
Het is dat hij al 83 is, maar anders zou je wensen dat Alain Corbin nu de geschiedenis van de ‘gilets jaunes’ zou schrijven. Dat zou een kolfje naar zijn hand zijn: een beweging ‘van onderop’ die zich in geen enkel opzicht iets gelegen laat liggen aan wat de ‘officiële’ maatschappelijke consensus is, en waarvan de motieven en eisen vorig jaar als een donderslag bij heldere hemel kwam. En dan is het ook nog grotendeels een beweging die uit de provincie komt, en betrekkelijk gewelddadig kan zijn. Er is weinig in de ‘gilets jaunes’ dat aansluit bij wat verlichte en verstedelijkte Franse burgers voor wenselijk en normaal houden, om over de politieke en intellectuele elite nog maar te zwijgen. Zelfs ‘populistische’ partijen als het Rassemblement National (rechts) of La France Insoumise (links), die in principe volop bereid zouden zijn op de gele golf mee te surfen, weten maar nauwelijks weg met de ‘gilets jaunes’.
Lezing van het oeuvre van Alain Corbin, specialist op het gebied van de XIXde eeuw, had daar een waarschuwende werking kunnen hebben. De gevoelens en ideeën die op het platteland leven, vertonen vaak weinig overeenkomst met de ‘idées reçus’ in de hoofdstad, en de politieke- of media-elite. Dat is een terugkerend thema in veel van Corbins boeken, en deels het resultaat van zijn eigen herkomst: hij is uit de Limousin, in de XIXde eeuw een van de armste en meest achtergebleven (en tot voor kort meest linkse) delen van Frankrijk. Het is niet dat de provincialen niet op de hoogte zijn van wat er gebeurt in de wereld. De kaders van interpretatie zijn echter anders op het platteland – of wat daar van over is, misschien moeten we eerder over semi-ruraal of para-stedelijk Frankrijk spreken.
Niet-grootstedelijk Frankrijk is sinds jaar en dag slachtoffer van veronachtzaming, ook onder historici, en dat leidt – vindt Corbin – soms tot grove vertekeningen. In het jongste nummer van het tijdschrift Critique, dat geheel gewijd is aan de in de wereld meest gelezen Franse historicus, staat een fel essay van zijn hand: ‘La République était-elle inéluctable au XIXe siècle? – was de Republiek onvermijdelijk in de XIXde eeuw? Daarin hekelt hij de neiging om – zoals vaak gebeurt – de negentiende-eeuwse geschiedenis van Frankrijk te zien als één grote beweging naar de republikeinse staatsvorm – die nog altijd Frankrijks politiek systeem is.
Het nog altijd in schoolboeken dominerende – en veel Fransen dierbare – beeld is dat de republikeinse idee, zoals die in de Franse revolutie na 1789 voor het eerst de overhand kreeg, bijna de hele XIXde eeuw door onderdrukt werd door reactionaire gevestigde belangen – door Napoleon, door de Restauratie van 1815, door de monarchie van Louis-Philippe en door het Second Empire van Napoléon III. Maar na een aantal valse starts, in 1830 en 1848, liet de republikeinse volkswil zich na de militaire nederlaag van 1870 niet langer onderdrukken en sindsdien is Frankrijk – met enig vallen en opstaan, dat wel – dus een republiek. In zijn stuk in Critique verwijst Corbin deze zienswijze naar het rijk der fabelen. Het is een mooi voorbeeld van hoe vanuit het heden het verleden wordt geconformeerd aan huidige politieke opvattingen, meent hij.
Uit de archieven blijkt evenwel dat er vóór 1870 buiten Parijs zeer grote steun bestond voor Napoleon III, en de gedachte aan een republiek in brede lagen van de bevolking werd verafschuwd. In een van zijn bekendste boeken geeft Corbin daarvan een sterk staaltje. In ‘Le village des ‘cannibales” uit 1986 beschrijft hij hoe in 1870 in het dorpje Hautefaye, in de Périgord, een edelman door de dorpelingen twee uur lang in het openbaar wordt gemarteld en vervolgens levend verbrand, omdat het gerucht gaat dat hij ‘Leve de republiek!’ heeft geroepen. (Ze eten hem overigens niet op – dat kannibalisme is een verzinsel van de verontwaardigde republikeinse pers).
Zo is Corbin steeds op zoek naar de werkelijkheid achter bestaande en algemeen geaccepteerde beeldvorming. Zijn jongste publicatie is een heruitgave van zijn ‘thèse d’état’ uit 1968, ‘Paroles de Français anonymes’. In dit vroege voorbeeld van wat tegenwoordig ‘oral history’ genoemd wordt, ondervroeg Corbin een kleine tweehonderd oudere inwoners van de Limousin naar hun herinneringen aan wat hun opvattingen waren in de jaren 1934-1936, de opmaat naar de Volksfront-regering dus. De resultaten zijn moeilijk onder één noemer te brengen, maar vaak heel verrassend. Zo blijken nogal wat van de ondervraagden die in 1936 zeer positief stonden tegenover het Volksfront en een hoge dunk hadden van de socialistische premier Léon Blum in 1936, in 1935 enthousiast te zijn geweest voor de deflatie-politiek van premier Pierre Laval.
Verder valt op dat de meeste ondervraagden de kwestie van het opkomend fascisme in Duitsland en elders, waartegen de Volksfront-coalitie van radicalen, socialisten en communisten zich richtte, in de Limousin niet erg als een belangrijk thema werd ervaren. Eerder interpreteerde men de actuele politieke strijd in historische termen, daarbij teruggaand op de wederwaardigheden in de Eerste Wereldoorlog, of nog verder terug, tot 1789 aan toe. De Croix de Feu, een fascistisch aandoende beweging die op 6 februari 1934 een leidende rol had gespeeld bij de bestorming van de Kamer van Afgevaardigden in Parijs, de Franse ‘tweede kamer’, blijkt niet zozeer gepercipieerd als een Frans filiaal van het Duitse of Franse fascisme, maar meer als een bijzonder virulente club die de Republiek wilde afschaffen of het grootkapitaal diende.
Dat laatste verrast me niet. Zelf ben ik ooit bij Henk Wesseling afgestudeerd op een scriptie over het ‘Comité de vigilance des intellectuels antifascistes’ (CVIA) – het Franse voorbeeld voor het Nederlandse ‘Comité van Waakzaamheid’ van Ter Braak, Romein e.a. Dat CVIA, in 1934 opgericht, was een club van vooraanstaande intellectuelen en ging al spoedig ter ziele aan het streven van de communisten onder hen, de organisatie op de Moskou-lijn te brengen. Maar iedereen kon er lid van worden, en in het blaadje van de organisatie verscheen een stroom brieven van voornamelijk onderwijzers uit de provincie waarin de strijd tegen het fascisme werd voorgesteld als een nieuw bedrijf in de confrontatie tussen de clericale en de republikeinse stromingen, als in 1905. Ik wist destijds niet wat ik daarvan moest denken, en heb me in mijn scriptie – een beetje laf, denk ik nu – bepaald tot de strijd aan de top.
Corbin is binnen en buiten Frankrijk vooral bekend om zijn meer antropologische en culturele studies over de XIXde eeuw. Zijn bekende ‘Le miasme et la jonquille’ uit 1982 bijvoorbeeld (in het Nederlands vertaald als ‘Pestdamp en bloesemgeur’), over veranderende maatschappelijke opvattingen over geur en stank, of ‘Le territoire du vide’ (Het verlangen naar de kust) uit 1988, over hoe in de Westerse denkwereld tussen 1750 en 1840 de zee verandert van een afschrikwekkend oord van leegte, waar slechts arme sloebers als visser heen trekken, in een aantrekkelijke bron van genot en gezondheid.
Corbins oeuvre is zeer omvangrijk. Het omvat nu, voor zover ik het kan overzien, 28 veelal lijvige studies waarvan hij meestal de enige auteur is. Bijna altijd is zijn zienswijze verrassend – en voor zijn academische tegenstanders moeilijk te weerleggen want Corbin baseert zich op uitgebreide archiefstudie en een schier ongelofelijke belezenheid van zowel bekende auteurs, als obscure publicaties. Dat gold al voor een van zijn eerste boeken, ‘Les filles de noce’ uit 1978, een tot op heden onovertroffen geschiedenis van prostitutie en mannelijk seksueel ongeluk in de XIXde eeuw. Of ‘l’Harmonie des désirs’ uit 2007, gebaseerd op handleidingen van biechtvaders en meestal vergeten geschriften van medici waaruit valt af te lezen hoe in de XIXde eeuw de opvattingen verschoven over wat seksueel normaal, gezond of toelaatbaar was.
Zijn werk beperkt zich overigens geenszins tot de zeden – in de afgelopen jaren hadden ook kerkklokken, gras, de stilte, bomen en de regen zijn aandacht. Die studies zijn vaak wat conventioneler van opzet en meer gebaseerd op litteraire bronnen. Dat is ook verleidelijk, omdat er in de loop van de XIXde eeuw meer introspectieve geschriften komen, van auteurs die hun gevoelens proberen te beschrijven en analyseren. In zijn bijdrage aan het driedelige werk ‘Histoire de émotions’ plaatst Corbin de uitvinding van ‘l’âme sensible’ – de man of vrouw die zich systematisch rekenschap poogt te geven van de eigen gevoelens – rond 1860. Maar deze beweging was natuurlijk al in de XVIIIde eeuw met Rousseau begonnen, schrijft Corbin, en verdwijnt ook weer wanneer tegen het eind van de XIXde eeuw de wetenschap zich met gevoelens gaat bemoeien. De nauwgezette beschrijving van gevoelens maakt dan hoe langer hoe meer plaats voor quantificatie en theorievorming.
Het spannendst is de historicus Corbin toch wanneer hij uit archieven en obscure, indirecte bronnen de gevoelens en opvattingen poogt af te leiden van hen die zelf niet geschreven hebben, waardoor het de historische wereld lang is voorgekomen alsof ze ook niet terzake deden. Dat dit geen eenvoudige zaak is, heeft Corbin laten zien in een van zijn merkwaardigste boeken: ‘Le Monde retrouvé de Louis-François Pinagot’ uit 1998. Die Pinagot was een analfabete klompenmaker die leefde van 1798 tot 1876. Corbin heeft van alles gevonden over de man, wiens naam hij ergens in een archief had gezien en die hij vrij willekeurig voor deze studie had uitgekozen: waar hij woonde, wanneer hij in dienst zat, wat zijn inkomen was, met wie hij getrouwd was, wat de algemene politieke en economische context van zijn bestaan was en zelfs dat hij op latere leeftijd een koe bezat. Maar wat hij dacht en voelde, blijft ondanks al die gegevens volstrekt duister, constateert Corbin na 300 pagina’s.
Aan het begin van zijn academische carrière was Corbins antropologische, etnografische en soms ook wel essayistische benadering volstrekt ongebruikelijk. Het waren – zo rond 1970 – de gloriejaren van de quantificerende geschiedenis, waarbij mentaliteiten en gevoelens toch vooral werden gezien als een afgeleide van sociale en economische factoren. Gevoelens en cultuur als een onderwerp op zichzelf beschouwen, lag niet voor de hand en werd in de wereld van Franse historici aanvankelijk door velen met lede ogen aangezien.
Dat is inmiddels veranderd. ‘Mentaliteitsgeschiedenis’ – een afschuwelijk woord dat Corbin zelden gebruikt – is inmiddels een algemeen geaccepteerd vakgebied geworden, al wordt het zelden met zoveel verve beoefend als door Alain Corbin. Twee door hem aan de kaak gestelde misvattingen bij geschiedbeleving – dat degenen die geen stem hebben voor onbelangrijk worden gehouden en dat het verleden als een logisch voorspel voor het heden wordt gezien – heeft ook hij echter niet de wereld uit kunnen helpen. De gevoelens en denkbeelden uit het verleden zoals Corbin ze beschrijft, komen degenen die het hedendaagse publieke debat willen vormgeven maar al te vaak slecht van pas.
Critique: Alain Corbin, un tour de France des émotions. Juin Juillet 2019, no. 865-866, Paris 2019.
Alain Corbin: Paroles de Français anonymes. Albin Michel, Parijs 2019.
Afbeeldingen: illustratie uit ‘Illustrierte Sittengeschichte’ van Eduard Fuchs uit 1912; optreden van Alain Corbin in het tv-programma ‘La Grande Librairie’ van France 5 in 2017.

Geef een reactie