(8-4-2018)

De beste pornografie is, lijkt me, gezellige pornografie, vervaardigd voor genot in de huiselijke kring. Op dat gebied scoort Adriaan Beverland (1650-1716), hier rond 1675 afgebeeld op een schilderij van Ary de Vos, heel redelijk. We zien Beverland, in zijn tijd beschouwd als een wonderkind dat niet wilde deugen, genoegelijk een pijpje smoren, in gezelschap van een prostituee. Die laatste leest kennelijk latijn, want het boek dat zij voor zich heeft is De prostibulis veterum (Over de bordelen der Ouden), een door Beverland samengestelde studie/bloemlezing over seks in de Klassieke oudheid.
Schilderij en verdere bijzonderheden ontleen ik aan Onder de toonbank, een zojuist verschenen, rijk geïllustreerde verzameling artikelen over pornografie in de Nederlanden in heden en verleden. Het artikel Arentijnse boekjes, van Han van der Vegt en Inger Leemans, voornamelijk over pornografie in de Zeventiende Eeuw, is zeker een van de aardigste. Deze Beverland betoonde zich een volgeling van de wijsgeer Spinoza, met dien verstande dat hij diens pantheïsme reduceerde tot slechts één drijvende kracht in de natuur: de geslachtsdrift.
Beverland, die zich als non-conformistisch geleerde in Leiden gevestigd had (waar anders), was nog zo verstandig om zijn De prostibulis veterum niet in zijn geheel in druk te laten verschijnen. Maar het deel dat hij wél liet drukken, De peccato originali (Over de erfzonde), was al ruim voldoende om hem in grote moeilijkheden te brengen. Dit werk ziet – niet geheel onverwacht – de appel die Eva aanbiedt aan Adam als een metafoor voor de eerste geslachtsdaad, en wijst daarmee de geslachtsdaad aan als de drift die verder de geschiedenis bepalen zal. Vanwege deze publicatie werd Beverland van de Leidse Academie verwijderd en veroordeeld tot het inleveren van zijn manuscript, dat verbrand werd.
Beverland verhuist naar Utrecht, maar omdat de door hem in het middelpunt van de filosofie gestelde drift door hem ook op grensverleggende wijze in praktijk wordt gebracht, verzoeken de vroede vaderen aldaar hem na enkele jaren de stad te verlaten. In 1680 neemt hij de wijk naar Londen en wordt daar de persoonlijk secretaris van de Nederlandse geleerde Isaac Vossius (1618-1689), eveneens een non-conformist op het gebied van filologie en bijbelstudie, maar wel een groter geest dan Beverland. Deze adviseert Vossius bij de opbouw van zijn bibliotheek, die later een van de pijlers van de Leidse Universiteitsbibliotheek zal worden.
Het verhaal van Beverland is een van de vele fascinerende anekdotes in deze kloeke bundel, die pretendeert een overzicht te bieden van wat er door de eeuwen heen in Nederland aan pornografie is verschenen. Dat is meteen ook de zwakte ervan natuurlijk – want in een onderwerp als dit lijkt weinig lijn te ontdekken. Daar komt natuurlijk nog bij dat er door de eeuwen heen veel is weggegooid: opa’s vieze boekjes werden vaak weggezuiverd voordat zijn bibliotheek naar de veiling ging.
Pornografie – de term zelf is uit de Achttiende Eeuw – is een bij uitstek modern verschijnsel. De Middeleeuwer, begrijp ik van de geleerden, wordt geacht een relatie te hebben onderhouden met de lichamelijke functies, die de geslachtsdaad meer aan de openbaarheid prijsgaf. Voor ohlala was daar geen aanleiding. In die zin is pornografie een bijproduct van het civilisatieproces. Ook belangrijk is natuurlijk de uitvinding en verspreiding van de boekdrukkunst. En omdat de familie Elzevier bijvoorbeeld eind XVIIde eeuw al druk bezig was voor de internationale markt, is er in de Nederlanden – al of niet onder valse voorwendsels – ook heel wat pornografie van de pers gekomen.
Wat Onder de toonbank, ondanks alle leuke voorbeelden en interessante weetjes, duidelijk maakt is dat het – tot in de tweede helft van de Twintigste Eeuw wellicht – met pornografie in de Nederlanden niet zo’n vaart gelopen heeft. Vóór de tijd dat elke zichzelf respecterende sigarenzaak de Chick en Candy in voorraad had, was toch maar behelpen geblazen voor wat in dit verband zo aardig de ‘liefhebbers’ werd genoemd, oftewel de ‘rijpere lezer’. Marita Mathijssen, die op dit terrein al eerder heeft gepubliceerd, geeft een fascinerend beeld van de erotische productie in de XIXde eeuw. Maar erg veel komt niet boven water, en de liederlijkheden – vaak ingebed in quasi-verontwaardigde aanklachten en naturalistische beschrijvingen – blijft toch vaak relatief bedeesd – ‘ondeugend’ zogezeid.
Ook in de Twintigste Eeuw is het in pornografisch opzicht aanvankelijk een tamme boel – mede dankzij de door christelijke politici doorgedrukte zedelijkheidswetgeving van 1911, die strenger was dan in sommige buurlanden. Hoe is het dan gekomen dat in de jaren zestig en zeventig in dit zedige land plotseling alle remmen los raakten? En kun je nog wel van pornografie spreken als erotiek in de openbaarheid komt?
Omdat Onder de toonbank een verzameling monografieën is, ontbreekt een bredere kijk die op vragen als deze een antwoord zou kunnen geven. Net als op een vraag die mij zelf bij het doorbladeren van dit prachtige boek sterk bezig houdt: hoe komt het dat pornografie veroudert en zijn erotiserende werking verliest, terwijl de getoonde lichamen en activiteiten toch van alle tijden zijn?
Onder de toonbank. Pornografie en erotica in de Nederlanden. Uitgeverij van Oorschot, Amsterdam 2018.
Naast de verschijning van dit boek is in Den haag de tentoonstelling Porno op papier. Taboe en tolerantie door de eeuwen heen, te zien – tot en met 24 juni in Museum Meermanno|Huis van het Boek. Aanleiding voor boek en expositie is de verwerving door de Koninklijke Bibliotheek van de omvangrijke collectie erotica sedert 1880 van Bert Sliggers, voormalig conservator van Teylers museum in Haarlem.
Afbeelding boven: schilderij van Ary de Vos, voorstellende Adriaan Beveland met dame van lichte zeden, circa 1675. Rijksmuseum Amsterdam.
Afbeelding onder: Een bekende uitgeverij van erotica aan het eind van de XIXde eeuw was de Amsterdamse firma Van Klaveren, waar tussen 1873 en 1900 tenminste 47 erotische titels verschenen, waaronder een editie van de Kama-Soetra.

Geef een reactie