Werkeloos toezien als extremisten de macht grijpen

Soms zou je willen dat je Duitser was. Maar liefst 35.000 inwoners van Frankfurt am Main trotseerden op zaterdag 20 januari de winterkou om in het hartje van de stad, de Römerberg, te betogen tegen rechts-extremisme. Daags tevoren waren dat er 50.000 in Hamburg geweest. En op zondag kwamen er zoveel meer dan de verwachte 80.000 opdagen in München, dat de politie om veiligheidsredenen de mensen vroeg om naar huis te gaan. In totaal gingen in tientallen Duitse steden dezer dagen 1,4 miljoen mensen de straat op om te laten zien dat zij de liberale democratie tegen zijn vijanden verdedigen willen. Wel een heel verschil met Nederland, waar in een sfeer van passiviteit of zelfs een beetje schrikachtigheid democratische partijen in geheime besprekingen onderzoeken of zij met onze eigen rechts-extremisten misschien een regering kunnen vormen.

Dat veel democratisch gezinde Duitsers zich, in tegenstelling tot sommige Nederlandse politieke partijen dus, niet in de luren laten leggen, heeft een directe aanleiding: een bijeenkomst in een villa waar extreem-rechtse types met prominenten van de AfD, het Duitse equivalent van de PVV, plannen beraamden om miljoenen mensen uit Duitsland te exporteren – zelfs wanneer het zou gaan om recente immigranten die al over een Duits paspoort beschikken. Zulke plannen – waar PVV-leider Wilders vermoedelijk zijn vingers bij aflikt – wekken onmiddellijk reminiscenties aan de eveneens in een villa gehouden, zogenaamde Wannsee-conferentie in 1942, waar de ‘Endlösung’ voor het ‘Joodse vraagstuk’ werd bedacht.

Met historische vergelijkingen moet je voorzichtig zijn. Het is wellicht niet zo heel zinvol om – zoals in de Duitse demonstraties soms te zien is – de AfD meteen maar ‘fascistisch’ te noemen. Bruin gedachtengoed als dat van de AfD of de PVV vindt zichzelf steeds opnieuw uit, met steeds nieuwe varianten maar ook met een paar opvallende constanten: een forse dosis maatschappelijke rancune en de neiging om ‘de ander’ (de Jood, de islamiet etc.) de schuld van allerlei problemen en ongenoegens te geven. (Tekst gaat door onder de afbeelding).

Op één punt is er een angstwekkende overeenkomst tussen Nederland nu en het Duitsland van de jaren dertig waarin Hitler en de Nazi’s hun macht vestigden. Het is nog te vroeg om al conclusies te trekken maar wat daar in een Haags achterkamertje lijkt te gebeuren, duidt op bereidheid van democratische partijen als VVD en NSC om, ter bescherming van het eigen belang op korte termijn, in zee te gaan met een antidemocraat die zichzelf tot leider van een partij zonder leden heeft uitgeroepen en voorstellen doet waarvan hij weet dat ze op gespannen voet staan met rechtsorde en beschaving. Zij doen dat vermoedelijk in de hoop dat Wilders’ bestuurlijke onmacht aan het licht zal treden en de kiezers zich van hem af zullen wenden. Ongeveer op dezelfde manier heeft een Duitse, rechtse elite er in 1933 voor gezorgd dat Hitler rijkskanselier werd – daarbij aannemend dat deze flirt met een autoritaire snordrager een voorbijgaand verschijnsel zou zijn. Het is, zoals bekend, anders gelopen.

Wie had, in 1932 nog, kunnen vermoeden dat Duitsland een totalitaire-, volledig gemilitariseerde staat kon worden, met antisemitisme en een anachronistisch idee van ‘Volksgemeinschaft’ als basis? Duitsers waren, schrijft de Britse historica Mary Fulbrook in haar zojuist verschenen ‘Bystander Society’, vermoedelijk door de bank genomen niet antisemitischer of afkeriger van democratie of cultuur dan Fransen, of Nederlanders of vele andere Europese naties. Dat het Nazi-dom een van de meest ontwikkelde landen in Europa kon overnemen en vervolgens naar de afgrond voeren, is – schrijft Fulbrook – behalve het gevolg van het feilen van de elite ook het resultaat van het opmerkelijke feit dat een verpletterende meerderheid van Duitsers niet iets heeft ondernomen tegen de vestiging van de dictatuur, ook niet toen het regime steeds gewelddadiger werd en de oorlog steeds meer levens vergde.

Na 1945 verklaarden veel Duitsers hun apathische afzijdigheid door onwetendheid: ‘wir haben es nicht gewusst’ was de kreet waarmee velen probeerden hun morele medeverantwoordelijkheid voor de moord op meer dan zes miljoen Joden van zich af te schudden. In ‘Bystander society’ – de moeilijk vertaalbare boektitel beduidt zoiets als ‘maatschappij van werkeloos toeziende toeschouwers’ – probeert Fulbrook na te gaan in hoeverre die onwetendheid inderdaad een valide excuus kon zijn, en wat mensen werkelijk wisten. Het antwoord ligt voor de hand: in grote lijnen begrepen Duitsers uitstekend hoe het regime tekeer ging tegen Duitsers van Joodse origine, en dat er in het Oosten sprake was van een grootscheepse fysieke campagne van liquidatie. Dat maakt het ontbreken van verzet tegen het regime van enige omvang natuurlijk des te schrijnender. Bij lezing van dit boek dwaalden mijn gedachten regelmatig af naar het hedendaagse Rusland: ook zo’n land dat min of meer geluidloos afzakt naar een totalitaire, steeds gewelddadiger staat, zonder erg veel verzet in de bevolking.

Fulbrook maakt voor haar uiterst leesbare studie voornamelijk gebruik van ego-documenten: dagboeken, brieven, mémoires. Voor de eerste jaren van het Nazi-bewind beschikt zij over een tot op heden nauwelijks gebruikte bron: zo’n vijfhonderd op verzoek van drie professoren van de Amerikaanse Harvard-universiteit in 1939 – dus zonder te weten hoe de geschiedenis verder ging – geschreven essays van Duitse emigranten, over hun leven voor en na de machtsovername van 1933.

De uitkomsten zijn soms vrij verbluffend. Vrijwel onmiddellijk na de machtsovername komt het tot gewelddadigheden, tegen Joden en tegen vermeende tegenstanders van de nieuwe orde. Joden waren in Duitsland geïntegreerd in de samenleving als in weinig andere landen. Velen van hen hadden ook weinig of geen boodschap aan afkomst of religie. Religie of afstamming waren in de Duitse samenleving ook veel minder belang voor iemands status dan inkomen, of klasse, of maatschappelijke positie. Er bestonden, los nog even van Hitler en de Nazi’s, natuurlijk wel anti-joodse of antisemitische stromingen en vooroordelen, maar voor het overgrote deel van de samenleving speelden die nauwelijks een rol.

Dat het regime ertoe overging het maatschappelijk leven langs lijnen van ‘ras’ te organiseren, was voor de meeste Duitsers een verrassing. En dan: wie was in ’s hemelsnaam een Jood en wie niet? Veel Duitsers die door het regime tot ‘Jood’ werden bestempeld, tastten te dien aanzien aanvankelijk in het duister. Maar al heel vlug verschenen er op pseudo-wetenschap gebaseerde richtlijnen wie als Jood, of half-Jood of kwart-Jood eerste of tweede graad beschouwd moest worden. Het regime bleek zijn zinnen te hebben gezet op een samenleving die als ‘Volksgemeinschaft’ moest worden gezien en waarvan Joden (net als Roma en andere minderheden) nadrukkelijk werden uitgesloten.

Niet iedereen in Duitsland ging in deze ontwikkeling goedschiks mee. Fulbrook heeft talloze gevallen gevonden van Duitsers die het aanvankelijk faliekant verdomden hun Joodse vrienden voortaan te mijden, doorgingen hun inkopen te doen in winkels met Joodse eigenaren en mensen in hun omgeving die te maken kregen met anti-Joodse maatregelen een hart onder de riem staken. Natuurlijk waren er ook fanatici of overtuigde Hitler-aanhangers, maar zelfs dezen weigerden soms mee te gaan met antisemitisme op micro-niveau. Degenen die door het anti-Joodse beleid werden getroffen probeerden van hun kant meestal zo lang mogelijk hun normale leven voort te zetten, in de hoop dat het allemaal tijdelijk zou zijn.

Het steeds verder om zich heen grijpende geweld in de Duitse samenleving eiste echter op den duur zijn tol. Voor de meeste Duitsers was er geen ontkomen aan een ostentatieve betrokkenheid bij de ‘Volksgemeinschaft’, door middel van het lidmaatschap van een of andere massaorganisatie, beroepsgilden en wat niet al. Steeds meer mensen moesten een uniform dragen en ‘Heil Hitler’ was de enige aanvaarde groet in het openbare leven. Anti-joodse propaganda was alom tegenwoordig, met een korte pauze bij de Olympische Spelen in Berlijn van 1936.

Een belangrijk omslagpunt in de perceptie van tijdgenoten was de ‘Kristallnacht’ van november 1938. In heel Duitsland werden Joden en hun bezittingen aangevallen, synagogen in brand gestoken, mensen op straat vermoord, tienduizenden gevankelijk afgevoerd. Het moest een spontaan pogrom verbeelden, maar inmiddels wist elke Duitser dat het hier een van overheidswege, gecoördineerde actie van het regime betrof. Op dat moment was er geen Duitser die nog kon twijfelen aan de intenties van het regime ten aanzien van Joden. Die Joden zelf ook niet trouwens: in weerwil van allerlei worgbepalingen over wat een Jood mocht bezitten en naar het buitenland meenemen, kozen tienduizenden in 1938 en 1939 voor emigratie – als ze een land konden vinden dat ze wilde opnemen.

Ofschoon de antisemitische intenties en overtuigingen van Hitler en de zijnen in 1933 al volstrekt duidelijk waren, voltrok zich de praktische uitwerking van het plan Duitsland (en de rest van Europa) ‘judenfrei’ te maken heel geleidelijk. Er verliepen in Duitsland bijna negen jaar tussen het restaurant-verbod voor Joden en de invoering van de Jodenster en de transporten naar de kampen. Je krijgt de indruk dat de Duitsers dus heel langzaam, maar tegelijkertijd ook grondig konden wennen aan de nieuwe situatie. Defaitisme, angst, de wens om niet maatschappelijk uit de boot te vallen – dat alles deed zijn werk en leidden er toe dat verzet in Duitsland een zeldzaam verschijnsel bleef. Deze geleidelijkheid werd de bevolking van landen die Duitsland bezette of annexeerde, zoals Oostenrijk of Nederland, overigens niet gegund: daar werden alle tot dat moment in Duitsland genomen antisemitische maatregelen vrijwel onmiddellijk ingevoerd.

Het is vrijwel onmogelijk dat Duitsers in 1945 niet wisten dat hun staat systematisch Joden uitroeide, stelt Fulbrooke. Niet dat ze noodzakelijkerwijze op de hoogte waren van de doodsfabrieken in Auschwitz en andere vernietigingskampen. Die kampen functioneerden immers min of meer discreet – zelfs de slachtoffers wisten soms tot het laatste moment niet wat hun lot was, en de organisatie was er op gericht met zo min mogelijk personeel zoveel mogelijk mensen om te brengen.

Maar honderdduizenden Duitse soldaten – van de beruchte ‘Einsatzgruppen’ en SS tot eenvoudige Wehrmacht-soldaten – zijn betrokken geweest bij, of tenminste getuige geweest van wat wel de ‘Holocaust met de kogel’ wordt genoemd, de massale en systematische executies van honderdduizenden ~Joden in Polen, de Baltische landen, Oekraïne en West-Rusland. Heel veel soldaten hebben daarover geschreven in hun brieven naar huis en hebben foto’s gemaakt van de massagraven en de slachtoffers, vlak voordat die de kogel kregen. Uit sommige van die brieven spreekt onversneden sadisme: ogenschijnlijk brave Duitse huisvaders scheppen voldoening uit het doodschieten van Joodse vrouwen en kinderen en zelfs baby’s.

De oorlog in het ‘Oosten’ was ook niet voor niets door het regime voorgesteld als een veldtocht tegen de Joden en het ‘Joodse bolsjevisme’. En in tegenstelling tot de Joden in Duitsland, die uiterlijk meestal niet te onderscheiden waren van andere Duitsers, beantwoordden de Joden in Oost-Europa in uiterlijk en kleding vaak veel meer aan de cliché’s van de antisemitische propaganda. Ofschoon de Duitsers de feitelijke executies vaak overlieten aan plaatselijke collaborateurs – op veel foto’s die naar huis werden gestuurd is dat ook te zien – was deze uitroeing met de kogel duidelijk een samenhangend Duits beleid.

Overigens heeft maar een minderheid van de Duitse Oostfront-soldaten er actief aan meegedaan – deelname was soms facultatief en talrijk zijn de berichten over soldaten die bij het aanschouwen van gruwelen psychische problemen ondervinden. Maar ook in deze context bleef verzet uit. Het heldendom van enkelingen die Joden hielpen daarbij niet te na gesproken. Heel omvangrijk was die vorm van verzet niet: in de hele stad München overleefden 110 à 120 mensen de oorlog dankzij de onderduik. Dat waren er minder dan de 130 Joden die in deze stad uit angst zelfmoord pleegden.

Zo’n tachtig jaar geleden is dit alles nu, maar niet vergeten en al helemaal niet in Duitsland. Ik herinner mij hoe links, ook in Nederland, in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw placht te waarschuwen voor ‘Duits revanchisme’ en wat dies meer zij, maar in werkelijkheid heeft de Bondsrepubliek zich in die decennia tot een ordentelijke democratie ontwikkeld. Pas nu, zo’n tachtig jaar later en vooral in de landsdelen die nog tot 1989 onder een totalitair DDR-regime leefden en dus minder democratische opvoeding hebben genoten, komt met de AfD weer een extreem-rechtse stroming van betekenis op. Gelukkig is er nu wel verzet: honderdduizenden gaan de straat op.

Laten we hopen dat de dames en heren die onder leiding van een eeuwig glimlachende PvdA-renegaat in een Haags achterkamertje proberen hoe ze een mouw kunnen passen aan Wilders en de PVV, enig gevoel hebben voor geschiedenis.

Mary Fulbrook: Bystander society. Conformity and complicity in Nazi Germany and the Holocaust. Oxford University Press, 2023.

Afbeeldingen. 1: Betoging tegen extreem-rechts in het centrum van Frankfurt am main op 20-01-2024. (AFP); 2: Frankfurt op dezelfde plek in de Nazi-tijd. (Foto Horst Ziegenfuss / Historisches Museum Frankfurt); 3. Frankfurt na bombardement, zomer 1944. (Foto Paul Wolff / Institut für Stadtgeschichte).

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑