
(27-12-2013) Nederland is een klein land, dat extra zijn best moet doen om in de grote wereld mee te komen. Dat is de gedachte waarmee ik ben opgevoed, maar de werkelijkheid – vrees ik – is dat Nederland de afgelopen decennia steeds kleiner is geworden. Dat is niet alleen onze collectieve schuld als Nederlanders.
De rest van de wereld is groter geworden. Nederland is niet meer een leidend land in de Europese Unie, die tegenwoordig aanzienlijk meer leden telt dan de zeven stichter-staten. En dan is het machtsevenwicht in de wereld ook nog eens aan het veranderen, ten nadele van de Atlantische as die – zeker tot 1989 – in de wereld overwegend was. Die ontwikkeling is nog in volle gang is – met volop kans op ontsporingen, stijgende ressentimenten etc.
Maar de marginalisatie van Nederland als kleine maar dappere wereldmacht is natuurlijk mede de schuld van de Nederlanders. Sinds 2000 heeft zich een stemmingsverandering ontwikkeld, waarbij Nederland steeds meer navelstaart.
Er is echter één nationale traditie waarbinnen Nederland blijft proberen internationaal een partijtje mee te blazen – en dat is met de inzet van militairen in internationale operaties. De doelstellingen van dit beleid blijven over het algemeen onuitgesproken: een wit voetje halen bij de grootmachten, laten zien dat we nog bestaan. De inzet van Nederlandse militairen wordt over het algemeen ethisch gerechtvaardigd: vrede, stabiliteit en liefst ook democratie, of soms zelfs vrouwenrechten bevorderen.
Maar dat de idealistische rechtvaardiging in zekere zin maar een rookgordijn is, blijkt wel door het feit dat achteraf zelden of nooit wordt geëvalueerd of de Nederlandse militaire inmenging in dit opzicht positief effect heeft gesorteerd. Wat was het effect van de (inmiddels grotendeels vergeten) Nederlandse militaire in Irak – waar dit land inmiddels in een soort bloedige burgeroorlog is verzonken en definitief voor de Westerse invloedssfeer verloren lijkt?
Voor Nederlandse inzet in den vreemde geldt onverminderd het oude adagium, waarvan ik altijd dacht dat het van Cats was, maar dat in werkelijkheid van Tollens is, uit zijn epische gedicht Nova Zembla: ’t Erkentlijk vaderland – rekent d’uitslag niet, maar telt het doel alleen. Wellicht is deze vorm van roekeloze onbaatzuchtigheid voor het nationaal belang dus eerder een 19de-eeuwse dan een 17de-eeuwse uitvinding.
Ik overdacht een en ander bij het lezen van Vechtmissie. Nederlandse militairen in Albanië 1913-1914 van de Nederlandse historicus Edwin Ruis. dat is een vreselijk leuk boek over wat Ruis enigszins polemisch de ‘eerste Nederlandse vredesmissie’ noemt en die, toen een uitgelezen groep Nederlandse officieren eenmaal op de nog maar net aan het Ottomaanse juk ontwrongen Balkan was aangekomen, een vechtmissie bleek.
Omdat de Europese grootmachten het onderling oneens waren over de staatkundige verhoudingen op de Balkan, en Oostenrijk-Hongarije en Italië bijvoorbeeld sterk gekant waren tegen een Servische uitweg naar de Adriatische zee, werd er een compromis bedacht waarbij Albanië – als geen andere streek op de Balkan het rijk van religieuze en clan-tegenstellingn – een functionerende staat moest worden.
Daartoe werd in de toenmalige hoofdstad Durrës een Duitse edelman als koning van Albanië geïnstalleerd – de voor deze onderneming maar matig enthousiaste Wilhelm zu Wied. Nederland werd benaderd om de nieuwbakken centrale Albanese autoriteit ook machtsmiddelen te geven, door middel van de opbouw van een nationale gendarmerie. Nederland zond dus geen troepen, maar slechts officieren die bovendien uit Nederlandse staatsdienst traden en in dienst van de nieuwe staat, of liever gezegd de uitvoerende commissie van de grote mogendheden voor Albanië kwamen.
Van de opbouw van een geregelde gendarmerie – een ‘opleidingsmissie’ zou je in hedendaags jargon wellicht zeggen – kwam niet zo heel veel terecht. In plaats daarvan hebben de officieren bijna een jaar lang hun geïmproviseerde legermacht moeten aanvoeren in allerlei gewapende conflicten. Ruis legt de militair-politieke verhoudingen waarbinnen dit gebeurt nauwkeurig en met vrijwel onmenselijk geduld uit: allerlei lokale milities en militaire ondernemers met een eigen agenda, die zich niet zelden in wisselende coalities met elkaar of buitenlandse mogendheden begeven, en allerlei omringende landen met geheel eigen agenda’s, zoals het Ottomaans Rijk met vage plannen voor herovering, de op annexatie van Zuid-Albanië beluste Grieken enzovoorts.
Veel elementen uit dit verhaal doen denken aan latere episoden waarbij Nederlandse militairen betrokken waren: de grootmachten die Nederland er wel op uitsturen maar desondanks hun eigen agenda’s blijven volgen (Bosnië), volstrekte naïviteit en onbegrip van de Nederlanders ten aanzien van de waanzinnig ingewikkelde lokale verhoudingen (Bosnië, Afghanistan), uitmondend in de zwarte conclusie, dat de inboorlingen onze goede bedoelingen niet op waarde weten te schatten.
En tenslotte is er ook de overeenkomst dat de bemoeienis met Albanië geen blijvende vruchten draagt – tot op de huidige dag is het, samen met niet-functionerende staten als Kosovo en Bosnië-Herzegovina, een van de delen van de Balkan die met allerlei militaire en diplomatieke middelen in een precaire balans wordt gehouden.
Een verdienste van Ruis’ boek is overigens ook een zekere mate van debunking van de persoon van Lodewijk Thomson, de plaatsvervangend commandant van de Nederlanders die in 1914 sneuvelde en aansluitend in Nederland als een nationale held werd gevierd en met veel pracht en praal in Nederland is begraven. Ruis laat zien dat hij tot op zekere hoogte een intrigant tegen zijn eigen meerderen was – minder een militair dan een politicus eigenlijk – hij had trouwens ook in de Tweede Kamer gezeten.
In een land dat zijn militaire ondernemingen, zowel die in internationaal verband als die in eigen zaak als de Politionele acties of in Nieuw-Guinea, het liefst achteraf vergeet – en met reden want de resultaten vallen altijd zwaar tegen – kan geschiedschrijving als die van Ruis niet voldoende worden geprezen.
Edwin Ruis. Vechtmissie. Nederlandse militairen in Albanië 1913-1914. Justpublishers 2013.
Foto boven: Majoor Thomson, te velde, feliciteert een wachtmeester met zijn bevordering; Albanese gendarmes kijken toe. Onder: Prins Zu Wied aan de wandel door zijn koninkrijk. Afbeeldingen van de site ‘Geheugen van Nederland’.

Geef een reactie