(21-1-2018)

De Nederlandse historicus Piet Emmer ziet er niet tegenop anderen tegen zich in het harnas te jagen. Hij is de auteur van een uitstekend en destijds voor het debat over de slavernij grensverleggend boek, De Nederlandse slavenhandel 1500-1800, uit 2000. De onderzoeksresultaten zijn hem door veel mensen niet in dank afgenomen. De Nederlandse transatlantische slavenhandel, voornamelijk door de West-Indische Compagnie bedreven, is relatief – ten opzichte van die van de Britten en Portugezen – niet zeer omvangrijk geweest. Die handel was bovendien niet zeer winstgevend en heeft op zijn hoogtepunt, in de XVIIIde eeuw, dan ook vermoedelijk niet meer dan 0,5 procent van het bruto nationaal inkomen van de Republiek uitgemaakt.
Daarmee maakte Emmer zich niet populair bij diegenen die, op de vleugels van de morele veroordeling van de slavernij, menen dat ook Nederland een morele schuld treft op dit terrein. Er zijn, vooral de afgelopen jaren, steeds meer stemmen opgegaan dat Nederland excuses moet aanbieden voor de transatlantische slavenhandel, al was het maar omdat de Hollandse welvaart – al die mooie huizen langs de Amsterdamse grachten bijvoorbeeld – voor een deel tot stand is gekomen dankzij die onmenselijke slavenhandel.
Dat Emmer, met kracht van argumenten, zulke beweringen heeft weersproken en weerspreekt heeft hem beschuldigingen van kwade trouw opgeleverd. Zijn verweer heeft Emmer nu samengevat in een boek dat vooral een tegenaanval is: Het zwart-wit denken voorbij. Een bijdrage aan de discussie over kolonialisme, slavernij en migratie. ‘Bijdrage’ zou misschien de indruk kunnen wekken van een rustige interventie op academische toon. Maar dat is het boekje (158 pp.) geenszins: het is een fors polemische bijdrage aan de discussie.
De verwerpelijkheid van de slavernij en de slavenhandel staat ook voor Emmer niet ter discussie, maar veel van de gruwelijke details ervan – zegt hij – moet je in relatie tot de tijd zien. Slavernij was in de wereld vóór 1850 een mondiaal verschijnsel. Alleen in Noord- en West-Europa rustte een taboe op deze praktijk, vooral op religieuze gronden. De slaven die de Nederlanders kochten aan de westkust van Afrika om ze vervolgens door te verhandelen, waren niet door henzelf tot slaaf gemaakt – ze werden door Afrikaanse marktpartijen te koop aangeboden.
De economische betekenis van de Nederlandse slavenhandel was gering, herhaalt hij zijn conclusies uit 2000. En veel van de gruwelijke aspecten van de slavenhandel die nu breed worden uitgemeten, verliezen in Emmers opvattingen veel van hun zeggingskracht wanneer je ze in de context van hun tijd ziet. Natuurlijk stierf een deel van de lading bij de overtocht over de Atlantische oceaan, maar je moet bedenken dat de zeevaart een gevaarlijk beroep was en onderweg ook zijn tol eiste van de zeelieden. Verzuipen en ziek worden aan boord overkwam iedereen. Natuurlijk waren lijfstraffen tegen slaven gewoon, maar dat waren ze tegen de autochtone bevolking van de Republiek in die tijd ook. En in de Republiek en omringende landen bestond dan wel geen slavernij, maar gedwongen tewerkstelling, van wezen bijvoorbeeld, was aan de orde van de dag.
Het is, meent Emmer, niet zo vruchtbaar om toestanden uitsluitend met de ethische maatstaven uit het heden te vergelijken. Hij heeft daarin ongetwijfeld gelijk, zo gelijk dat je hier rustig van een gemeenplaats kunt spreken. Maar afgezien daarvan: wat is eigenlijk de waarde van het argument dat je bepaalde aspecten van de slavenhandel terugvindt in de rest van de samenleving? Hoe maakt ze dat minder laakbaar? In mijn nieuwe boek – De religieuze rebellen van de Vrije Gemeente (verschijnt in maart) – citeer ik een toespraak (’Werkloosheid erger dan cholera’) van de arbeidersvoorman Ferdinand Domela Nieuwenhuis uit 1884, waarin hij zegt dat slavenarbeid wettelijk gereguleerd wordt, en de belasting van trekhonden ook, maar dat niemand zich druk lijkt te maken om de levensomstandigheden van arbeiders, die te lange dagen moeten maken, bij werkloosheid tot de bedelstaf vervallen en in smerige kelderwoningen gehuisvest zijn. Domela’s redenering is dus precies tegenovergesteld aan die van Emmer: niet de rechteloosheid van arbeiders is een excuus voor die van slaven, maar de regulering (of afschaffing) van de slavernij zou juist een lichtend voorbeeld moeten zijn voor de emancipatie van de arbeiders. Deze benadering komt me sympathieker voor dan die van Emmer, eerlijk gezegd. (Dit even los van de feitelijke juistheid van Domela’s vergelijking in 1884).
Emmer tapt uit een ruim reservoir van historische kennis, en eersteklas bronnenstudie, dus het moeilijk om met zulke inzichten te polemiseren. Ik heb die neiging ook niet, al zou ik zeggen dat dit boek geen substantiële nieuwe feiten over de Nederlandse slavenhandel bevat die ik al niet kende uit die fantastische studie uit 2000. Nieuw is hoogstens de anti-moralistische draai die Emmer aan de gegevens geeft. Ik heb mij trouwens erg verbaasd over de in het boek voorkomende redenering dat als er geen slavenhandel had bestaan, er meer Britten naar de Nieuwe wereld hadden moeten verhuizen, waardoor in Engeland arbeid schaarser was geworden en lonen hoger, zodat de mechanisering en de Industriële Revolutie eerder zouden hebben plaatsgevonden. Volgens deze redenering heeft Europa een hoge prijs betaald voor de slavernij, in de vorm van een ontwikkelingsachterstand. Dat lijkt me toch wel een erg a-historische, sofistische redenering van Emmer.
Het zwart-wit denken voorbij vormtongemakkelijke, soms gênante lectuur, en niet op de manier die de auteur beoogt. Tegen wie polemiseert Emmer hier nu eigenlijk? De tegenstander blijft meestal onvermeld, behalve dan in de op zich vermakelijke boutade tegen de journalist-schrijver Ewald Vanvugt, wiens tendentieuze populair-historische boeken vol nationale zelfbeschuldiging het uitvoerig moeten ontgelden. Is dat niet een wat erg lichtgewicht tegenstander voor de hooggeleerde? En dan nog: het staat iemand van nu inderdaad niet vrij om de feiten te verdraaien, maar waarom zou dat een intense morele verwerping van verschijnselen uit het verleden eigenlijk in de weg staan? Moraal is iets anders dan een afweging der feiten.
En dan is er nog het gegeven dat de polemiek van Emmer wel erg breed uitwaaiert. Dat hij betoogt dat Haïti altijd zo’n arm land is gebleven, juist omdat het het eerste land is geweest waar de voormalige slaven het heft in handen hebben genomen, is nog tot daar aan toe – ik neem graag aan dat Emmer hier een punt heeft. Maar het boek loopt vervolgens uit op een lofzang op de zegeningen van het kolonialisme, de zinloosheid van ontwikkelingshulp, de positie van Marokkaanse en Turkse arbeidsmigranten in Nederland en hun nakomelingen, de merites van de migratiestroom naar Europa nu en nog zo het een en ander.
Ik zeg niet dat Emmer hier geen zinnige argumenten te berde brengt, want dat doet hij zeker. Hij legt ook zeker regelmatig de vinger op de zere plek van wensvoorstellingen, ethisch hoogstaande drogredeneringen en wat dies meer zij. Maar toch. Als lezer zou ik wensen dat een geleerde zich niet zo liet meeslepen door wat hij, misschien terecht, als domheid waarneemt.
P.C. Emmer: Het zwart-wit denken voorbij. Een bijdrage aan de discussie over kolonialisme, slavernij en migratie. Nieuw Amsterdam 2018
Afbeelding: Het fort Nassau in Ghana
Geef een reactie