
Nu Parijs zich voorbereidt op de Olympische Spelen – een enigszins betaalbare hotelkamer lijkt voorlopig niet te krijgen – is het misschien aardig terug te kijken naar eerdere evenementen waarbij Parijs zich het hart van de wereld kon voelen, zoals de acht Wereldtentoonstellingen die de Franse hoofdstad herbergde tussen 1855 en 1937. En dan in het bijzonder naar die van 1867, waaraan de Franse historicus Édouard Vasseur onlangs een wel erg gedetailleerd boek heeft gewijd.
Die Wereldtentoonstelling in 1867 was niet de eerste – dat was die van 1855 die geënt was op het Engelse succesvoorbeeld – en het is ook niet een Wereldtentoonstelling waarvan nog veel is overgebleven. Die van 1889 heeft ons – onbedoeld eigenlijk – de Eiffeltoren nagelaten en die van 1900 het Grand Palais en het Petit Palais, beide tentoonstellingsgebouwen die naar het schijnt nogal in verval raken. Ook het Gare d’Orsay, tegenwoordig een van de leukste musea ter wereld wat mij betreft, hebben we aan de Exposition Universelle van 1900 te danken.
Maar van het tentoonstellingspaleis van 1867, geïnspireerd door het Crystal Palace in Londen en met een oppervlakte van maar liefst vijftien hectare, is niets over gebleven omdat het geheel volgens plan werd afgebroken na afloop van het evenement. Het stond op het Champ de Mars (de plek waar nu nog de Eiffeltoren staat) maar dat veld, in normale tijden vooral een exercitieplaats voor de strijdkrachten, was groter dan tegenwoordig. Je moet je de omvang van het evenement niet te kinderachtig voorstellen. Parijs rekent deze zomer op ruim vijftien miljoen bezoekers aan de Olympische Spelen. Dat was ook ongeveer het aantal entrees bij de wereldtentoonstelling van 1867, die dan wel lang, van 1 april tot 3 november, open was. Omdat er ook week- en maandabonnementen werden verkocht, weten we niet precies voor hoeveel bezoekers die vijftien miljoen entrees stonden. Dat weten we wel van de wereldtentoonstelling van 1900: vijftig miljoen bezoekers. (Tekst gaat door onder afbeeldingen)


Een veelgehoorde klacht onder de bezoekers was dat het allemaal te veel was, meer dan een mens redelijkerwijs in één of meerdere dagen in zich op kon nemen. Want niet alleen het expositiepaleis stond boordevol met uitvindingen, staaltjes technische vooruitgang, industriële producten en kunstvoorwerpen. Ook het park er om heen barstte van de bezienswaardigheden en dan was er nog een tweede terrein in Billancourt, dat gewijd was aan de landbouw en waarheen de bezoekers zich met een stoomschip konden laten brengen.
Twee vooraanstaande kunstenaars hadden er trouwens de voorkeur aan gegeven hun werk niet in te zenden naar de wereldtentoonstelling maar voor eigen rekening elders in de stad (nabij de Pont de l’Alma) eigen tijdelijke verkooppaviljoens neer te zetten. In het geval van Gustave Courbet was dat een groot succes maar het schijnt dat Édouard Manet door de bezoekers nogal werd uitgelachen. En dat terwijl er in zijn paviljoen twee schilderijen hingen waarvan de (kunstzinnige) waarde nu nauwelijks meer te schatten valt: ‘Le bain’ (nu beter bekend als ‘Le déjeuner sur l’herbe’) en ‘Olympia’. (Tekst gaat door onder de afbeeldingen)


Op het tentoonstellingsterrein was van alles te beleven: behalve de exposanten waren er ook theaters, muziekuitvoeringen, restaurants en uitspanningen – een Hollandse gelegenheid waar de bediening kanten mutsjes en gouden oorijzers droeg zijn een enorm succes geweest, schijnt het. Vrijwel geen land van enige betekenis bleef weg in 1867, behalve dan het in de jaren daarvoor door de grote mogendheden zwaar in de tang genomen China. In dit jaar 1867 hadden sommige Europese landen nog niet zo’n last van imperiale aspiraties – de opdeling van Afrika op de Conferentie van Berlijn was pas in 1885. Om die reden kende de wereldtentoonstelling van 1867 nog geen ‘menselijke zoo’s’ met tentoongestelde ‘inboorlingen’ die later in de eeuw veel wereld- en koloniale tentoonstellingen zouden ontsieren. Het publiek schijnt wel zeer enthousiast te zijn geweest voor allerlei paviljoens in ‘oriëntalistische’ stijl, zoals dat van de Bey van Tunis.
Voor buitenlanders en Fransen uit de provincie was niet alleen de expositie, maar eigenlijk de hele stad Parijs een attractie. In deze jaren was de reconstructie van de stad onder leiding van Baron Haussmann in volle gang, met zijn wijdse boulevards, moderne grote hotels en de nieuwe opera, nu naar zijn architect ‘Opéra Garnier’ genoemd. Ook heel modern was de eigen krant die de expositie uitbracht. (Tekst gaat door onder afbeeldingen)



Dat de wereldtentoonstelling in Parijs minder sporen in de herinnering heeft nagelaten komt niet alleen door het feit dat de gebeurtenis weinig bouwkundige sporen heeft nagelaten. Het is ook dat de expositie van 1867 een van de hoogtepunten was van het zogeheten ‘Second Emire’, het Keizerrijk van Napoleon III, neef van de grote, in 1821 in ballingschap overleden Napoleon Bonaparte. Napoleon III was zijn kleine neefje, overigens de zoon van Bonaparte’s broer Lodewijk Napoleon die van 1806 tot 1810 koning van Holland was.
Ofschoon de charmes van het hedendaagse Parijs, met al die eendere huizen die ‘haussmanniens’ genoemd worden, nog steeds in belangrijke mate door deze periode wordt bepaald, is het ‘Second Empire’ toch ook altijd nog een beetje met gêne omgeven: deze ‘kleine’ Napoleon (om met Victor Hugo te spreken, die tientallen jaren in ballingschap ging) had zich in 1849 tot president van de Tweede Republiek laten verkiezen, maar pleegde in 1851 een staatsgreep waardoor hij zich in het voetspoor van zijn grote oom weer ‘keizer’ kon noemen – een stap die deze populist later liet bekrachtigen in een volksreferendum.
Napoleon III voerde geen schrik- maar wel een autoritair bewind, waarin de rechten van het parlement aanvankelijk zeer klein waren (geen groot verschil met het bewind van koning Willem I in het Nederland van voor 1848 trouwens). Toch kon enig gevoel voor vooruitgang en moderniteit de nieuwbakken keizer niet ontzegd worden, en naarmate zijn bewind voortduurde namen de vrijheden, bijvoorbeeld die van drukpers, ook wel toe. De keizer zag ook het belang van de ontwikkeling van de werkende stand en de arbeiders – vandaar ook een subsidieregeling voor minvermogenden die de wereldtentoonstelling wilden bezoeken, met goedkope eet- en slaapgelegenheden.
Overigens liet de keizer ook door de componist Giacomo Rossini een klinkende ode aan zichzelf vervaardigden (‘Hymne à Napoléon III et à Son Vaillant peuple’) die voor het eerst weerklonk toen hij op 1 april samen met keizerin Eugénie de wereldtentoonstelling opende. Grappig is dat de keizer in zijn toespraak een vergelijking trok met de Olympische Spelen in de Oudheid en – net als in het Westen tot voor kort gebruikelijk – vrijhandel zag als de basis voor vrede en welvarendheid. De wereldtentoonstelling, vond de keizer, markeerde een tijd van ‘harmonie en vooruitgang’. (Tekst gaat door onder afbeelding)

De voornaamste reden waarom Napoleon III tegenwoordig nog maar zelden met ere genoemd wordt (dit in tegenstelling tot zijn oom) is zeker ook de dramatische finale van zijn bewind in 1870: hij liet zich lichtzinnig verlokken tot een oorlog met Pruissen die Frankrijk verloor en leidde tot het verlies van Elzas-Lotharingen en de vestiging van het Duitse keizerrijk. Napoleon III stierf verguisd in ballingschap, terwijl in Parijs de bloedige burgeroorlog uitbrak die bekend staat als de Commune van Parijs.
Zo ver was het in 1867 natuurlijk nog niet, maar dat het niet goed ging met de keizerlijke militaire avonturen die kennelijk bij het Franse prestige hoorden, was wel duidelijk. Aan het begin van het jaar was er de ‘Luxemburgse kwestie’. De Nederlandse koning Willem III, die op persoonlijke titel tevens het tot de Noordduitse bond en de ‘Zollverein’ behorende groothertogdom Luxemburg bezat, stond op het punt het landje aan Frankrijk te verkopen. Daar kon Pruissen, bij monde van kanselier Bismarck, zich geenszins in vinden: Pruissen dreigde met oorlog bij monde van zijn ambassadeur in Den Haag. Napoleon III bond in en Luxemburg kreeg ‘voor eeuwig’ de status van neutraal land.
In de zomer van 1867 kwam het bericht binnen dat Maximiliaan, broer van de Oostenrijkse keizer Frans-Joseph en enkele jaren eerder op initiatief van Napoleon III tot keizer van Mexico gebombardeerd, door Mexicaanse nationalisten was geëxecuteerd – overigens niet helemaal een verrassing omdat eerder al was gebleken dat het met de installatie van zo’n Fransgezind Mexicaans keizerrijk niet ging lukken en Napoleon III daarom al zijn troepen de reis naar huis had laten aanvaarden. Naar zich liet raden was de Oostenrijkse keizer ontevreden met deze gang van zaken, en hetzelfde gold voor de gebrekkige Franse verdediging van de Pauselijke staat, waartoe de Franse vorst zich eerder had verplicht. De samen met de Engelsen zo succesvol gevoerde Krim-oorlog (1853-1856) tegen Rusland was inmiddels al weer lang geleden.
Maar zoals dat ging in de Negentiende eeuw: de gekroonde hoofden lieten niet na ‘acte de présence’ te geven op de Wereldtentoonstelling in Parijs, zelfs de Russische tsaar Aleksandr II (die slechts ternauwernood ontsnapte aan een moordaanslag door een Poolse nationalist). Een door de keizer zelf in 1867 in opdracht gegeven schilderij laat hem zelf zien temidden van alle gekroonde hoofden, met het in 1871 bij de Commune verwoeste paleis der Tuileriën op de achtergrond, waar hij woonde met zijn Eugénie. In werkelijkheid zijn al die gekroonde hoofden niet tegelijkertijd in Paris geweest, laat staan dat ze met de keizer uit rijden zijn geweest. Toch blijft het een raar idee dat van dit Frankrijk, voor een moment middelpunt van de wereld, drie jaar later niets over zou zijn.
Édouard Vasseur: L’exposition universelle de 1867. L’apogée du Second Empire. Perrin 1867.
Op Youtube: Giacomo Rossini – Hymne à l’empereur Napoléon III et à son vaillant peuple.
Afbeeldingen: 1. Het Champ de Mars met het Expositiepaleis in 1867. Litho, ‘Histoires de Paris’; 2. Centrale ruimte Expositie-paleis, Foto van Pierre Lanith Petit (1831-1909), (Musée d’Orsay); 3. Oostenrijkse inzending in 1867. Foto van Louis Auguste Bisson (1814-1876) (BnF); 4. Édouard Manet (1832-1883): Vue de l’exposition universelle de Paris 1867. (1867, National Museum of art, architecture and design, Oslo); 5. Verkooptentoonstelling van Gustave Courbet, 1867; 6,7 en 8: Exemplaren van de eigen krant van de Exposition universelle (BnF); 9: Charles Porion (1814?-1905?): Napoléon III et les souverains étrangers invités à l’Exposition universelle de 1867. In 1867 in opdracht gegeven, maar datum van voltooing niet geheel duidelijk. Op de eerste rij v.l.n.r. koning Karel XV van Zweden, koning Wilhelm I van Pruissen, keizer Franz-Joseph van Oostenrijk, Napoleon III, tsaar Aleksandr II, koning Leopold II van België. Op de tweede rij onder andere de Nederlandse kroonprins Willem van Oranje (1840-1879) en de Pruissische kanselier Otto von Bismarck, respectievelijk tweede en derde van links. (Musée du Second Empire, Château de Compiègne).

Wat een prachtig en leerzaam artikel weer, heer Van den Boogaard. Chapeau!
LikeLike