(30-10-2016)

De vergelijking met Emma Bovary, Gustave Flauberts onsterfelijke romanpersonage, gaat niet op – schrijft de Franse historica Arlette Farge aan het eind van haar La révolte de Mme Montjean. Ik ben het daar eigenlijk niet mee eens. Anders dan Farge schrijft, is Bovary’s avontuur in de uit 1857 daterende roman Madame Bovary immers niet uitsluitend resultaat van de wens om langs de weg van romantische avonturen haar leven een hogere sentimentele inhoud te verschaffen. Er is wel degelijk ook een zekere afkeer van de lage sociale status die haar leven aan de zijde van een brave arts met zich meebrengt – vandaar bijvoorbeeld de verhuizing van een kleine, naar een iets minder kleine provincieplaats.
Maar goed, er zijn belangrijke verschillen. De voornaamste daarvan is uiteraard dat mevrouw Montjean geen romanpersonage is, maar een vrouw van vlees en bloed is geweest. Farge vond in een vergeten justitieel archief een kennelijk in grote haast door haar man, meneer Montjean dus, geschreven relaas over het optreden van zijn vrouw en de gevolgen daarvan voor hun huwelijk in de jaren 1773/74. Waarvoor dit verhaal is opgeschreven is onduidelijk – en trouwens ook hoe het met dit huwelijk is afgelopen. Maar het relaas biedt een fascinerend inzicht op micro-niveau in de Parijse samenleving in de decennia voor de Franse revolutie. Dat kun je wel overlaten aan Farge – een leerling van de filosoof Michel Foucault die haar leven heeft gewijd aan de interpretatie van stedelijke archieven uit de Achttiende Eeuw die anderen links lieten liggen.
Meneer Montjean heeft een soort mode-atelier, dat het trouwens deels moet hebben van opdrachten uit Nederland, waarheen hij ook wel eens reist. Zijn vrouw werkt in de zaak – uit noodzaak, en vanzelfsprekend. De Montjeans behoren tot wat je met een archaïsch woord de middenstand kunt noemen. Zij behoren niet tot de aristocratie of de rijke burgerij, maar ook niet tot het proletariaat. Voor de zaak is het belangrijk dat de Montjeans een betrouwbare indruk maken, en geen aanstoot geven. En daar gaat het mis: mevrouw Montjean ontwikkelt aspiraties, die zich in toenemende mate niet laten verenigen met de terughoudende bescheidenheid zoals die van een middenstander verwacht mag worden.
Het begint, in het relaas van meneer Montjean, allemaal in Bretagne, als mevrouw daar enige tijd doorbrengt bij haar vader. Zij komt daar in aanraking met een kennelijk libertijns ingesteld milieu waar erotische spelletjes in zwang zijn – er is sprake van open geknoopte broeken en zweepjes. Dat lijkt, in de ingetogen eeuw waarin wij thans leven, misschien opmerkelijker dan het in de XVIII-de eeuw was – de libertijnse levenshouding was, vooral in de hogere kringen, schering en inslag. Die broeken en zwepen zijn overigens ook de enige keer dat Montjean in zijn relaas expliciet seksuele praktijken vermeldt. In de rest van het verhaal lijkt het voor de hand te liggen dat mevrouw Montjean ook vrijt met de vele dubieuze sociale contacten die zij opdoet, maar Montjean laat dat in zijn schildering van de demontage van zijn huwelijk en gezinsleven onvermeld. Uit pudeur of omdat hij het wellicht niet zo essentieel vond – dat zullen we nooit weten.
Het huwelijksdrama lijkt dus in de eerste plaats een sociaal, minder een sentimenteel drama. Mevrouw Montjean geeft de wens te kennen, een vrolijker, spannender, leven te willen leiden. En werken in het familiebedrijf wil zij ook niet meer. Een man hoort zijn vrouw te kunnen onderhouden, is haar in dit milieu zeer ongebruikelijke standpunt. De levensstijl die haar voor ogen staat, is die van de aristocratie: elke dag rijkelijk dineren of souperen, liefst buitenshuis, niet meer lopen maar je laten rijden, elke avond je laten zien in de Schouwburg. Maar de aristocratie blijft voor haar uiteraard gesloten. Zodat mevrouw Montjean haar idealen moet verwezenlijken in een bedenkelijk milieu van wat je later dandy’s zou noemen – sujetten die als in een soort parodie op het aristocratisch bestaan het breed laten hangen, zonder daar eigenlijk de status of het geld voor te hebben. Deze bohème – nog zo’n anachronistische term van het soort dat Farge perfect weet te vermijden – bestaat voor een deel uit personen met een lagere sociale status dan die welke meneer Montjean bekleedt. Zo heeft mevrouw iets met een danser van de opera – voor een middenstander een mésaillance van jewelste.
De gevolgen van dit gedrag zijn ronduit vreselijk. Meneer Montjean moet aanzien hoe zijn vrouw met grote regelmaat uithuizig is en ergens in Parijs aan met haar slechte vrienden aan de witte wijn, de oesters en de abrikozen op sterk water zit. Erger nog is als zij haar nieuwe vrienden ook mee naar huis meeneemt – men is bijna voortdurend vrolijk stomdronken. Mevrouw begeeft zich met grote regelmaat naar het theater, en laat zich rondrijden in fiacre’s – de taxis van de XVIIIde eeuw. Niet alleen de goede naam van het modehuis wordt op deze wijze te gronde gericht – ook de met de levensstijl van mevrouw verbonden kosten zijn voor Montjean nauwelijks meer op te brengen. Mevrouw Montjean ontziet zich niet om bij tijd en wijle een greep in de kas van het familiebedrijf te doen. Slechts met grote moeite slaagt meneer erin zijn vrouw af en toe toch nog tot medewerking aan hun bedrijf te bewegen.
Deze ontwikkeling leidt tot echtelijke ruzies en scheldpartijen, waarbij meneer Montjean menigmaal niet alleen zijn vrouw tegenover zich vindt, maar ook haar dronken, slechte vrienden. Op zeker moment daagt meneer Montjean zelfs een van hen uit tot een duel, wanneer de suggestie wordt gewekt dat zijn vrouw een prostituée is. Maar in dit milieu is men kennelijk zo laag gezonken dat als meneer met zijn zwaard klaarstaat op de Champs Élysées, de tegenpartij eenvoudig niet komt opdagen. (Duels zijn in deze tijd weliswaar van hogerhand verboden, maar er vinden er in Parijs elk jaar duizenden plaats).
De situatie is dus vrijwel onhoudbaar, krijg je de indruk. Een voor de hand liggende remedie voor meneer Montjean zou zijn, zijn vrouw in de Bastille of een andere gevangenis te laten opsluiten – met een aangifte bij de politie en koninklijke goedkeuring zou dat alleszins denkbaar zijn. Zijn schoonvader, uit Bretagne aangereisd om zich van de toestand op de hoogte te stellen, bepleit deze oplossing. Maar meneer Montjean voelt daar niet voor, evenmin als voor een alternatieve repressieve oplossing, zijn vrouw voor een paar jaar in een klooster te laten opsluiten. (Daarvoor is geen koninklijke goedkeuring nodig). De reden is – meent Farge – dat Montjean vermoedelijk houdt van zijn vrouw en haar geen opsluiting wil aandoen. Al speelt vermoedelijk ook mee, dat hij haar in het bedrijf eigenlijk niet kan missen. En dat de sterke arm – in de persoon van een soort wijkagent – eigenlijk ook vindt dat meneer Montjean zijn eigen problemen moet oplossen, in plaats van met dit soort dingen de koning lastig te vallen.
Hoe dit alles afloopt, weten we dus helaas niet: het relaas van meneer Montjean houdt vrij plotseling op, we weten niet hoe het in een justitieel dossier terecht is gekomen of waarom het geschreven is, en er zijn op het wedervaren van het echtpaar geen andere bronnen. La révolte de Mme Montjean is zeldzaam evocatief geschreven – we vernemen ook heel veel over de samenleving van dat moment: de duels, de rol van de bedienden in het huiselijk drama, van de politie, van de savoiards – uit de Savoie afkomstige arme drommels die zich in leven houden met bedelen en het voor een paar centen verrichten van kleine diensten. Farge waarschuwt, een beetje streng, aan het eind van het boek voor conclusies die al te zeer voor de hand liggen. Zo mogen we het optreden van mevrouw Montjean van haar niet als feministisch inschatten – het streven naar een luxer, voller leven zou je nog emancipatoir kunnen noemen, maar de praktijk – een leven aan de libertijnse zelfkant – geenszins.
En er is dus Farge’s afkappen van een vergelijking met Emma Bovary. Toch moest ik steeds maar denken aan de roman van Flaubert – die het verhaal van Montjean overigens niet kon kennen omdat het nooit is uitgegeven en tot voor kort in een vergeten archiefmap sluimerde. Vooral die veel te dure taxiritten per fiacre droegen aan die associatie bij. Een van de meest erotische passages uit de wereldliteratuur is voor mij nog steeds die meerdere pagina’s beslaande routebeschrijving van de fiacre waarin Madame Bovary ongezegde dingen met haar minaar doet, die net als de slechte vrienden van mevrouw Montjean een lapzwans blijkt te zijn.
Arlette Farge: La révolte de Mme Montjean. L’histoire d’un couple d’artisans au siècle des Lumières. Albin Michel, 2016.
Afbeeldingen: Twee schilderijen van François Boucher (1703-1770), hofschilder van Lodewijk XV en een favoriet van Madame de Pompadour. Boven: La dame à la jarretière. Onder La marchande de mode. Beide doeken uit 1742.

Geef een reactie