
Charles Baudelaire (1821-1867) geldt alom als een der eerste moderne dichters, en genoot volop van de nieuwigheden die het Parijs van zijn tijd te bieden had: de dagbladen, de boulevards, de fotografie. Hij verafschuwde ze allemaal.
Want Baudelaire was wat Antoine Compagnon, hoogleraar aan het Collège de France,een ‘antimodernist’ noemt. Geen reactionair dus, iemand die naar vroeger terugverlangt, of meent dat de moderne wereld een aberratie is, die hersteld kan worden. Nee, de antimodernist ziet de ontwikkelingen om zich heen met lede ogen aan, en zich stoort aan de leegheid, de aanslag op de schoonheid in de moderniteit waarvan hij deel uitmaakt. De antimodernist is een roepende in de woestijn die – zegt Compagnon – meestal niet terugschrikt voor een lekker nummertje laster en kwaadsprekerij om zijn standpunten duidelijk te maken. En hij is een pessimist – niet op het persoonlijk vlak per se, ofschoon dat voor Baudelaire ruimschoots opging, maar in zijn visie waar het met de wereld heen moet.
Un été avec Baudelaire heet het aardige boekje van Compagnon. Het is een verzameling radiocauserieën en de geleerde kan heel aardig vertellen – eerder schreef hij soortgelijke boekjes over Montaigne en Proust. Zijn denkbeelden over het antimodernisme had hij al in 2005 neergelegd in een lang en in zekere zin onnavolgbaar essay dat Les Antimodernes de Joseph de Maistre à Roland Barthes heet. Het antimodernisme, schrijft Compagnon daarin, moet worden onderscheiden van conservatisme, academisme, classicisme, traditionalisme contra-revolutie of andere intellectuele attitudes die een terugkeer naar een norm impliceren. Het antimodernisme is een morele houding tegenover het nieuwe, met een scherp oog voor het kwade in de ontwikkelingen.
Dat kan verschillende vormen aannemen: scepsis tegenover de erfenis van de 18de-eeuwse Verlichting, besef van de erfzonde der hulpeloosheid aan het menselijk streven eigen, hang naar het sublieme dat hoog verheven zou moeten zijn boven de verwikkelingen van alledag. En natuurlijk het al genoemde pessimisme en de neiging tot kwaadspreken. Antimodernisten die Compagnon min of meer uitvoerig behandelt, zijn behalve de al in de titel genoemden (bien étonnés de se trouver ensemble trouwens) onder andere Chateaubriand, Ernest Renan, Léon Bloy, Charles Péguy, Julien Benda en Julien Gracq. Wat deze heren behalve hun Antimodernisme vaak gemeen hebben, is hun heen en weer schuiven tussen de ideologische polen van het moderne leven – in de jaren 1930 bijvoorbeeld tussen de Action française en het marxisme. En in de tweede helft van de 19de eeuw met name tussen antisemitisme en filosemitisme bijvoorbeeld, omdat joden in de Franse samenleving als dragers bij uitstek van de moderniteit worden gezien. Compagnon gaat dat moeilijke onderwerp, ten aanzien van Ernest Renan bijvoorbeeld, geenszins uit de weg.
Un été avec Baudelaire is gelukkig niet alleen maar een demonstratie van Compagnons theorie uit 2005. Baudelaire – wiens echte roem overigens pas lang na zijn dood, in de jaren 20 begon – heette niet voor niets later ‘maudit’, oftewel verdoemd. Hij was een moeilijke man, altijd in geldnood, een pestkop ook die zich bewust ongeliefd maakte bij wie hem steunde. Een van de vele dingen die ik niet over hem wist, was dat hij bij de revolutie van 1848 op de barricaden heeft gestaan – niet uit liefde voor de democratie, verklaarde hij later met nadruk, maar louter uit zucht naar geweld en destructie. Ook de democratie wordt overigens door zijn antimoderne scepsis getroffen, en daarvoor waren ook wel goede argumenten in zijn tijd: Napoleon III kon immers in 1851 via de stembus zijn dictatuur vestigen, de eerste plebiscitaire dictatuur en politiestaat in de geschiedenis (maar helaas absoluut niet de laatste).
Compagnon heeft Les Antimodernes ook gebruikt voor een lange reeks colleges aan het Collège de France, die als podcast op de website van deze onvolprezen instelling zijn terug te vinden. Een echte systeembouwer is hij gelukkig niet maar evengoed biedt de theorie van het Antimodernisme een handvat, of breekijzer, om structuren te ontdekken in het rijk geschakeerde intellectueel debat in Frankrijk, en om te begrijpen waarom veel denkers niet duidelijk bij een duidelijk kamp – links/rechts, vooruitgang/reactie – zijn in te delen. In ieder geval lijkt de benadering van Compagnon me aanzienlijk vruchtbaarder dan die van Hazareesingh (zie vorige blog).
En in zekere zin is die benadering ook een antwoord op degenen die Finkielkraut en Onfray dezer dagen als aartsreactionairen willen wegzetten, omdat zij zorgen uiten over het behoud en de verdediging van de Franse cultuur. Dat verwijt is onjuist, ook ten aanzien van Baudelaire die, zoals zelfs Sartre vond: Baudelaire nam deel aan de vooruitgang, de blik ferm in de achteruitkijkspiegel gericht. Het bestaan van de Antimodernisten is een bestaansvoorwaarde voor het Modernisme, meent Compagnon.
Antoine Compagnon, Un été avec Baudelaire. Équateurs/France Inter 2015.
Antoine Compagnon, Les Antimodernes de Joseph de Mistre à Roland Barthes. Gallimard 2015.
Afbeelding: Portret van Baudelaire door zijn vriend Gustave Courbet (1847)
Geef een reactie