Een tweede kans voor de jaren dertig

(14-10-2018)

De jaren dertig van de vorige eeuw staan in Nederland onder verdenking een tijdperk van alleen maar werkloze armoede, politieke kortzichtigheid en meer in het algemeen bedomptheid te zijn geweest. In zijn Schaduwjaren probeert de historicus Rob Hartmans dat beeld, althans gedeeltelijk, bij te stellen. Er gebeurde wel degelijk veel interessants in de jaren dertig, laat hij zien. Het erg negatieve beeld van de jaren dertig, betoogt hij overtuigend, heeft vooral te maken met onze hedendaagse neiging de jaren dertig te zien als het voorspel van de Tweede Wereldoorlog. De Duitse bezetting, meent Hartmans, staat voor veel Nederlanders nog steeds als ‘een blok’ beton tussen onze tijd en de vooroorlogse jaren. De genadeslag werd de renommee van die jaren vermoedelijk toegebracht in de jaren zestig, toen op vrijwel alle gebieden van het maatschappelijk leven de samenleving brak met de oude vormen en gedachten, vooral die welke na de Bevrijding waren herleefd in de jaren vijftig.

Schaduwjaren is geen theoretische geschiedverhandeling, maar een verrassend leuk boek, waarvan de grondgedachte vooral lijkt dat er in de jaren dertig veel interessants en spannends gebeurde. Meteen in het begin al blijkt dat Hartmans er niet voor terugschrikt vrijwel vergeten figuren af te stoffen voor zijn streven. Zoals Sam de Wolff (1878-1960), onvermoeibaar strijder voor het marxistisch erfdeel in de Nederlandse sociaal-democratie (en voor het zionisme), die in 1932 de kolommen van de New York Times haalt met zijn voorspelling dat de crisis nu snel voorbij zou zijn. Zijn geloofwaardigheid ontleende De Wolff daarbij vooral aan het feit dat hij in 1929 in zijn boek Het economisch getij de beurskrach van dat jaar voorspeld had. 

Schaduwjaren is deels gebaseerd op artikelen die Hartmans eerder schreef voor De Groene Amsterdammer en het Historisch Nieuwsblad. Bij sommige hoofdstukken is dat duidelijk te merken, als de auteur zich begeeft in gedetailleerde, vaak vermakelijke polemiek. Zo toont hij aan dat het absoluut onjuist is om Loe de Jong, de naoorlogse nestor van de geschiedschrijving van de Duitse bezetting, te verwijten dat deze voor de oorlog defaitist was die het met Hitler en de andere fascisten wel op een akkoordje wilde gooien. Sommige van De Jongs talrijke naoorlogse critici, die zich stoorden aan het moralisme waarmee deze historicus in zijn standaardwerken ‘goed’ en ‘fout’ onderscheidde, hebben dat wel beweerd.

Erg aardig is ook het hoofdstuk ‘Verraad aan de Amstel’, over de vraag of de Nederlandse revolutionair Henk Sneevliet, of diens omgeving, een verradersrol kunnen hebben gespeeld bij de liquidatie van Ignace Poretsky. Dat was een agent van de GROe, de militaire inlichtingendienst van de Sovjet-Unie, die in Nederland voor Moskou een spionage-netwerk had opgebouwd maar in 1937 afknapte op Stalin. Hartmans laat niet na hier de overeenkomsten tussen  deze moord en het meer recente Russische optreden tegen Litvinenko en Skripal ter sprake te brengen. 

Dat Nederland in de jaren dertig wel degelijk een zo niet dynamisch-, dan toch in ieder geval een land in beweging was, blijkt vooral uit de hoofdstukken onder de noemer ‘Een modern land’. ‘Modern’ was, leren we, een modewoord in de jaren dertig: iedereen – met uitzondering wellicht van Johan Huizinga en andere diepe denkers die de ondergang van de cultuur proclameerden – wilde modern zijn. Kom maar op het film, met jazz, met vernieuwende litteraire vormen, architectuur en vormgeving. Bijzondere hulde brengt Hartmans aan J.F. van Royen, algemeen secretaris van het hoofdbestuur der PTT. Die was  verantwoordelijk voor de invoering van de vooruitstrevende huisstijl van dit staatsbedrijf – waaronder die constructivistische telefooncellen met interessante belettering die tot in de jaren tachtig het Nederlandse straatbeeld sierden. Hartmans meent ook dat er sprake was van een ‘stille emancipatie’ van de vrouw, ondanks pogingen van confessionele zijde om de gehuwde vrouw uit het arbeidsproces te dringen.

Iets minder overtuigend pakt zijn these uit bij de beschrijving van politiek en economisch beleid. De schier verpletterende invloed van de confessionele partijen RKSP, ARP en CHU in de politiek, en vooral van de als nationale ‘stuurman’ in de markt geplaatste Hendrick Colijn, wekken wel degelijk afgrijzen op. Je vraagt je trouwens als lezer af, hoe het in de jaren dertig stond met de kloof tussen politiek en samenleving. Het doet merkwaardig aan te lezen dat Nederlandse bedrijven in 1938 de op twee grootste buitenlandse investeerder vormden in de Amerikaanse economie (na Groot-Brittannië en Canada), terwijl er tegelijkertijd een premier aan het roer stond die uit ideologische overwegingen wilde vasthouden aan de gouden standaard voor de gulden. Bij het ten aanzien van werklozen gevoerde beleid rijzen de hedendaagse Nederlander – gewend als hij is aan een staat die pretendeert de burger in uren van nood bij te staan – de haren te berge.

Ik vroeg me bij lezing van dit – van voortreffelijke bibliografische verwijzingen voorziene – boek af en toe af, of je het procédé van Schaduwjaren eigenlijk niet op willekeurig welk decennium zou kunnen toepassen: U dacht dat er niks bijzonders gebeurde in de jaren 1820 of 1880, nou dan zal ik u eens wat vertellen! Maar Hartmans heeft natuurlijk gelijk dat de verwerping van de jaren dertig in de jaren zestig meer moet worden opgevat als een stukje mentaliteitsgeschiedenis van de jaren zestig, dan dat die verwerping het laatste woord vormt over de jaren dertig. Maar een mentaliteitsgeschiedenis naar hedendaagse maatstaven is dit boek natuurlijk niet, hoogstens een aanzet daartoe, een impressionistische aanzet.

Hartmans besluit zijn boek met een persoonlijke noot: zijn ouders, schrijft hij, bewaarden goede herinneringen aan de jaren dertig, waarin zij jong waren en waarin zij, voor hun gevoel, kansen hadden gehad. Ik kan daar mijn eigen ouders tegenover stellen die ongeveer even oud waren als de zijne maar aan die jaren zeer slechte herinneringen bewaarden. Mijn vader had, met een HBS-diploma op zak, het hoofd boven water moeten houden als sigarenmaker en barpianist. Beiden beschouwden de jaren zestig als een bevrijding uit een onvrije, autoritaire samenleving, die voor hen te laat kwam. Er valt nog veel uit de schaduw naar het licht te halen. 

Rob Hartmans, Schaduwjaren. De jaren dertig in Nederland. Uitgeverij Omniboek 2018.

Afbeelding boven: Stempellokaal voor werklozen, Amsterdam 1932. Afbeelding onder: Verkiezingsaffiche met Hendrick Colijn aan het roer van het schip van staat. 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: