Opkomst en ondergang van een Amerikaanse droom

Elvis Presley (1935-1977) was een wereldster, maar zelf heeft hij niet in een ander land opgetreden dan de Verenigde Staten. Toch heeft een verblijf in het buitenland veel bijgedragen aan de bekendheid van dit symbool van ‘the American way of life’: Elvis’ diensttijd tussen 1958 en 1960. Als hij gewild had, was er ongetwijfeld wel een mogelijkheid geweest Elvis in te lijven bij een of andere propagandastaf van het Amerikaanse leger, zoals bij de entertainer Tom Lehrer gebeurde. Maar Elvis koos er voor gewoon zijn dienstplicht te vervullen als al die andere Amerikaanse jongens. Het werd een pantserinfanterie-onderdeel in Midden-Duitsland, waar hij overigens niet in de kazerne sliep, maar in een eigen woning waar ook zijn moeder en grootvader verbleven. Ook in Europa werd hij als ster omringd door gillende, meestal vrouwelijke fans – het was hem bij bezoekjes aan München of Parijs maar nauwelijks vergund normaal over straat te lopen. Willig deelde hij ook in Europa handtekeningen uit, maar optreden buiten de VS – dat is er nooit van gekomen.

De Duitse historicus Mathias Haeussler doet in zijn (Engelstalige) studie ‘Inventing Elvis’ een poging om Elvis’ cultuurhistorische betekenis nader te duiden. Want Elvis was, zoals de ondertitel van het boek zegt, in de wereld van de Koude Oorlog een ‘Amerikaanse ikoon’ – een vreselijke term is dat trouwens, ‘ikoon’, en ik zal die hier verder niet gebruiken. Haeussler is zeker niet de eerste die zoiets probeert te doen. In de afgelopen jaren zijn er bijvoorbeeld maar liefst twee bioscoopfilms geweest, waarin gepoogd werd Elvis als een personage van historische betekenis neer te zetten.

‘Elvis & Nixon’ van Liza Johnson (2017) had als uitgangspunt de ietwat onwezenlijke ontmoeting in het Witte Huis tussen de Amerikaanse president en de zanger in 1970: Elvis verzamelde ‘badges’ van verschillende politie-instanties en wilde er graag eentje van de federale narcotica-bestrijding hebben; de president dacht dat de inwilliging van deze wens aan zijn populariteit kon bijdragen. In 2018 kwam ‘The King’ van Eugene Jarecki in de bioscoop, een documentaire waarin Elvis symbool staat voor de teloorgang van de ‘Amerikaanse droom’: van het land van vrijheid en welvaart na de Tweede Wereldoorlog, dat alle communistische pretenties moeiteloos overvleugelde, tot aan het verarmde, aan polarisatie en verlies van prestige lijdende Amerika van de clown D. Trump.

Deze laatste vergelijking heeft zeker iets aantrekkelijks. Elvis was een arme blanke jongen uit het zuiden van de VS, die het door zijn talent en originaliteit tot sterstatus bracht, maar daarna door de macht van het geld gecorrumpeerd werd en op de wc aan een hartaanval stierf, overmand door een verkeerde combinatie of overdosis van de vele soorten pillen waaraan hij verslaafd was. Maar Haeussler hoedt zich, zoals een goede historicus betaamt, voor al te gemakkelijke historische parallellen. Aan Elvis’ symbolische leven laten zich eerder op verschillende momenten verschillende culturele verhoudingen aflezen, dan één lineaire ontwikkeling.

Een van de grappigste dingen is nog wel dat Elvis bij zijn stormachtige opkomst als ster tussen 1954 en 1956, zélf in brede kring werd gezien als een teken dat het was afgelopen met de cultuur in Amerika, en de standing van het land als een beschaafde natie. De serieuze pers had geen goede woorden over voor deze zelfbewuste jongeman van eenvoudige komaf uit het diepe Zuiden – i.c. het stadje Tupelo in Mississippi – met zijn ordinaire vetkuif en bakkebaarden. Niet dat hij Rock ’n Roll zong was het probleem – dat hadden anderen al voor hem gedaan.

Maar dat er over zijn hele optreden iets sensueels- om niet te zeggen seksueels lag, door zijn hele manier van doen en in het bijzonder de vulgaire bewegingen van het bekken die associaties met copulatie wekten – dat alles maakte in veler ogen Elvis, en – belangrijker nog – alles waar Elvis voor stond tot een gevaar voor de Amerikaanse samenleving. Buiten de VS bestonden soortgelijke bezwaren: Elvis liet zien tot welke dieptepunten van smaak en beschaafdheid de Amerikaanse culturele invloed wel niet kon leiden. Europa moest zich tegen zulke uitwassen weren. En dan hebben we het hier natuurlijk nog alleen over het vrije, democratische deel van Europa. Achter het IJzeren gordijn was Elvis natuurlijk helemaal anathema en een van de geniepige middelen waarmee het imperialisme de opbouw van gezond socialisme probeerde te fnuiken.

Maar een van de mooie dingen van het kapitalisme is: als maar voldoende mensen voor iets voelen, dan gebeurt het ook meestal. De kenners van kunst en goede smaak konden nog zo veel bezwaren hebben tegen Elvis – de gillende meisjes die in hevige staat van opwinding zijn podium bestormden of probeerden zich door hem te laten kussen, beslisten anders. En dus verkochten zijn platen als water, werd hij een graag geziene artiest in populaire tv-programma’s en wilde Hollywood maar al te graag films met hem maken. Zijn normoverschrijdend gedrag werd zelfs een attractie: bij zijn eerste optreden in de Ed Sullivan-show zei de presentator schertsend dat de camera slechts de bovenkant van de zanger zou laten zien – een verwijzing naar de suggestieve manier waarop Elvis in een ander programma ‘Hound dog’ had vertolkt.

De late jaren Vijftig waren anders dan de jaren Zestig. De contouren van een nieuwe jeugdcultuur, die van de ‘teenagers’, waren al zichtbaar maar dat die cultuur zich op den duur zou kenmerken door opstandigheid en een breuk met normen van de oudere generatie was nog niet duidelijk. Het leek Elvis en zijn manager ‘Colonel Parker’ (artiestennaam van de Nederlander Dries van Kuijk, 1909-1997) derhalve raadzaam het imago van de zanger wat meer ‘mainstream’ te maken. Elvis’ vervulling van de dienstplicht paste in deze strategie – in deze dagen vóór Vietnam gold het opkomen voor je nummer nog als iets eervols.

En toen Elvis uit Duitsland terugkwam, herleefde er weinig van de provocerende lefgozer die Elvis voor zijn diensttijd geweest was. Hollywood wilde zijn sterstatus graag uitmelken – tientallen films heeft hij gemaakt, de meeste onbenullig en nergens en nooit meer vertoond. De gages die hij als acteur kon vragen, overtroffen verre de mogelijke baten van platenverkoop en daarom werd er onder leiding van Parker nauwelijks aandacht besteed aan nieuw, hoogwaardig repertoire. Het geld stroomde toch wel binnen. Elvis bleef een ster, maar de jeugd vond andere idolen die juist non-conformisme hoog in het vaandel hadden staan: The Beatles, Bob Dylan, The Doors en noem maar op. In tegenstelling tot Elvis, waaraan eigenlijk alle popsterren van de jaren Zestig en Zeventig zich schatplichtig voelden, schreven zij ook hun eigen nummers.

Elvis’ ster doofde langzaam in de jaren Zestig, maar in de jaren Zeventig kenden de VS plotseling een golf van nostalgie naar wat de veilige, van morele en politieke en economische zekerheden vervulde jaren Vijftig leken te zijn geweest. Haeussler ziet deze stemming als de voornaamste voedingsbodem van Elvis’ opmerkelijke come-back na 1970. Er komt nieuw, goed repertoire: ‘In the ghetto’, ‘Suspicious minds’. Elvis gaat weer op toernee, door stadions en grote hallen en staat maanden achtereen in een theater in Las Vegas. Maar zijn stijl van optreden heeft weinig meer gemeen met het provocerende jongetje in 1954. Zijn shows zijn nu vol bombast en de ster treedt op in strak gesneden witte pakken die ruim zicht bieden op zijn borsthaar, en enorme zwarte capes. Nog altijd laat hij zich door de – inmiddels meestal al wat oudere – vrouwen in het publiek graag kussen.

De serieuze pers is Elvis nog altijd niet goed gezind, maar de fans blijven toestromen. Daarom vindt de onmiskenbare aftakeling van de ster in de jaren Zeventig, ook in hoge mate oor de ogen van het publiek plaats. Volgens Haeussler is Elvis de weg kwijt, net als de rest van de Amerikaanse samenleving, die – zoals in 1976 door Tom Wolfe beschreven in het beroemde essay ‘The ‘Me’ decade’ – vlucht in ijdelheid, dromen van zelfverwerkelijking en narcisme. De camera betrapt Elvis bij optredens steeds vaker op hevig zweten, zijn toneelkostuum uitbarstende vetrollen en onsamenhangende monologen. Elvis is verslaafd aan van alles en nog wat, en uitgeput, wanneer zijn hart op 16 augustus 1977 de strijd opgeeft.

De rouw van de fans was internationaal. Net als bij de dood van Amy Winehouse, in 2011, was zelfs de dood van de ster nog iets waarmee een bewonderaar zich kon vereenzelvigen: lijden en onzekerheden en mislukte pogingen om aan het noodlot van het leven te ontsnappen, kan iedereen zich wel voorstellen. Misschien is het mede daarom dat, meer dan veertig jaar na zijn dood, de figuur van Elvis, de laagopgeleide vrachtwagenchauffeur uit Tupelo die het tot wereldster bracht, nauwelijks nog introductie behoeft. Of zijn levensloop symbool kan staan voor de ontwikkeling van de VS staat nog te bezien – maar voor iets duisters in onszelf staat hij zeker.

Mathias Haeussler: Inventing Elvis. An American Icon in the Cold War World. Bloomsbury Academic, London 2021.

Afbeeldingen:

1. Elvis maakt heupbewegingen in de Ed Sullivan-show van 28 oktober 1956, tijdens het vertolken van ‘Hound Dog’. Het volledige videofragment is HIER te zien.

2. Officiële foto van de ontmoeting van Richard Nixon en Elvis. HIER de trailer van de over deze gebeurtenis gemaakte speelfilm. Henk van Gelder schreef naar aanleiding van deze niet zo erg geslaagde film in de NRC een vermakelijke beschouwing over hoe acteurs die Elvis spelen vaak in de problemen komen (betaalsite).

3. Een primitief filmpje, gemaakt in Tupelo, laat goed zien wat de aantrekkingskracht van de jonge Elvis was, en hoe er politieagenten aan te pas kwamen om zijn optredens enigszins in de hand te houden.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: