Tweede garnituur

Er schuilt iets heel aantrekkelijks in schrijvers van het tweede garnituur. Emmanuel Berl (1892-1976) behoort zeker tot deze categorie. Hij was de auteur van een groot aantal essay’s en vooral van twee erg aardige fictie-werken, Sylvia en Rachel et les autres grâces, die echter bij nader inzien erotische mémoires. Maar zijn voornaamste kwaliteit lijkt toch dat hij iedereen gekend heeft in het literaire Parijs vanaf de jaren twintig: jeugdvriend van Marcel Proust, idem van Drieu La Rochelle (met wie hij enige tijd het blad Les derniers jours uitgaf, Clara en André Malraux, Paul Morand, Louis Aragon en André Breton – ja wie niet eigenlijk. Als jongeling woonde hij de drinkgelagen en vergaderingen van de Surrealisten bij, zonder ooit zelf in het minst tot deze groep te behoren.

Ik heb Berl leren kennen toen Patrick Modiano in de jaren zeventig een lang interview met hem in boekvorm uitgaf, Interrogatoire. In het net verschenen essay Mélancholie d’Emmanuel Berl vertelt Henri Raczymov hoe Berl zich sinds de jaren vijftig gedroeg. Gehuld in kamerjas, liggend op een sofa (helemaal Proust), ontving hij in zijn Parijse woning degenen die hem over vroeger kwamen vragen. Wie veel beroemde mensen gekend heeft, kan natuurlijk veel verhalen vertellen.

In zijn inmiddels zeer gedateerde essay’s toont Berl zich een scherpzinnig en subtiel beschouwer van de Franse publieke zaak (Fin de la troisième République) en ook van de publieke moraal (Fin de la pensée bourgeoise). Het frequent opduiken van het woord ‘einde’ in de boektitels is geen toeval: een zeker gevoel voor decadentie was Berl niet vreemd. Maar tegelijkertijd gold hij altijd als een linkse intellectueel, ondanks zijn soms rechtse vrienden – hij was in de jaren dertig zelfs hoofdredacteur van een links weekblad, Marianne (geen verband met het rechtse blad van nu) dat voor het Volksfront van 1936 ageerde.

Zelfs het feit dat hij na de nederlaag van 1940 enige tijd als speechwriter voor maarschalk Pétain fungeerde, heeft aan zijn linkse faam niet afgedaan. Een van Pétains meest fascistisch klinkende zinnen, “La terre, elle, ne ment pas”, is van Berls hand. De rest van de bezetting bracht de schrijver, die van joodse origine was, min of meer ongestoord door op het platteland, in de Corrèze.

Raczymov verklaart Berls consequente afzijdigheid, zowel politiek als in die zin dat hij een vooraanstaand literator was die evenwel nooit een ‘groot’ boek heeft geschreven, uit zijn achtergrond: een groot-burgerlijk milieu waar stand belangrijker was dan verdienste. Bovendien ging er wellicht een lichtelijk verlammende invloed uit van het feit dat hij de naam Emmanuel had gekregen omdat zijn neef met dezelfde naam, die briljant was en leek voorbestemd voor een grote maatschappelijke carrière, voortijdig gestorven was.

Ik las het genoemde boek van Modiano in de jaren zeventig omdat ik in Leiden afstudeerde met een scriptie over Franse intellectuelen in de jaren dertig, en dan met name over het Comité de Vigilance des Intellectuels Antifascistes, het voorbeeld overigens voor het Nederlandse Comité van Waakzaamheid van Ter Braak en Romein. Maar wat me vooral charmeerde waren zijn erotische mémoires, en dan ook met name zijn standpunt dat er geen principieel onderscheid bestaat tussen de vrouwen die je in een bordeel ontmoet, en die in het gewone leven – de fascinatie voor ‘de vrouw’ is in beide situaties dezelfde. Dat leek me wel een romantisch standpunt, al heb ik met mijn zeer bescheiden ervaring op het punt van de betaalde liefde zelf nooit in praktijk kunnen brengen. Raczymov vertelt trouwens een prachtig verhaal over Suzanne M., die Berl en Breton in een bordeel hadden ontmoet, en die er jarenlang in slaagde hen tegen elkaar uit te spelen, van beiden eisend dat ze zich van hun echtgenote lieten scheiden. Aan het eind was het Berl die haar huwde, en daarmee was het doel bereikt en het huwelijk ook weer snel afgelopen.

De geëngageerde afzijdigheid – misschien zou je Berls houding zo kunnen omschrijven – heeft natuurlijk grote voorgangers: Montaigne bijvoorbeeld, levend in een tijd van oorlogen, bezong uitvoerig de afstand tot de wrede wereld als voorwaarde voor scherp nadenken. Maar de echte attractie van Berl voor iemand als ik is toch vermoedelijk toch net iets banaler. Want wie van ons journalisten voelt zich eigenlijk niet een tweederangs schrijver, wiens werken, hoe geslaagd wellicht ook op het moment van publicatie maar zonder dat het ooit tot een opus magnum is gekomen, in de maalstroom van de geschiedenis verdwijnen zullen?

Henri Raczymov, Mélancholie d’Emmanuel Berl. Gallimard 2015

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: