meeste West-Europeanen nauwelijks mee. Ook in Oost-Europa zelf is het droevig gesteld met de nagedachtenis van de jaren van het communisme, al was het maar omdat er nauwelijks iets is om met trots op terug te kijken. Het lijkt daarom soms een beetje alsof die periode niet bestaan heeft, alleen maar een betekenisloos intermezzo is geweest in het nationale bestaan van die landen. Maar dat is natuurlijk niet zo: de decennia van lamlendig niets hebben in de collectieve mentaliteit wel degelijk hun sporen nagelaten.

Het is vanuit deze overwegingen dat ik met veel enthousiasme het jongste boek van de Zweedse journalist Richard Swartz heb gelezen, in Duitse vertaling: ‘Austern in Prag’ (Oesters in Praag). Het zijn herinneringen aan de twee jaar die Swartz aan het begin van de jaren zeventig in de Tsjechoslowaakse hoofdstad doorbracht, met een studiebeurs om zijn dissertatie te schrijven. Zeker een opmerkelijke stap, want na de onderdrukking met troepen van de zogeheten ‘Praagse lente’ in 1968 – de historisch gezien laatste poging van een communistische regering in Europa om van het ‘socialisme’ nog serieus iets te maken – was Tsjechoslowakije ten prooi aan een beleid dat ‘normalisatie’ werd genoemd. Sterker nog dan in de andere landen van het Sovjet-blok werd alles wat zweemde naar hervorming of openbare discussie eenvoudigweg verboden. Meer dan twintig jaar lang lag dit land vergeten midden in Europa, hoogstens af en toe bezocht door een Westerse toerist die onder streng toezicht de vervallende barok-stad Praag kwam bewonderen.

Swartz’ keuze voor een studiebeurs in Praag werd niet door ideologische of politieke ingegeven maar – als we zijn boek mogen geloven – louter door balorigheid. Hij was zojuist afgestudeerd als econoom en nu gaapte het onvermijdelijke burgermansbestaan in Stockholm hem aan: huisje, boompje, beestje met een niet dolzinnig beminde vrouw, en op den duur een kindje en een ordentelijke baan in het bedrijfsleven. Zijn ongedurigheid leidt hem aanvankelijk tot woeste seksuele avonturen in de dubieuze buitenwijken van Stockholm. Maar dan begrijpt hij dat de tijd voor een drastischer stap gekomen is: de benen nemen naar een onbekend oord, dat dienst kan doen als burcht tegen de dreigende volwassenheid.

Praag was in dit verband een uitstekende keuze. Niemand wilde daarheen in 1970, en het leven was er geheel gespeend van uitdagingen. Swartz begint zijn relaas met de meisjes die zijn bed willen delen, op een zolderkamer in een tehuis voor arabische en Afrikaanse studenten waar alles dag in dag uit onder het roet van de even verderop voorbij rijdende treinen komt. In zijn schildering van de meisjes toont Swartz zich een uitstekende, en vaak geestige, antropologische beschouwer. Onder de omstandigheden bleken begrippen als seks en liefde in Praag grotendeels van hun betekenis ontdaan. Al gauw begreep hij dat de belangstelling voor zijn persoon – als je daar al van kon spreken bij een langdurige seksuele verhouding met iemand met wie je geen taal gemeen had om in te praten – vooral, of misschien zelfs wel uitsluitend te maken had met het feit dat hij over een Zweedse pas beschikte.

Swartz schildert de levensmiddelenwinkel in de voorstad van Praag waar hij woonde: de winkelmeisjes zien het winkelend publiek als een irritante bijkomstigheid in hun werk, die zoveel mogelijk afgebekt of geschoffeerd moet worden. Dat is een situatie die iedereen die wel eens langer in een Oost-Europees land vertoefd heeft, uitstekend kent, maar Swartz weet de situatie haarfijn te ontleden, zowel de gang van zaken als de mentaliteit waarmee die samengaat. Ook het winkelaanbod levert fraaie observaties op: de kunstige piramides van blikjes in de etalage, de overvloedige aanwezigheid van artikelen die niemand wil hebben terwijl wat iedereen wil hebben er niet is, de glazen potten met onherkenbare inhoud in weerwil van de aanduidingen op het slecht gedrukte etiket.

Een zelfde methode past hij toe bij de beschrijving van de talrijke bierhallen van Praag, die zijns inziens een kardinale rol spelen in het Praag van de ‘normalisatie’. Elk begin van maatschappelijke onvrede, elke gefrustreerde ambitie verdrinkt in de dagelijkse consumptie van vele half-liter pullen bier waaraan alle bewoners van Praag zich lijken over te geven. Want iedereen drinkt, in alle lagen van de bevolking, en aan bier is nooit gebrek. Het is trouwens uitstekend.

Inmiddels loopt de auteur door de bouwkundig achteruithollende historische stad – die niet alleen doods is door de ‘normalisatie’ maar ook omdat hij tijdens en na de jongste oorlog is ontdaan van een groot deel van zijn bewoners – joden, Duitsers. Op den duur komt hij ook bij mensen thuis en merkt dat, wanneer de huissleutel in het slot is omgedraaid, een heel ander leven begint dat met de openbaarheid zo min mogelijk in verband moet worden gebracht. Vaak wordt in de huiselijke sfeer hardnekkig vastgehouden aan de riten van een niet-proletarisch burgerlijk bestaan. Zo komt hij ergens waar bij het dekken van de tafel altijd een oestervorkje wordt neergelegd, al is er al vele jaren in Praag geen oester meer waargenomen. Daar komt de titel van het boek vandaan: Oesters in Praag, dat wil zeggen niets, een leemte.

Schwartz’ manier van beschrijven – ook van corruptie, bureaucratie en conformisme – is zowel liefdevol als meedogenloos. Na twee jaar bibliotheek-studie stelt hij zijn vriendelijke studiebegeleider voor een boek te schrijven waarin de Praagse mens van de ‘normalisatie’ wordt vergeleken met de Golem – uitgaande van de bekende Praagse legende over een rabbijn in de zestiende eeuw die uit modder en andere materie een mensachtig wezen schept dat geheel in de wereld verloren staat omdat het geen verleden en toekomst en geen doel in het leven heeft. Dat kan natuurlijk niet, zo’n studie, en dus komt er in 1972 een eind aan zijn visum en Praags avontuur. Hij verlaat stad en land nadat een vriend van zijn studiebegeleider eerst nog even een rijbewijs voor hem heeft georganiseerd, zonder rijexamen uiteraard. De lokale bevolking heeft dan nog zeventien jaar wezenloosheid voor de boeg.

Het gaat – open deur – de laatste jaren in sommige opzichten niet zo heel erg goed in de landen van het voormalige Sovjet-blok. In sommige hoofdsteden hebben autoritaire nationalisten de macht gegrepen met de kennelijke bedoeling die niet meer democratisch af te geven. Elders is grootscheepse corruptie een voortdurend probleem. Veel Oost-Europeanen zijn teleurgesteld over het uitblijven van de gouden bergen die zij na de omwenteling van 1989 hadden verwacht. De Bulgaarse politicoloog Ivan Krastev – een van de weinigen die volgens mij goed over het voetlicht brengt wat er speelt in deze landen – wijst er terecht op dat ze allemaal een demografische uittocht van grote omvang kennen: wie jong is en een beetje pit in zijn lijf heeft, poogt aan de bak te komen in een van de rijkere, meer evenwichtig ontwikkelde landen van de Europese Unie.

Dat zijn tijdelijke problemen, mag je hopen. Polen, Oost-Duitsers, Tsjechen, Slowaken, Hongaren, Roemenen en Bulgaren zijn niet van nature meer tot autoritarisme of corruptie geneigd dan u of ik. De zwarte decennia van stilstand en moedeloosheid blijken echter nog van groter invloed dan we dachten. Het is ook niet hun schuld – ze waren bezet, al heette het anders. Wat is afgelopen, is daarom nog niet niet-gebeurd. En goed beschouwd is het ook nog niet zo heel lang geleden.

Richard Swartz: Austern in Prag. Leben nach dem Frühling. (Duitse vertaling uit het Zweeds van Andrea ~Frederiksson-Zederbauer). Paul Zsolnay Verlag, Wenen 2019

Ivan Krastev: Na Europa. Boom, Amsterdam 2018

De (m.i. prachtige) foto’s van dit blog zijn van de Tsjechische fotograaf (en filmmaker) Jaroslav Kucera (1928-1991).

Een gedachte over “Wat we vergeten over Oost-Europa: decennia van ontmoediging

Voeg uw reactie toe

  1. Dank voor de geweldige tip. Ik heb het boek van Swartz naar aanleiding van uw recensie aangeschaft en gelezen. Wat een feest van herkenning! Ik ben weliswaar 10 jaar jonger dan de auteur, maar was ook 26 jaar toen ik in 1981 in Praag met een academische smoes ‘socialistisch-realistische elementen in de Tsjechische literatuur van jaren 50′ ging studeren. Wat inhield: net als Swartz veel bier drinken in de bekende en onbekende cafés van Praag. Fraaiste naam: Na Bídě (te vertalen als: Beim Elend). Ook de foto’s van Kucera zijn prachtig (vooral zijn boek over Sudetenland). Ook voor die tip dank. Ik heb zelfs dezelfde bureaucratische ellende met uitreis- en re-entry visa gehad als Swartz en vergelijkbare maffe avonturen in Absurdistan beleefd. In 1990 heb ik een reeks reportages uit Tsjechoslowakije geschreven voor Intermediair en een reisgids van Praag met een collega van Kucera, fotograaf Jan Maly (helaas overleden). Hun stijl van fotograferen heb ik altijd zeer gewaardeerd.
    Ook de overige bijdragen op dit blog kan ik zeer waarderen.
    Vriendelijke groet,
    Frans Stoks

    Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: