
LEES DIT BLOG OOK OP DE SITE VAN DE GROENE AMSTERDAMMER: https://www.groene.nl/artikel/lezen-nadenken-je-ermee-bemoeien
Sinds 1900 is de gemiddelde levensverwachting in West-Europa met zo’n dertig jaar toegenomen, van 50 naar 80. Ten tijde van de Renaissance was de totale levensverwachting ongeveer dertig jaar. Maar het prestige van de ouderdom is niet toegenomen, integendeel: jong-zijn en jongeren geven de toon aan in het maatschappelijke- en culturele leven. Voorbij is de tijd dat jonge volwassenen met kleren, baarden en snorren poogden zo snel mogelijk te lijken op de generatie van hun ouders, zoals dat rond 1900 nog was. Nu zijn eerder veel ouderen verwikkeld in een bitter gevecht om in uiterlijk, sportiviteit en al of niet erotische ondernemingslust jong te lijken – ‘jong te blijven’, zoals een bekende uitdrukking zegt.
Dat is natuurlijk onmogelijk – iedereen wordt tenslotte ouder, en de ontknoping van het hele verhaal staat vast, constateert de Franse filosoof Pascal Bruckner (70) in zijn mooie essay over het leven na je vijftigste verjaardag. Maar zoals bekend veranderen de menselijke gevoelens niet naarmate je ouder wordt – op een enkele hypochonder na willen ouderen ook graag leven, indrukken opdoen, iets beleven. Iedereen wacht aan het eind natuurlijk Magere Hein. Maar elke dag waarop je wakker wordt, voelt aan als een nieuwe episode in een leven waarin elke dag weer alles mogelijk is. Vandaar de briljante titel van dit essay, ‘Une brève éternité’ (Een korte eeuwigheid).
Pascal Bruckner begon zijn carrière als een der zogeheten ‘nouveaux philosophes’ in de jaren 1970, die de toen nog sterke dominantie van marxistisch denken onder Franse intellectuelen bij de horens vatten. Sindsdien heeft hij zich ontwikkeld tot een scherpzinnig, maar niet altijd onomstreden moralistisch denker die gehakt maakt van allerlei prominente thema’s in het – meestal linkse – denken over politiek en samenleving. Hij fileerde onder andere de erfenis van de ‘seksuele revolutie’ van de jaren zeventig, de neiging in Westerse landen om steeds maar excuses te maken voor het verleden, de morele verplichting in de huidige economische context om altijd maar vrolijk en constructief te zijn, het verwijt van ‘islamofobie’ aan iedereen die iets kritisch over aspecten van de Islam zegt, en het fanatisme van sommigen in de milieu-beweging die hun medemens willen straffen om de wereld te redden.
Dat zijn op het eerste gezicht allemaal rechtse thema’s, maar Bruckner is naar temperament en stijl geen rechtse denker – elke vergelijking tussen Bruckner en rechtse agitatoren als Eric Zemmour gaat volledig mank. In dit boek over het lange leven behandelt Bruckner een politiek minder brisant thema, dat niettemin allen raakt – zowel de levenden van nu die een aardige statistische kans lopen 80 te worden, als de generatie na ons voor wie een leven van 100 jaar geen statistische absurditeit meer zal zijn. Maar statistiek is geen garantie natuurlijk – de ouderdom blijft spannend.
‘Une brève éternité’ is geen ‘how to’-boek over hoe je als oude man of vrouw gelukkig moet worden – meer een wijsgerige verhandeling, met talloze filosofische en litteraire verwijzingen. Maar evengoed levert Bruckner wel degelijk een formule voor het ‘goede leven’ op latere leeftijd die in essentie stoïcijns is. Ouderdom is een biologisch of sociaal gegeven. In de menselijke psychologie bestaat echter geen ouderdom. Sigmund Freud heeft immers geleerd dat het onderbewustzijn niet veroudert . In de woorden van Oscar Wilde: “Het drama van de ouderdom is dat je jong blijft’.
Het is dus onzinnig naar je leeftijd te willen leven. Het goede leven voor de oudere bestaat erin ‘niet meer te veranderen, voor zover hij meent in zijn leven de juiste formule te hebben gevonden, en tegelijkertijd open te blijven staan voor de mooie dingen in het leven’. Dat betekent voor Bruckner: blijven nadenken, nieuwe indrukken opdoen, je mengen in debatten. Dit allemaal natuurlijk wel onder de aanname dat de oudere over zijn psychische faculteiten blijft beschikken. Fysieke gebreken, stelt Bruckner als stoïcijn voor, dienen als onvermijdelijk te worden gezien, of zelfs blijmoedig te worden aanvaard.
Leeftijd is niet meer dan conventie – je hoeft je er niet aan te houden. En vooral geen spijt over gemiste kansen, of verkeerde keuzes in het verleden. Iedere nieuwe dag biedt nieuwe keuzes en kansen. Elke levende leeft in het besef van zijn eigen eeuwigheid – tegen beter weten in. Het is alleszins mogelijk om ‘tijdens de herfst te dromen van een nieuwe lente’. Dat is zelfs zeer wenselijk. ‘Het leven’, schrijft Bruckner, ‘is een onzekerheid die voortduurt en die, zolang zij voortduurt, ons de garantie verschaft dat wij in leven zijn’.
Nu is dat natuurlijk allemaal makkelijker gezegd dan gedaan. Er zijn voor wie streeft naar een gelukkige ouderdom talrijke beren op de weg, zowel voortkomend uit de geest der tijd en de maatschappij waarin de oudere leeft, als uit misvattingen bij de ouderen zelf. In onze (Franse, Nederlandse) samenleving is jeugd de norm: nog niet zo lang geleden poogden jongeren het leven van hun ouders te imiteren, nu is dat eerder andersom. Zowel bij ouderen als jongeren lijkt bovendien de gedachte post te hebben gevat, dat de generatie van de ‘babyboomers’ het goede leven leeft op kosten van de nakomelingen. Denk maar eens aan de ontwikkeling van het klimaat door de florissante economische groei van na 1945, of het loutere feit dat minder talrijke generaties al die pensioenen van de babyboomers moeten opvangen.
Ook onder de ouderen zelf is de serene wijsheid soms ver te zoeken. Zo is er het wijd verbreide drogbeeld, dat heel de wereld naar de haaien gaat – een doorzichtige poging van ouderen om hun eigen aanstaande verdwijning van het toneel voor te stellen als het einde van alles. Of de vaak gehoorde aansporing om elke nieuwe dag te genieten ‘als ware het de laatste’ – een morbide recept om je bestaan in het teken van voortdurende angst voor de dood te stellen.
De oudere van heden loopt niet zozeer meer het risico zich te moeten schamen voor de dingen die hij doet, omdat zijn optreden op maatschappelijke afkeuring stuit. Hele volksstammen immers nemen op latere leeftijd een nieuwe, beduidend jongere partner, kleden zich ondanks hun tanende schoonheid opmerkelijk jeugdig, of worden plotseling waanzinnig sportief. Niet schaamte maar belachelijkheid is het gevaar dat op de loer ligt voor wie – overigens terecht – aanneemt dat met het ouder worden de libido intact blijft. Er zijn altijd resten lichamelijke vitaliteit die aangesproken kunnen worden, al of niet met een beetje farmacologische hulp.
Bruckners benadering van de ouderdom is feitelijk een zeer sociale. Het goede leven is voor hem een blijvende actieve interactie met het heden: lezen, nadenken, je ermee bemoeien. En niet teveel navelstaren graag. In het moderne cultuurpatroon ligt de nadruk meer op oorspronkelijkheid dan conventie – vandaar ook de maatschappelijke voorkeur voor het jeugdige, dan nog niet in vaste patronen vastzit.
Maar aan die norm van oorspronkelijkheid en authenticiteit is ook een nadeel verbonden: de zware nadruk die velen tegenwoordig leggen op hun eigen identiteit – al of niet bepaald door afkomst, huiskleur of sociaal milieu. Ten onrechte wordt daarbij het individu als een constante entiteit voorgesteld, meent Bruckner, terwijl het leven nu juist wordt gekenmerkt door permanente heroriëntatie en heroverweging van de dingen. Slechts op het moment van zijn sterven is de mens volledig alleen. Daarvoor, als het goed is, nauwelijks. De vraag ‘wie ben ik’ heeft voor de Franse filosoof alleen zin voor de jeugdige, die zich los moet maken van de knellende banden van ouderlijk milieu om een weg in het leven te vinden. Wie ouder is dan 30 kan zich beter richten op de vraag ‘wat kan ik?’
Dat we steeds maar ouder worden, lijkt natuurlijk een grote zegen. De wil tot leven is, uitzonderingen daargelaten, immers heel sterk in de mens. Maar wat de voortschrijdende medische wetenschap verlengt, merkt Bruckner op, is niet alleen de statistische levensduur, maar toch vooral de laatste levensfase, de ouderdom, met alle gebreken en kwaaie kansen van dien.
De mogelijkheid dat het in de toekomst – in het zogeheten post-biologische tijdperk – mogelijk zal zijn eeuwig te leven, oefent op Bruckner weinig aantrekkingskracht uit. Rijke mannen in Silicon Valley geven veel geld uit voor wetenschappelijk onderzoek naar zo’n mogelijke overwinning op de dood – kennelijk in de overtuiging dat met name hun tegenwoordigheid op aarde node gemist kan worden.
De Oude Grieken wisten echter al dat onsterfelijkheid in het geheel niet wenselijk is. Bij Homeros komt Odysseus, op zijn langdurige tocht uit Troje op weg naar huis, op zeker moment terecht in de armen van de onwaarschijnlijk aantrekkelijke godin Calypso. Jaren van goddelijk seksleven volgen, in ruil waarvoor Calypso haar minnaar de onsterfelijkheid schenkt. Maar na zeven jaar wil Odysseus weg, terug naar zijn sterfelijke vrouw Penelope op Ithaka. Sterfelijkheid – dat is pas leven!
Pascal Bruckner: Une brève éternité. Philosophie de la longévité. Grasset, 2019
Afbeeldingen. Boven: Las viejas (De oude vrouwen) van Francisco de Goya (1808-1812). (Afbeelding Paleis voor Schone Kunsten te Rijsel). Onder: Het primaat van de jeugd boven de ouderdom is een betrekkelijk recent cultuurverschijnsel. De Eerste Franse Republiek voerde in 1792 zelfs een officiële feestdag in om de ouderdom te vieren: het ‘Fête de la vieillesse’. Overigens kende de Franse revolutie ook feestdagen ter ere van de jeugd en het moederschap – en voor de Rede natuurlijk. De gravure – uit de jaren 1850 – geeft een beeld van de feestelijkheden. Sinds 1990 kent de wereld wederom een ‘Internationale dag van de ouderen’, ingesteld door de Verenigde Naties. Die valt op 1 oktober.

Overzichtelijke besoreking. B.’s bijdragen in de nzz bekoren mij persoonlijk minder.
LikeLike