
Was de gefortuneerde jongeman net lekker bezig met zijn maîtresse – samen zingen aan de piano in de woning die hij voor haar gehuurd heeft in een zogenaamd ‘maison de convenance’ – heeft zij opeens een aanval van schaamte die haar het zondige karakter van hun gedrag doet inzien. Dat is het verhaal van dit schilderij uit 1853, ‘The awakening Conscience’ van William Holman Hunt (1827-1910), een der zogeheten ‘Pre-Raphaelieten’. Hunt, die verder vooral heeft uitgeblonken in religieuze taferelen, wist duidelijk waarover hij het had op dit schilderij. Het vrouwelijk model ervoor was een zekere Annie Miller, die de schilder op 15-jarige leeftijd had leren kennen toen zij in een café werkte. Het schilderij zit vol met motieven die de contemporaine beschouwers als verwijzing naar prostitutie herkenden: de kat, de verloren handschoen. De vrouw op het schilderij lijkt in de tuin – die wij op een spiegel zien – plotseling een laatste kans op verlossing uit de zonde te zien. Of haar schaamte en bewustwording nog op tijd komt, lijkt de vraag. Hunt is in ieder geval nooit gehuwd met zijn Annie.
Het schilderij vormt, juist door zijn dubbelzinnigheid, zo niet schijnheiligheid, een aardige illustratie bij het nieuwe boek van de (in het Duitse taalgebied) populaire Oostenrijkse filosoof Robert Pfaller, dat over schaamte gaat. Pfaller was al een tegenstander van ‘woke’, ‘cancel culture’ en ‘politieke correctheid’ toen deze termen nog moesten worden uitgevonden. Zo maakte hij zich in 2017 in ‘Erwachsenensprache: Über ihr Verschwinden aus Politik und Kultur’ vrolijk boos over de overdreven manier waarop overheden en anderen zich in taalgebruik in bochten wringen om vooral maar geen ‘identiteit’ op de teentjes te trappen. Het is jammer dat sindsdien vooral extreemrechtse types als de medewerkers van ‘Ongehoord Nederland’ in zulke kritiek een gat in de markt hebben gezien en nu opschudding weten te veroorzaken door lekker wél het ‘n-woord’ en andere taboe-termen te gebruiken. Maar gelukkig zijn er ook nog auteurs als Pfaller die zulke kritiek wel op oirbare wijze naar voren brengen.
In ‘Zwei Enthüllungen über Scham’ betoogt Pfaller dat vertoon van schaamte een steeds verder om zich heen grijpend fenomeen is in de openbare discussie van onze jaren, en vooral van links komt. De tijd dat links dingen vooral ter discussie wilde stellen is voorbij, meent de Oostenrijkse filosoof. Nu gaat het er vooral om, onwelgevallige standpunten en hun vertolkers tot zwijgen te brengen. Schaamte – vaak plaatsvervangend omdat men zich schaamt voor degene die de gewraakte meningen verkondigt – is daarbij een geliefkoosd middel. In het Duits bestaat daarvoor de fraaie term ‘Fremdscham’ – je schamen voor het schaamte-verwekkend gedrag van iemand anders. Niet alleen is het moeilijk om degene die zich schaamt aan te vallen – over andermans gevoelens is het immers moeilijk discussiëren – maar deze methode past ook bij een ontwikkeling in het publieke debat waarbij het meer om de persoon dan de zaak lijkt te gaan. En schaamte is vaak een binair gevoel: er moet iets weg, en wel totaal, niet geleidelijk.
Schaamte is, meent Pfaller, in eerste aanleg helemaal geen op de buitenwereld gericht gegeven – je kunt je heel goed voor iets schamen zonder dat een ander daar van weet, laat staan dat anderen wordt aangewreven dat ze voor iemands schaamte verantwoordelijk zijn. Pfaller ziet de toenemende rol van schaamte in het publieke debat als het op straat gooien van innerlijke, psychische conflicten – een trend die past in een steeds verder om zich heen grijpende, publieke behandeling van wat de filosoof ‘nieuwe pathologieën’ noemt: ADHD, burn out, eetstoornissen, depressiviteit en verslaving. Zaken die in een recent verleden nog een persoonlijk, eventueel door het individu te overwinnen probleem waren – treurnis om een ongelukkige liefde, melancholie bij de gedachte dat iedereen ooit dood gaat – zijn nu plotseling psychische kwalen waarmee je naar de dokter of de psychiater gaat, zodat hij een pilletje kan voorschrijven.
Schaamte is op deze manier dus niet langer een signaal van iets wat door door moed, wegkijken en dergelijke opgelost zou kunnen worden – in de vorm van herstel van de eer bijvoorbeeld, of delging van een morele schuld. Nee, de schaamte zelf is hetgeen moet worden geadresseerd – liefst dus door de eliminatie van hetgeen, of degene die de gevoelens van schaamte heeft opgeroepen. Pfaller brengt het wegvallen van het eergevoel of de bereidheid weg te kijken bij minder mooie werkelijkheden in verband met in toenemende mate sombere toekomstperspectieven. Wie vandaag de dag, anders dan onze ouders, niet meer het idee heeft dat de wereld vooruitgaat, en het daarom de moeite loont je in te spannen en idealen na te streven, vervalt – aldus Pfaller – vanzelf in een psychische toestand waarin niet een gewenste toekomst maar een verloren verleden de toon aangeeft.
Vandaar, meent hij, het hedendaagse gezeur over ‘identiteit’, als een uitvloeisel van af- en herkomst. Wie de toekomst somber inziet, ziet veel dingen al vlug als een krenking – hem of haar dreigt iets te worden ontnomen. Het discussieklimaat in onze samenleving bevordert deze ontwikkeling door min of meer aan te moedigen dat de mensen hun ‘zwakke’, ‘kwetsbare’ kant laten zien in plaats van flink te zijn.
Ik heb het boek van Pfaller wel met plezier gelezen, maar als ik eerlijk valt het een heel klein beetje tegen in vergelijking met die over moderne betutteling, waarover ik vroeger wel eens heb geschreven. Het gaat ook bijna uitsluitend over de genoemde ‘Fremdscham’ en niet over sommige vormen van seksuele schaamte die in de samenleving in opkomst lijken – een verwachting die de omslag van ‘Zwei Enthüllungen über Scham’ wel wekt. Het schilderij van Hunt hierboven kan dat misschien een beetje goed maken.
Robert Pfaller: Zwei Enthüllungen über Scham. S. Fischerverlag, 2022.
Zie ook mijn blogje (uit 2015): De dictatuur van de betutteling
Geef een reactie