De sterke man die terugschrok

Soms gebeurt er iets waardoor je je plotseling oud voelt. Toen de Franse president Emmanuel Macron op 5 maart j.l. een televisietoespraak hield om het streven naar een zelfstandige Europese defensie kracht bij te zetten – een loffelijk streven wat mij betreft – kwam hij te spreken over de Franse kernmacht, de zogeheten ‘force de frappe’. Die bestaat sedert 1964, is honderd procent Frans en zal dat in Macrons plan ook blijven. Maar tegelijkertijd gaf de president te verstaan dat de ‘force de frappe’ wellicht een rol zou kunnen spelen in de afschrikking van heel Europa. Ook de rest van het continent zou dan kunnen meeprofiteren van wat hij noemde: ‘de keuzes die onze voorouders na de Tweede wereldoorlog hebben gemaakt’.

‘Voorouders’ is misschien hier niet het juiste woord. Macron zei ‘nos aînés’, wat eigenlijk meer ‘onze ouderen’ of ‘onze senioren’ zou beduiden. Maar het is volkomen duidelijk wie hij op het oog heeft. De force de frappe, die er voor moest zorgen dat Frankrijk voor zijn nucleaire afschrikking niet afhankelijk zou zijn van de Amerikanen, was immers een idee van generaal Charles de Gaulle, die van 1959 tot 1969 de eerste president van de Vijfde Republiek was. Ik had als puber een enorme bewondering voor De Gaulle, een ‘homme providentiel’ – een man van de voorzienigheid. Ik kon een radiotoespraak van De Gaulle in 1968 moeiteloos imiteren. Die bewondering heeft mij eigenlijk ook niet verlaten. Als de rest van Europa al in de jaren zestig wat meer afstand had genomen van de Verenigde Staten, in militair-strategisch opzicht met name, hadden we niet zo in ons hemd gestaan nu er in Washington een kwaadaardige vastgoed-magnaat aan de touwtjes trekt en ons aan de Russen dreigt te verraden.

Generaal De Gaulle had over het algemeen geen goede pers in Nederland. Op cartoons in kranten, herinner ik mij, werd hij afgebeeld als een verwaande blaaskaak, en de hele verwevenheid van leger en politiek was en is iets waar Nederlanders maar weinig mee hebben. Maar ik zag dat anders als puber, en ben tot op heden niet tot andere gedachten gekomen. De Gaulle heeft tot twee keer toe de Franse democratie gered. De eerste keer in 1940, toen een andere militair die ook nog eens hoger in rang was, maarschalk Philippe Pétain, het op een defaitistisch akkoordje met de Duitsers gooide en zijn extreem-rechtse en antisemitische programma uitvoerde. De Gaulle nam toen, vanuit Londen, het initiatief om uit naam van het ‘Vrije Frankrijk’ de strijd tegen de Duitsers voort te zetten en kwam aan het eind van de oorlog als overwinnaar uit de bus. 

En de tweede keer was in 1958, toen de Franse democratie in staat van grote wanorde verkeerde door een eindeloze koloniale oorlog in Algerije binnenlandse terreur en een poging tot militaire staatsgreep. De Gaulle nam toen het initiatief tot dekolonisatie van Algerije – wat niemand verwacht had van deze hoge militair – en hervormde met behulp van referenda het onmachtige parlementaire stelsel van de Vierde Republiek tot de nog steeds bestaande Vijfde Republiek, waarvan hij zelf de eerste president werd. De force de frappe was een van zijn prestaties, net als de (tijdelijke) terugtrekking van Frankrijk uit de militaire planning van de Navo. 

Enfin, in Nederland bestond dus altijd maar weinig sympathie voor de Franse politiek. En dat zal vermoedelijk ook niet heel erg veranderen, al mogen we toch hopen dat niet alle Nederlandse kabinetten zich zo provincialistisch zullen betuigen als het zittende kabinet-Schoof, dat gesteund wordt door minstens drie partijen voor wie de wereld ophoudt bij Ossendrecht. Tot voor kort kon Nederland zich nog verschuilen achter de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, als culturele referentiepunten. Maar nu die landen ten prooi zijn gevallen aan neo-fascisme c.q. Europa hebben verlaten, lijkt verschrompeling nog de enig overgebleven leidraad in. het Nederlandse beleid.

Wat mij in Frankrijk altijd heeft gefascineerd, is de voortdurende, welhaast episch te noemen strijd tussen de krachten van de vooruitgang,. democratie en mensenrechten, en de krachten van zwarte regressie. De eerste bepalen in sterke mate het beeld van Frankrijk in het buitenland – het Frankrijk van de Franse revolutie, zoals dat vorig jaar weer werd vertoond bij de opening van de Olympische Spelen. Maar er is ook een ander Frankrijk waarmee het progressieve Frankrijk al sinds 1813 – of al eerder als je de politieke conflicten tijdens de Franse revolutie wilt meerekenen – in een strijd op leven en dood is verwikkeld. Het is het Frankrijk van de Restauratie van de absolute monarchie tussen 1813-1830, van het Franse antisemitisme in de negentiende- en de twintigste eeuw, van het met de nazi’s heulende Vichy-bewind en in onze dagen van het Rassemblement National van Marine Le Pen en nog rechtsere, veelal gewelddadige groepjes, waarvan wij ons in Nederland (nog) geen goede voorstelling kunnen maken.

Deze eeuwige kamp tussen links en rechts lijkt geen einde te vinden, zij het dat sinds 1900 ongeveer alle serieuze groeperingen die streefden naar herstel van de monarchie – van de Bourbons, de Orléanisten of Bonapartisten – in onbeduidendheid zijn verzonken. Maar dan richt de tweedeling zich op andere tegenstellingen. Ik ben ooit afgestudeerd (bij Henk Wesseling) op een scriptie over het in 1935 opgerichte ‘Comité de Vigilance des Intellectuels Antifascistes’, het voorbeeld voor het Nederlandse Comité van Waakzaamheid van Ter Braak, Romein c.s. In tegenstelling tot het Nederlandse Comité had het Franse regionale afdelingen die soms eigen blaadjes uitgaven. De leden in de provincie, over het algemeen onderwijzers kreeg je de indruk, stelden de strijd tegen het (Franse) fascisme één op één gelijk met de strijd tegen de ‘clericalen’ rond 1900, die rond 1905 was geëindigd met repressieve maatregelen tegen katholieke geestelijken die zich tegen de ‘laïcité’, in het onderwijs bijvoorbeeld, bleven verzetten.

‘Mannen van voorzienigheid’ komen in Frankrijk in soorten en maten. Meestal komen ze van rechts, zoals Pétain, maar niet altijd. Emmanuel Macron is daarvan een voorbeeld. Hij kwam voort uit de Socialistische Partij maar lijkt zich in het ambt als president voornamelijk naar rechts te hebben bewogen. En er is natuurlijk François Mitterrand (1916-1996), in 1981 tot president verkozen in een sfeer alsof nu eindelijk het democratisch socialisme in Frankrijk verwezenlijkt zou worden. Dat gebeurde natuurlijk niet en zo tegen het einde van zijn presidentschap kwamen er steeds meer bijzonderheden boven water die twijfel wekten aan zijn linkse- of zelfs democratische gezindheid. Er was bijvoorbeeld het feit dat hij onder het Vichy-bewind een onderscheiding had aangenomen, de ‘francisque’ en dat hij vriendschappelijke betrekkingen bleef onderhouden met de in 1993 aan zijn voordeur doodgeschoten René Bousquet (1909-1993), als politiechef van het Vichy-bewind verantwoordelijk voor razzia’s tegen joden.

Een sterk staaltje van een moeilijk in het politieke spectrum te plaatsen ‘man van voorzienigheid’ is ook Georges Boulanger (1837-1891), een Franse generaal die alles in zich had om zoniet dictator te worden, dan toch aan het hoofd te komen staan van een presidentiële democratie à la de Vijfde Republiek van nu. Hij had de populariteit, de massale aanhang, de gunstige pers en de politieke organisatie. Maar hij aarzelde en eindigde in ballingschap, en sloeg de hand aan zichzelf op het graf van zijn iets eerder gestorven maîtresse. De Nederlandse schrijver John-Alexander Janssen heeft onlangs een zeer verdienstelijke biografie over hem het licht doen zien, ‘Boulanger!’. ‘Lijkt tegenwoordig vergeten’ schrijft de uitgever op de achterflap, maar dat is wellicht een heel klein beetje overdreven. Het is trouwens een tikje merkwaardig dat Janssen in zijn literatuurlijst geen gewag maakt van de jongste biografie van Boulanger die in Frankrijk is verschenen, van Bertrand Joly in 2022.

De Nederlandse biografie is overigens een leuk boek. Het is alleen al een hele prestatie dat Janssen er in geslaagd is al die groepen en kongsi’s in het Franse parlementaire leven uit elkaar te houden. Ook wat dat betreft is er sinds eind negentiende eeuw in Frankrijk weinig veranderd: het districtenstelsel met twee rondes werkt het ontstaan van allerlei handjeklap en groepsvorming in de hand. Er gaan tegenwoordig weer stemmen op voor een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, maar het lijkt me vrijwel uitgesloten dat de Franse politici deze bron van eindeloze factie-vorming bij het grofvuil gaan zetten.

Overigens vervalt de ‘presidentiële’ Vijfde Republiek hoe langer hoe meer tot een versie van de Derde of de Vierde: eindeloze verlamming door het ontbreken van een duidelijke parlementaire meerderheid voor wat dan ook. Het lamleggen van de behandeling van een wetsontwerp door het zingen van de Marseillaise of het indienen van vijfduizend amendementen, zoals vorig jaar gebeurde bij het verhogen van de pensioenleeftijd van 62 tot maar liefst 64 jaar – waar elders dan in Frankrijk zou zoiets mogelijk zijn? En dan maar klagen over het ‘antidemocratisch optreden’ van Macron die de pensioenwet er met een speciale bepaling toch doorheen jast, en eensgezind proberen elke nieuwe premier door een motie van wantrouwen zo snel mogelijk ten val te brengen.

In de tijd van Boulanger, de jaren tachtig van de negentiende eeuw, was het niet veel beter: de kabinetten wisselden elkaar snel af en om de haverklap waren er nieuwe verkiezingen. Boulanger was een ambitieuze en getalenteerde beroepsmilitair met een geschiedenis van activisme – wat natuurlijk makkelijk een recept is voor problemen in een hiërarchische organisatie als het leger. Boulangers grootste wens was om Minister van Oorlog te worden en dankzij zijn betrekkingen met de politicus Georges Clemenceau (1841-1929), met wie hij in Nantes op school had gezeten, lukt dat nog ook, in 1886.

Boulanger was al een bekende figuur, bijvoorbeeld door zijn conflicten met het Franse burgerlijk gezag in Tunesië, maar als minister wordt hij bijzonder populair, vooral aan de linkerzijde van het politieke spectrum. Kranten als l’Intransigeant volgen hem op de voet, vol bewondering: de invoering van het kruit zonder rook, de lang verwachte opheffing van het verbod op baarden in de armee enzovoorts. Ook voert hij de militaire parade op 14 juli weer in, en paradeert trots aan het hoofd van de troepen op een zwarte schimmel.

Al spoedig staat hij ook bekend als ‘Général Revanche’, vanwege zijn openlijke oproepen tot herovering van Elzas-Lotharingen, dat bij de verloren oorlog tegen Pruisen in 1870 aan het Duitse Keizerrijk was toegevallen. Dit standpunt levert hem ook vrienden aan de uiterste rechterzijde, die van de ultra-nationalisten op die, net uiterst links trouwens, geen liefhebbers zijn van het parlementarisme. Zijn meest uitgesproken vriend ter rechterzijde is de politicus Paul Déroulède (1841-1929), die zich in later jaren als putschist en vooraanstaand antisemiet zal ontpoppen, en vaak gezien wordt als een soort proto-fascist. Déroulède beschikt ook over een politieke organisatie, de Ligue des patriotes, die net als hun leider weinig heil zien in de nog maar sinds 1871 bestaande Derde republiek.

Wanneer Boulanger in 1887 bij de zoveelste kabinetswijziging wordt gewipt als minister, leidt dat tot relletjes in de straten van Parijs. De regering besluit hem weg te bevorderen naar Clermont-Ferrand. Zijn vertrek van het Gare de Lyon mondt uit in een urenlange manifestatie van aanhankelijkheid aan de persoon van Boulanger, met duizenden mensen die op de rails gaan liggen. Er ontwikkelt zich ook een kleine Boulanger-industrie die aan Donald Trump doet denken: portretjes, fotos, beeldjes, pijpen en wat al niet met de beeltenis van de populaire generaal. Min of meer in het geniep legt Boulanger ook contacten met de orleanisten en bonapartisten, die elk op hun eigen wijze een eind willen maken aan het parlementarisme door de herinvoering van een monarchie. In deze kringen opereert ook de schatrijke Duchesse d’Uzès, die Boulangers verkiezingscampagnes in de komende jaren met vele miljoenen francs blijft steunen.

Want nadat de generaal uit het leger is ontslagen, staat niets een leven als parlementsafgevaardigde en full time-politicus meer in de weg. Na dure, Amerikaans aandoende campagnes wordt Boulanger tot twee keer toe verkozen in de Assemblée, onder de leus ‘Dissolution (ontbinding van het parlement), Révision (herziening van de grondwet) en Constituante (instelling van een nieuwe wetgevende vergadering)’. De suggestie is dus duidelijk dat Boulanger, met zijn medestanders een regime-wijziging zal bewerkstelligen. Zijn voormalige republikeinse vrienden zien de bui hangen en maken een begin met strafrechtelijke maatregelen tegen de Ligue des patriotes en tegen Boulanger zelf.

Maar dan wint Boulanger opnieuw Parijs, op 27 januari 1889. Zo’n 50.000 opgewonden aanhangers van de generaal verzamelen zich op de Place de la Madeleine, waar de verkiezingswinnaar met wat getrouwen aan de feestdis zit. ‘Op naar Assemblée, naar het Élysée’, klinkt het in de menigte – het is nu of nooit voor een anti-parlementaire staatsgreep. Maar de generaal laat deze kans lopen – over het waarom is al veel gespeculeerd. En dan is het te laat: later in 1889 wordt hij in de Senaat veroordeeld. Zelf is hij dan al naar België gevlucht, en later – als Brussel genoeg van hem heeft – naar Engeland. Daar overlijdt in 1890 zijn grote liefde en maîtresse Marguerite de Bonnemains, op wier graf hij de hand aan zichzelf slaat.

Achteraf is Boulanger vaak gezien als een wegbereider van het fascisme, of tenminste een leider die gebruik makend van een parlementaire democratie een autoritair bewind wilde vestigen. Maar omdat er allemaal niets van terecht is gekomen, gaan zulke vergelijkingen eigenlijk ook mank. Het is trouwens opmerkelijk dat Boulanger geen antisemiet was, terwijl prominente antisemieten als Déroulède, Edouard Drumont en Maurice Barrès met hem wegliepen. Waarin hij misschien als een voorloper van het Italiaanse fascisme kan gelden, is de merkwaardige combinatie van linkse en rechtse aanhang. Maar die was misschien niet zozeer het resultaat van een ideologische overweging, maar eerder van een gebrek aan eigen ideeën, en van opportunisme natuurlijk. Duidelijk is wel dat Boulanger genoot van de romantische rol van volksmenner die hem in de schoot werd geworpen.

En ofschoon dat misschien een beetje al te kwaadaardige vergelijking is, doet hij me toch ook aan Pieter Omtzigt denken: de indruk wekken dat je alles heel anders zult doen en je de lof van velen laten aanleunen, vervolgens je lot in handen leggen van slechte vrienden en het tenslotte helemaal laten afweten.

John-Alexander Janssen: Boulanger! Arbeiderspers 2025

Afbeeldingen: 1. Houten beeldje (83 cm.), voorstellende generaal Boulanger. Jaren 1880. De rechterarm kan bewegen, mogelijk heeft het deel uitgemaakt van een orgel, waarbij de generaal de maat sloeg. (Collectie Musées départementaux de la Haute-Saône); 2. Fotoportret van Boulanger, vermoedelijk ca. 1880 (Atelier Nadar): 3. Boulanger (in het midden) als minister omringd door de Generale staf, in 1886. (Fotograaf onbekend, Archives Larousse).

2 gedachten over “De sterke man die terugschrok

Voeg uw reactie toe

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑