Nutteloos koningschap

(2-9-2018)

Onder de talrijke jobstijdingen op het gebied van de politieke toekomst van Nederland, Europa en de wereld is eentje ons bespaard gebleven. De vrees dat de eerste mannelijke troonopvolger sinds de dood van koning Willem III in 1890 een recept zou zijn voor politieke crises en verwikkelingen, ten detrimente van de constitutioneel-monarchistische staatsvorm, is ongegrond gebleken. Weliswaar ontleent koning Willem Alexander de lauwe sympathie die de meeste Nederlanders voor hem voelen, vooral aan het innemend optreden van zijn gemalin Máxima. En is de volksvertegenwoordiging zo slim geweest om het koningschap zo’n beetje zijn laatste politieke bevoegdheid te ontnemen – de aanwijzing van een kabinets-(in)formateur. Maar het moet gezegd: staatsrechtelijk, en wat voor mij persoonlijk, is op de huidige koning weinig aan te merken. 

Er heeft dus geen terugkeer plaatsgevonden naar de problemen met de monarchie in de Negentiende Eeuw, onder de koningen Willem I, Willem II en Willem III, die – elk op hun eigen wijze – de nationale verhoudingen stevig op de proef hadden gesteld. Die geschiedenis was in 2013 op briljante wijze geboekstaafd door de historici Jeroen Koch, Jeroen van Zanten en Dik van der Meulen, in hun biografieën van achtereenvolgens koning Willem I, Willem II en Willem III. Eerstgenoemde heeft nu een soort samenvatting het licht doen zien, die aanvankelijk voor de internationale academische wereld was bedoeld maar nu ook in Nederlandse vertaling het licht ziet: Oranje in revolutie en oorlog, een Europese geschiedenis, 1772-1890.

Wie de Oranje’s wil zien als een symbool en instrument van nationale eenheid – tot op de huidige dag de officieuze grond voor de monarchie – moeten bij de negentiende-eeuwse koningen de haren te berge rijzen. Willem I, zoon van de laatste stadhouder die in 1795 de wijk nam voor de Fransen, was een onhandig opererende opportunist, die probeerde in het gevlei te komen bij Napoleon teneinde zich in Duitse dreven een nieuwe machtspositie te verschaffen en erin slaagde om zijn bondgenoten Engeland  en Pruissen, en tenslotte ook Napoleon zelf tegen zich in het harnas te jagen. Wat er ook toe geleid heeft dat hij in 1813 naar Nederland werd gehaald – ook tot zijn eigen verrassing – het was zeker niet handig staatsmanschap.

Van de drie is Willem I toch zeker de interessantste. Nadat hij in 1813 dus tot soeverein vorst van het koninkrijk der Nederlanden was gebombardeerd – later bekend als het Verenigd Koninkrijk door de vereniging met België – deed hij een eerbiedwaardige, en ook deels geslaagde poging zijn land op te stoten in de vaart der volkeren, qua infrastructuur bijvoorbeeld. Maar aan de andere kant lijkt zijn autocratisch optreden er in niet geringe mate aan te hebben bijgedragen, dat de Belgen in 1830 in opstand kwamen tegen het bewind. Maar liefst negen jaar zou het duren, voordat de koning zijn wrok over deze opstand had overwonnen en er een verdrag kwam over de Belgische afscheiding – de kosten van de negen jaar lang in staat van mobilisatie gehouden troepen deed ‘s lands financiën de das om. 

Willem II was een oorlogsheld, in de Engelse campagne tegen Napoleon in Spanje bijvoorbeeld, en later tijdens de slag bij Waterloo. Hij schijnt in 1830 te hebben gespeeld met de gedachte de Belgische kroon te aanvaarden, tegen zijn vader in dus. Het beeld dat hij in 1848 van de ene dag op de andere van conservatief liberaal werd en zodoende de grondwet van Thorbecke kon aanvaarden, behoeft bijstelling: Willem II was geen reactionair. Maar – suggereert Koch in navolging van Van Zanten – ook het feit dat deze koning vele jaren lang achtervolgd werd door lieden die hem chanteerden met zijn homoseksuele contacten en zijn positie derhalve steeds fragiel was, heeft er vermoedelijk toe bijgedragen dat de koning instemde met een grondwet die de ministeriële verantwoordelijkheid tot norm verhief, en nog altijd de basis van ons staatsbestel vormt.

Monarchaal dieptepunt was natuurlijk Willem III, een onaangenaam mens zonder weerga, wiens onbesuisde optreden – bij de April-beweging van 1853, of de zogeheten Luxemburgse kwestie – de Nederlandse staatsorde menigmaal bedreigde. Met een zucht van verlichting zag de natie in 1890 regentes Emma aantreden. Vanaf dat moment kreeg de monarchie in Nederland de contouren die we nog steeds kennen – van een soort eerste familie van het land, een ornament van staat. 

Dat sluit ontevredenheid en schandalen en kritiek niet uit natuurlijk – neem de vlucht van Wilhelmina in 1940, of de slechte vrienden van Prins Bernard. Maar over het algemeen, lijkt me, is de monarchie onomstreden. Pogingen om de monarchie te ‘moderniseren’ – bijvoorbeeld door de Grondwet zo te veranderen dat de koning niet meer formeel deel uitmaakt van de regering – sterven een roemloze dood. De Republikeinse beweging in Nederland is klein en toch vooral een folkloristisch gegeven. Eind jaren negentig heeft premier Kok, in een nota over de monarchie, gezegd dat in een tijd van snelle internationalisering, de monarchie kon fungeren als een samenbindend, identiteit-stichtend element voor Nederlanders. Zo beschouwd is de monarchie de uitdrukking van een soort goedaardig, maar ook vaak zeer irritant Nederlands nationalisme – zoals dat in 1996 zijn uitdrukking vond in de hit ‘Vijftien miljoen mensen’. (”Die moeten niet het keurslijf in”)

De geschiedenis van Nederland in de eerste helft van de XIXde eeuw biedt volop stof tot overpeinzing. Als het Verenigd Koninkrijk in stand was gebleven, was Nederland partij geweest in de Eerste Wereldoorlog, om eens iets te noemen. En misschien was Nederland dan ook minder het wat benauwde kleine land geweest, voordat het na de Tweede Wereldoorlog een naar zijn omvang buitensporig belangrijke staat werd, lang een der motoren van de Europese eenwording bijvoorbeeld. 

Maar de voornaamste vraag, lezend over de monarchie in de XIXde eeuw, is toch eigenlijk: waartoe dit alles? Hadden we in Nederland in 1813 niet net zo goed, of beter, de Republiek in ere kunnen herstellen – als eenheidsstaat weliswaar, maar zonder de Oranjes, die zich aan het eind van de XVIIIde eeuw bepaald niet geliefd hadden gemaakt? De grote mogendheden – de Britten, de Pruissen, de Russen zelfs – zagen na de Napoleontische nederlagen natuurlijk de kans schoon voor een reactionaire Restauratie in Europa, en daarin paste geen republiek. Maar waarom dan juist met de Oranje’s? Waren er geen andere methoden om het moderne, nationalistische hart in de Nederlanden te doen kloppen, even aangenomen dat men dat voor ogen had?

Je zou meer willen weten over de Oranje-liefde in deze jaren. Dankzij de historica Els Witte weten we sinds enkele jaren meer over het Orangisme in de Zuidelijke Nederlanden, ook na de Belgische opstand van 1830. Maar de bijzonder fraaie bundel Oranje Onder, over populair Orangisme van Willem van Oranje tot nu, laat juist de (im)populariteit van Willem I in het noorden onbesproken. De inleiding van dit boek, door Henk te Velde, geeft indirect wel een soort verklaring, dunkt mij. Oranje is in de Republiek al een soort default-optie  als de natie het verder niet meer weet, en vaak is dat verbonden met het feit dat de stadhouder in de Republiek het opperbevel over de strijdkrachten heeft. Het is trouwens heel opvallend dat de status van de koningen Willem I en Willem II ook nogal nauw verbonden is met hun militair optreden. De Tiendaagse Veldtocht waartoe Willem I in 1831 het sein geeft, is immers vooral een soort wraakactie omdat de koning niet kan leven met de Belgische boedelscheiding waartoe de grootmachten hebben besloten.

Het is voor de Oranje’s altijd schipperen met het verwerven van steun in de samenleving – dat de monarchie de natie verenigt is een fraaie kreet die maar zelden bewaarheid wordt. In de Republiek zien de minder bedeelden de macht van de stadhouder vaak als een correctie op de met meer economische macht bedeelde regenten. Deze functie lijkt in het Nederland van na 1813 enigszins op de tocht te staan. De arbeidersbeweging aan het eind van de XIXde eeuw is ferm tegen de monarchie en zelfs de populistische PVV van vandaag flirt weliswaar met ouderwetse vormen van nationalisme, maar is niet Oranje-gezind. Maar daarmee is nog niet gezegd dat de monarchie op veel liefde stuit binnen de elite van Nederland. Die liefde blijft, in normale tijden, toch min of meer beperkt tot een bepaald soort conservatief-rechtse kringen – genre Erik Hazelhoof Roelfzema. En er is natuurlijk het protestants-christelijk volksdeel dat – in de XIXde eeuw tenminste – in Oranje de borg ziet voor het protestantse karakter van de natie. Daar hoor je de laatste tijd weinig meer over, al heeft de katholieke Máxima bij haar huwelijk nog wel moeten beloven dat ze zich ernstig zou verdiepen in de beginselen van de Reformatie.

Liberalen van allerlei snit lijkt Oranje vaak min of meer om het even. En toch is het in onze tijd weer een liberale premier die een eind heeft gemaakt aan voortdurende discussies over modernisering van de monarchie. Scepsis, voordeel van de twijfel, afkeer van gezeur en het dingen op de spits drijven – dat soort factoren dragen ertoe bij dat de Nederlandse democratie nu al zo lang wordt bekroond door een instituut waar niemand precies het nut van formuleren. Dat heeft ook wel iets leuks eigenlijk.

Jeroen Koch: Oranje in revolutie in oorlog. Een Europese geschiedenis 1772-1890. Boom 2018.

Henk te Velde en Donald Haks (redactie). Oranje onder. Populair Orangisme van Willem van Oranje tot nu. Prometheus/Bert Bakker 2014.

Afbeelding boven: Willem II, op zijn sterfbed (stoel eigenlijk) te Tilburg in 1849. Afbeeldingen onder: het pamflet Koning Gorilla uit 1887, dat het beeld van Willem III in de geschiedenis tot op de huidige dag sterk bepaalt; afbeelding van Willem I op een penning ter herdenking van de Tiendaagse Veldtocht. 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: