De hervonden dood in Spanje

Cara al sol, het strijdlied van de Spaanse Falange, begint met een evocatie van de dood, en zo kwam het ook uit voor Manuel Mena (1919-1938). Twee jaar nadat hij zich vrijwillig aan de kant van de Spaanse fascisten in de strijd had begeven, sneuvelde hij in de rang van luitenant in de slag aan de Ebro. De Spaanse romanschrijver Javier Cercas gaat in zijn El monarca de las sombras op zoek naar de levensgeschiedenis van Mena, die zijn oud-oom is.

Van alle romans van Cercas – die gespecialiseerd in boeken die deels verhaal, deels geschiedschrijving zijn – lijkt deze wellicht de moeizaamste. Misschien komt het omdat de materie dichtbij de auteur komt. Cercas’ familie komt uit het stadje Ibahernando, in de Extremadura, en stond in de burgeroorlog (1936-1939) ondubbelzinnig aan de kant van de opstand, die van de zegevierende Franco dus.

Cercas’ eerdere boeken lijken veel luchtiger. Anatomía de un instante (Anatomie van een moment) uit 2009 draait om de bizarre, mislukte coup van een groep militairen in 1981 die – volgens Cercas – het ware begin is van de Spaanse democratie. El impostor (De bedrieger) uit 2014 beschrijft het leven van een doodgewone Spanjaard die na de dood van Franco in 1975 een eigen verzetsverleden verzon, en vele jaren lang een gevierde gast was in tv-programma’s. Cercas’ conclusie in die roman is dat op een bepaalde manier de meeste Spanjaarden hun autobiografie geweld hebben aangedaan: toen de dictatuur na bijna veertig jaar tot een einde was gekomen, wilden Spanjaarden het verleden zo snel mogelijk achter zich laten. Herinneringen ophalen en vingerwijzen waren niet gewenst.

Maar nu, weer veertig jaar later, lijkt de collectieve amnesie opeens voorbij. Bijna alle Spanjaarden die de burgeroorlog nog zelf hebben meegemaakt, zijn wel zo’n beetje van het toneel verdwenen. In jongere generaties weerklinkt opeens de roep om duidelijkheid of zelfs rechtvaardigheid. Steeds vaker houden vrijwilligers zich bezig met het openen van de talloze massagraven van de burgeroorlog, en willen weten wie waar wie heeft vermoord. Er is sinds 2007 ook een zogeheten ‘Wet op de historische herinnering’ die zulke acties bevordert, en bepaalt dat monumenten, straatnamen en andere herinneringen aan het Franquisme uit de openbare ruimte moeten verdwijnen.

Het Franquistisch verleden was na 1975 georganiseerd ‘vergeten’ om een vreedzame, en als zodanig ook zeer geslaagde, overgang naar de democratie mogelijk te maken. Maar nu is dat verleden plotseling inzet van de strijd in de komende parlementsverkiezingen. De zittende regering van de socialistische premier Pedro Sánchez wil de lichamen van dictator Francisco Franco en José Antonio Primo de Rivera, de in 1936 geëxecuteerde oprichter van de Falange, verwijderen uit hun praalgraf in de Valle de los caídos – een protserig monument dat nog tijdens Franco’s leven gebouwd is, deels met politieke gevangenen als dwangarbeiders. Spaans rechts is daar niet voor en voor de in opkomst zijnde, neo-franquistische partij Vox is Franco zelfs een te vereren held die in het mausoleum prima op zijn plaats is.

De herleving van het verleden – op een moment dat dit verleden nu juist eindelijk dood en begraven leek – komt dus van twee kanten. Voor het links gemoed is het onverdraaglijk dat het onrecht de helft van alle Spanjaarden aangedaan omdat zij links waren of de republiek steunden tegen de franquistische opstand, nooit is afgerekend. Het rechtse sentiment wordt niet weinig gestimuleerd door de separatistische neigingen in Catalonië. De opstand van 1936 werd, behalve door afkeer van de parlementaire democratie, ook sterk ingegeven door een min of meer anachronistisch streven naar een sterke centralistische staat en na 1939 werden Catalaans en Baskisch nationalisme krachtig onderdrukt. De gebeurtenissen in Barcelona de afgelopen jaren hebben bij menige Spanjaard heimwee naar de eenheidsstaat teweeg gebracht .

In deze onrustige context gaat Javier Cercas dus op zoek naar zijn ‘foute’ oud-oom, die op 19-jarige leeftijd aan het front is gestorven. Het wordt een pijnlijke zoektocht en lang heeft Cercas geaarzeld er een boek over te schrijven – meldt hij zelf. Hij vindt nog één inwoner van Ibahernando die Manuel Mena in persoon gekend heeft. Verder berust het boek voornamelijk op wat oudere familieleden hem kunnen vertellen. Bijna allen moeten iets overwinnen, voordat zij herinneringen ophalen aan de burgeroorlog en de dictatuur die er op volgde. Maar slechts een enkeling krijgt daarbij tranen in de ogen – het was allemaal zó vreselijk dat de tranen zijn opgedroogd, constateert Cercas.

Al in de eerste jaren na die oorlog blijkt men begonnen de vergetelheid te organiseren: alle papieren, boeken en foto’s uit de nalatenschap van Manuel Mena zijn een paar jaar na zijn dood verbrand door de familie, om “schoon schip te maken”. Cercas moet het doen met die ene foto van de jonge luitenant (die bij dit blog staat) en de handgeschreven tekst van wat een begeesterende toespraak van deze jonge activist van de Falange moet zijn geweest. Al kort na zijn dood werd er in de familie al zo min mogelijk meer gesproken over Manuel Mena, zo blijkt. Spreken was ook gevaarlijk, zo niet voor jezelf dan toch voor anderen: tot in de jaren vijftig voerde de franquistische staat een beleid van represailles tegen degenen die in de burgeroorlog niet aan de kant van Franco hadden gestaan, of zelfs aan de kant van de Republiek hadden meegevochten.

In een kleine gemeenschap als die van Ibahernando was dat een ernstige belasting van de gemeenschap. De hele geschiedenis van dit grote dorp, gelegen in de armste streek van Spanje, is trouwens uitgesproken tragisch. Alle grond was in het bezit van rijke landeigenaren die in Madrid woonden en zich nooit lieten zien – de inwoners spraken over zichzelf als ‘slaven’. De komst van de Tweede Republiek in 1931, die een parlementaire democratie was, bracht wel vernieuwingen: er kwam een echte dokter te wonen in Ibahernando en er kwam een goede school. Maar met de vernieuwing werd de kloof tussen arme dagloners en iets minder arme inwoners met een lapje eigen grond of een zelfstandig beroep ook groter. Landelijke politieke bewegingen van links en rechts kregen ook langzamerhand vat op de plaatselijke bevolking.

En net als in de landelijke Spaanse politiek groeide de onderlinge haat. Een paar dagen al na Franco’s militaire staatsgreep in 1936 werden er in Ibahernando – nog voordat iemand er het opstandelingenleger of regeringstroepen had gezien – negen links georiënteerde bewoners vermoord, waaronder een vrouw. Javier Cercas vindt uit dat bij tenminste twee van die moorden zijn grootvader Paco betrokken was. Er zijn in heel Spanje duizenden dorpen, waar soortgelijke dingen zijn gebeurd – soms met linkse- en vaak ook met rechtse slachtoffers.

Die Falange was een beweging van fascistische snit, een beetje naar Italiaans voorbeeld. Manuel Mena werd kennelijk aangetrokken door de romantiek van uniformen, marcheren, kameraadschap en opoffering voor het vaderland. Hij meldde zich, vers van de middelbare school, vrijwillig bij de opstandige troepen en omdat Franco een groot gebrek aan jonge officieren had, bracht de ambitieuze jongen het al snel tot luitenant. Cercas weet vrij precies te reconstrueren waar hij allemaal gevochten heeft – twee jaar lang het bevel voerend over onderdelen die deels bestonden uit Marokkanen die Franco uit de Spaanse kolonie in Noord-Afrika had meegenomen. Als Manuel tijdens verlof wel eens zijn familie bezocht, vergaapte heel Ibahernando zich aan zijn aide de champ, die een Marokkaan was.

Bij één zo’n bezoek schijnt de jonge luitenant te hebben gezegd dat hij genoeg had van de oorlog, en alleen maar terugging naar het front omdat anders een van zijn broers zou worden ingelijfd. De romantiek van de Falange had bij hem inmiddels kennelijk plaats gemaakt voor besef van de smerige realiteit van een bloedige oorlog, constateert Cercas. Na vier keer eerder gewond te zijn geraakt, wordt Manuel Mena op 21 september 1938 dodelijk getroffen. Omdat er in het veldhospitaal maar één operatietafel is, komt hulp te laat. Hij bloedt dood.

Door een combinatie van speurwerk en geluk vindt Cercas het vertrek waar Manuel Mena moet zijn doodgebloed. Het bevindt zich in een verlaten landhuis, dat tijdens de slag om de Ebro als medische post was ingericht. De auteur gaat er heen met zijn oude moeder, die duidelijk geroerd is bij de plaats waar haar ‘vergeten’ oom is overleden. Cercas moet bij zichzelf de neiging onderdrukken, te denken dat het spookt in het landhuis.

Het boek eindigt enigszins merkwaardig, vond ik bij eerste lezing. Even overweegt Cercas tegen zijn moeder, die duidelijk tevreden is de plaats van Manuels dood te hebben gezien, een preek af te steken: hij stond aan de verkeerde kant, hij had zich een rad voor ogen laten draaien en stierf voor een regime dat Spanje decennialang in een dictatuur veranderde. Maar dan bedenkt hij zich: als mens draag je het verleden van je voorouders met je mee, al je voorouders, wat ze ook gedaan hebben. Daar kun je je maar beter rekenschap van geven. Oordelen is moeilijk. Wie zegt er eigenlijk dat een kort, heftig leven als dat van Manuel Mena, niet beter is dan een lang, mogelijk middelmatig maar tevreden leven?

Dat is een onbevredigende uitkomst. Maar misschien wel de enig mogelijke. Aan de uitbarsting van haat en geweld die de Spaanse burgeroorlog was, valt geen eer te behalen, denk ik. Die georganiseerde vergetelheid was wellicht zo gek nog niet. Je kunt alleen maar hopen dat de herleving van met die oorlog verbonden sentimenten in het Spanje van nu niet op den duur tot een herleving van het bijbehorende geweld leidt.

Javier Cercas: El monarca de las sombras. Literatura Random House 2017.
Ook in Franse vertaling (die ik voor dit stuk heb gebruikt):
Le monarque des ombres, Actes Sud 2018
En in Engelse vertaling:
Lord of all dead, MacLehose Press 2019
Het werk van Javier Cercas verschijnt in Nederland bij uitgeverij De Geus.

De foto van Manuel Mena komt uit het boek. In 2015 schreef ik een blog over El Impostor van Javier Cercas. Dat staat hier:
https://wellalwayshaveparissite.com/2016/02/25/het-verleden-is-kneedbaar/

Hieronder drie video’s.

Eerst Cara al sol (Gezicht naar de zon),  dat al meteen in de eerste strofen romantisch verwijst  naar de mogelijkheid te sterven voor het ideaal. 

Fascinatie met de dood bestond in de burgeroorlog ook bij links. De tweede video is Las barricadas, strijdlied van de anarchistische vakcentrale CNT, die aan de republikeinse kant vocht. Ook deze tekst begint met de mogelijkheid van de dood.

De derde video is van een demonstratie in Madrid in 2017, van tegenstanders van de Catalaanse onafhankelijkheid, die Cara al sol aanheffen.  Het lied was tot 1975 vast onderdeel van het liederenrepertoire van de dictatuur – iedereen leerde het op school. Het is wel vrij schokkend dat de  jonge mensen in de video, die na 1975 geboren zijn, Cara al sol  zo goed blijken te kennen, 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: