(22-12-2017)

Recht voor Sade: de Franse minister van cultuur, Françoise Nyssen, heeft het manuscript vanLes 120 journées de Sodome ou l’école du libertinage per decreet tot ‘Trésor national’, Nationale schat, verklaard. Het manuscript – een van de hoofdwerken van Donatien Alphonse François de Sade (1740-1814) – kan nu niet meer dienen om de schulden te delgen van zijn laatste eigenaar, een malafide speculant in oude handschriften. Het is teruggetrokken van de veiling en mag Frankrijk niet meer uit. Meer dan twee eeuwen touwtrekken en mysterie rond dit manuscript, een rol fijn beschreven tekst van meer dan twaalf meter lengte, lijkt daarmee een gelukkig einde te krijgen – even aangenomen dat de Franse staat het weet aan te kopen.
We schrijven 2 juli in het revolutiejaar 1789. Met een geïmproviseerde megafoon roept Sade, sinds vijf jaar gevangene nummer zes van de Bastille in Parijs, vanuit het raampje van zijn cel het roerig volk buiten op om deze gevangenis, gehaat symbool van koninklijke macht en willekeur, te bestormen en hem en de andere gevangenen te bevrijden. Enkele dagen later zal dat, zoals bekend, ook gebeuren, op 14 juli.
Maar na Sade’s noodkreet op 2 juli blijft het teleurstellend rustig. Wel ziet de gevangenisdirectie aanleiding tot maatregelen, om verder gedonder met Sade in de knop te smoren. In de nacht van 3 op 4 juli wordt de bekende libertijn van zijn bed gelicht en – naakt, naar deze zelf heeft beweerd – gevankelijk overgebracht naar het gekkenhuis van Charenton. Kennelijk acht de directeur van de Bastille hem daar meer op zijn plaats. Pas een jaar later komt Sade vrij, op grond van een juridische formaliteit. Sade zat vast op grond van een van de beruchte lettres de cachet, door de kroon bevestigde instructies waarmee een ieder zonder vorm van proces kon worden vastgezet. Die lettres de cachet worden door de revolutie officieel afgeschaft, waarmee de grond voor de hechtenis is vervallen.
Dit alles zou slechts een van de vele episoden uit het roerige leven van de befaamde markies zijn, ware het niet dat Sade in de Bastille iets heeft moeten achterlaten: een leren etui met het manuscript van zijn roman Les 120 journées de Sodome, waarvan hij vreesde dat het hem bij ontdekking wel eens in moeilijkheden zou kunnen brengen. Het is een hoogst beeldend relaas over vier edellieden ten tijde van koning Lodewijk XIV, die in samenwerking met hun echtgenoten, een schare prostituees en talloze onschuldige jongens en meisjes honderden perverse seksuele praktijken in scène zetten, die bijna alle eindigen in de lustvolle marteldood van betrokkenen.
De gevangenis was Sade niet onvertrouwd. Hij had al eerder gezeten, wegens opmerkelijk seksueel gedrag, schulden of op aanwijzing van zijn familie. Bij verstek veroordeeld, had hij zelfs jarenlang in ballingschap geleefd – immer vergezeld van zijn trouwe echtgenote, die trouwens uitstekend kon koken. Zelfs onder het Franse ancien régime was er ergens een grens aan het aantal dienstmeisjes dat je voor seksuele spelletjes kon drogeren en gebruiken. Maar in de Bastille zat Sade niet om die reden – de herinnering aan zijn praktijken en zijn libertijnse romans was in 1789 een tikje verbleekt – Frankrijk had andere zorgen.
Sade zat in de Bastille omdat hij opruiende politieke pamfletten tegen het koninklijk gezag had laten drukken, en zelfs een toneelstuk van deze strekking had geregisseerd. In het gekkenhuis van Charenton zou hij overigens voortgaan met deze theaterarbeid, daarbij de gekken als acteurs gebruikend. Een en ander is prachtig te zien in het toneelstuk dat de Duitse auteur Peter Weiss daarover heeft geschreven: Die Verfolgung und Ermordung Jean Paul Marats, dargestellt durch die Schauspielgruppe des Hospizes zu Charenton unter Anleitung des Herrn de Sade (1964). Peter Brook heeft het stuk in dezelfde jaren ook prachtig verfilmd.
Zeeën van tijd had Sade in de Bastille. Hij werd zwaarlijvig van de uitstekende maaltijden die zijn echtgenote bleef aanzeulen. Maar een schrijver hoeft zich nimmer te vervelen. Sade nam de grensverleggende roman Les 120 journées de Sodome ter hand, aanvankelijk in klad. Maar omdat hij vreesde dat veel papierwerk wel eens geconfisqueerd zou kunnen worden, besloot hij al spoedig om de roman heimelijk meteen in het net te schrijven: met priegellettertjes op aan elkaar geplakte vellen papier, tezamen een rol van meer dan twaalf meter. Tussen 22 oktober en 28 november 1785 schreef hij eraan, elke avond van zeven tot tien. Opgerold stopte hij het manuscript in een lederen etui, en verstopte dat tussen de grote stenen waaruit de Bastille, oorspronkelijk een fort, was opgetrokken.
Daar lag het nog steeds in de nacht dat Sade naar Charenton werd overgebracht. De vermoedelijk bij de auteur levende hoop de rol na de succesvolle afloop van de Franse revolutie te kunnen ophalen, werd helaas niet bewaarheid. Toen Sade vrij kwam was de Bastille al lang en breed afgebroken, en hij moest zijn manuscript als verloren beschouwen. Gelukkig zou de wellustige markies in de navolgende jaren nog menige bestseller van gelijkwaardige strekking het licht doen zien.
Pas veel later is gebleken dat het manuscript echter wel degelijk gevonden was. En wel door een zekere Arnoux de Saint-Maxime, die het had verkocht aan de aanzienlijke familie Villeneuve Trans. Die hingen in de XIXde eeuw, die zelfs in Frankrijk wat preutser uitviel dan de vorige, hun bezit niet aan de grote klok. Maar af en toe moet het bij gezellige avondjes toch wel eens zijn opgedoken, want de dichter Charles Baudelaire (1759-1827) bijvoorbeeld geeft er in een brief blijk van, het boek gelezen te hebben.
Rond 1900 is het manuscript kennelijk verkocht. Want in 1904 duikt het op bij de Berlijnse seksuoloog Iwan Blok (1872-1922) – de pseudo-wetenschap der seksuologie is zoals bekend een Berlijnse vinding. Blok voelde zich geroepen van het werk een eerste boekuitgave te verzorgen, waarbij hij als bezorger het pseudoniem Eugène Dühren hanteerde en die vol fouten zit, want het lezen van Sade’s priegelhandschrift is niet ieders werk.
Gelukkig komt het manuscript enkele jaren later weer terug in Frankrijk. Het raakt in het bezit van Charles en Marie-Laure de Noailles, een echtpaar dat bekend staat om zijn mecenaat voor de kunstwereld. Onder hun hoede verschijnt begin jaren dertig van de XXste eeuw de eerste serieuze boekuitgave, zij het slechts in een beperkte oplage, die onder de toonbank zijn weg vindt naar ‘de liefhebbers’, zoals dat zo aardig heet.
Begin jaren tachtig geeft de erfgename van Charles en Marie-Laure, Nathalie de Noailles, het manuscript voor ‘studiedoeleinden’ te leen aan een bevriende uitgever, Jean Grouet. Deze verkeert echter in geldnood en bestaat het om de aan hem toevertrouwde schat in 1982 te verkopen aan de Zwitser Gérard Nordmann, een internationaal toonaangevende verzamelaar van erotica. Er volgen jaren van processen, zowel voor Franse als Zwitserse rechtbanken. De Franse rechters oordelen dat de verkoop aan Nordmann onrechtmatig is geweest, omdat het manuscript immers Frankrijk nooit had mogen verlaten. De Zwitserse rechters daarentegen zien de verkoop als rechtmatig, omdat Nordmann bij de koop volkomen te goeder trouw zou zijn geweest.
In deze patstelling verschijnt in 1990 de Franse zakenman Gérard Lhéritier ten tonele. Hij heeft een handelsfirma in handschriften, Aristophil geheten – briefje Napoleon, kattebelletje De Gaulle, dat werk. Lhéritier legt, naar eigen zeggen, zeven miljoen op tafel om zowel Nordmann als Noailles met zijn aankoop te verzoeken. In 2014 is de koop rond, en Lhéritier stelt het manuscript ten toon in een klein handschriftenmuseum dat hij in Parijs bedrijft. Schrijver dezes heeft het daar gezien. Het is zonder meer een van de meest bijzondere objecten die ik ooit aanschouwd heb: die kleine lettertjes zonder alinea’s met zo min mogelijk spatie, twee meter schunnige excessen. Anders dan het gerucht wilde, blijkt het lederen etui waarin het manuscript zich bevindt, niet de vorm van een dildo te hebben. Het is gewoon een zakje.
Lhéritier had beloofd het manuscript in 2019 aan de Nationale Bibliotheek van Frankrijk (BNF) te zullen overdragen, zodat Les 120 journées de Sodome definitief in het publieke terrein zou belanden. Maar zover is het niet gekomen. Aristophil bleek namelijk een soort pyramide-spel: eerzame Fransen lieten zich verleiden tot de aankoop van aandelen in de maatschappij, of specifieke manuscripten, waarbij Lhéritier garandeerde dat hij het aandeel of manuscript na drie jaar met 8,5 procent rente zou terugkopen. Zoiets gaat goed, totdat de prijs zo hoog is dat er geen koper meer is te vinden. Lhéritier ging failliet, een spoor van geruïneerde beleggers achterlatend.
Tegen hem loopt nu een strafvervolging, wegens flessentrekkerij. Naar verluidt overweegt Lhéritier straks in de gevangenis het schrijven van een roman ter hand te nemen.
Dit verhaal verscheen eerder, in iets andere vorm, in de bundel GEVANGEN! Een uitgave van genootschap D.E. N.I.E.U.W.E. Z.U.I.L., Leiden 2015 (niet in de handel).
Afbeelding boven: het manuscript in kwestie.
Afbeeldingen onder:
Portret van Sade in de bloemlezing die de dichter Guillaume Apollinaire in 1909 het licht deed zien. Sade’s werk was toen al grotendeels bekend en werd ook litterair gewaardeerd. Het portret, van H. Biberstein, is volstrekt uit de lucht gegrepen, want er waren toen nog geen contemporaine afbeeldingen van de markies bekend.
Dat gebeurde pas later in de Twintigste Eeuw. (helemaal onder) Dit portret van de society-schilder Charles Amédée Philippe van Loo is voor zover bekend het enige authentieke portret van de man die door zijn fans ‘de goddelijke markies’ genoemd werd, en wordt. Het dateert uit 1760, wat betekent dat Sade hier ongeveer 20 jaar oud moet zijn.


Geef een reactie