
LEES DIT STUK OOK BIJ DE GROENE AMSTERDAMMER:
https://www.groene.nl/artikel/200-jaar-gustave-courbet-een-venus-heuvel-ontsluierd
****
De Franse schilder Gustave Courbet (1819-1877) lijkt in zijn tweehonderdste geboortejaar definitief deel te zijn geworden van de populaire cultuur. De striptekenaar André Houot brengt een biografisch album uit (zie afbeelding hierboven) over Courbets bewogen bestaan – niet onaardig, maar toch ook een beetje geschiedschrijving voor dummies. En net voor het Courbet-jubeljaar heeft de Franse literatuur-historicus Claude Schopp alle kranten gehaald met zijn ontdekking wie er in 1866 met gespreide benen model is geweest voor l’ Origine du monde. Dat merkwaardige, pornografische schilderij is tegenwoordig duidelijk Courbets bekendste doek, hoewel het nog maar sinds 1995 voor het publiek zichtbaar is:

Na 152 jaar is nu duidelijk: voor l’Origine du monde heeft Constance Quéniaux (1832-1908) model gestaan – of liever gezegd gelegen. Indirect danken we deze wetenschap aan een van de meest omstreden daden van Courbet, die hem gehaat maakten bij een groot deel van de Parijse elite: zijn deelname aan de Commune van Parijs in 1871, een rode revolutie die door regeringstroepen bloedig zou worden neergeslagen. Onder degenen die zich – veilig buiten de Franse hoofdstad – hevig opwonden over de gebeurtenissen in Parijs was de schrijfster George Sand (1804-1876). Van haar tienduizenden brieven tellende correspondentie bereidt de literatuur-historicus Schopp een uitgave voor, compleet met verklarende voetnoten over in de brieven opduikende namen en gebeurtenissen. In het kader van deze monnikenarbeid trof Schopp een brief aan Sand van de romanschrijver Alexandre Dumas fils (1824-1895) aan, waarin deze uitvoerig kwaad spreekt van Gustave Courbet, als mens, als kunstenaar en natuurlijk als revolutionair.
In die brief komt de volgende passage voor: “On ne peint pas de son pinceau le plus délicat (.) l’intérieur de Mlle. Queniault (sic) de l’Opéra, pour le Turc qui s’y hébergeait de tem(p)s en tem(p)s, le tout de grandeur naturelle et de grandeur naturelle aussi deux femmes se passant d’hommes. Tout cela est ignoble”. (Vertaald: “Men schildert niet met zijn fijnste penseel (.) de binnenkant van mejuffrouw Quéniault van de Opera, voor de Turk die daar af en toe zijn toevlucht vond – het geheel op natuurlijke grootte, en eveneens op natuurlijke grootte twee vrouwen die het zonder mannen kunnen stellen. Dat alles is verachtelijk.” ‘De Turk’ is onmiskenbaar een verwijzing naar de Turkse diplomaat Khalil-Bey (1831-1879), wiens maîtresse ‘mejuffrouw Queniault’ (bedoeld is ‘Quéniaux’) was en die – zoals al eerder bekend – l’Origine du monde bij Courbet heeft besteld en de eerste eigenaar was van het doek. De tweede opmerking, over ‘twee vrouwen die het zonder mannen kunnen stellen’, refereert aan een ander schilderij van Courbet, Le sommeil, eveneens uit 1866 en in bezit van Khalil-Bey, waarop twee vrouwen in innige omhelzing, vermoedelijk na de liefde, te zien zijn:

George Sand zal Dumas’ kwaadsprekerij met genoegen hebben gelezen. Zij maakte zich in haar huis in Nohant buitengewoon boos over alles wat met de Commune te maken had. Of Alexandre Dumas fils daadwerkelijk zo verontwaardigd was over Courbets onzedelijke schilderijen als hij zijn vriendin wil doen geloven, lijkt een beetje de vraag. Hij was immers de auteur van de in 1848 verschenen roman La dame aux camélias, een boek dat in heel Europa lang als een van de onzedelijkste romans ooit werd beschouwd. La dame aux camélias heeft er sterk toe bijgedragen dat courtisanes – luxe prostituées – een geaccepteerd verschijnsel werden in de XIXde-eeuwse Parijse society – le Tout Paris, zoals men zei. Het was ook een echte bestseller, die menige lezeres in heel Europa met rode oortjes deed dromen van een bestaan als dat van ‘Marguerite Gautier’. Deze hoofdpersoon van de roman is een courtisane die haar klantenkring van rijke mannen in de steek laat voor de ware liefde van een eerlijke jongeling, met allerlei tragische gevolgen. Binnen le Tout Paris was algemeen bekend dat het boek, waarvan de intrige tegenwoordig vooral bekend is omdat Verdi er zijn opera La Traviata op heeft gebaseerd, was geïnspireerd door Dumas’ eigen manische verliefdheid voor de courtisane Marie Duplessis.
Dumas was dus zeker geen blauwkous – en zijn woede in een particuliere brief over twee schilderijen van Courbet – l’Origine du monde en Le Sommeil – vermoedelijk vooral ingegeven door de wens Sand te behagen, en natuurlijk door afkeuring van Courbets rol in de Commune. Dat laatste blijkt ook uit de volgende zin in de brief: “Ik zou hem nog eerder het omvergooien van de zuil vergeven”. Met die zuil wordt de Colonne Vendôme bedoeld, op het gelijknamige plein in Parijs. Courbet was tijdens de Commune door het revolutionair bewind belast met de zorg voor de Parijse musea en kunstschatten. De Colonne Vendôme, een door keizer Napoleon I opgerichte zuil ter nagedachtenis van de slag bij Austerlitz – werd door de revolutionairen beschouwd als een verachtelijk symbool van een volksvijandige staat. Het ding was op 16 mei 1871 feestelijk omver getrokken, compleet met het standbeeld van Napoleon dat er bovenop stond. Daarvan bestaan foto’s:

Voor deze wandaad werd Courbet in brede kring persoonlijk verantwoordelijk gehouden – wellicht ten onrechte, want er zijn aanwijzingen dat hij juist had voorgesteld de zuil slechts te verplaatsen naar een plek bij de Invaliden, waar sinds 1840 Napoleon I in een sarcofaag ligt. Maar terecht of niet – zeker is dat het omvertrekken van de zuil bepalend is geweest voor Courbets laatste levensjaren. Als door een wonder ontsnapte de schilder aan de massale, vaak willekeurige executies waarmee het Franse regeringsleger eind mei 1871 een eind maakte aan de Commune en werd slechts tot enkele maanden gevangenisstraf veroordeeld. Vervolgens echter besloot de regering van de nieuwe Derde Republiek dat de Colonne Vendôme zou worden herbouwd op kosten van Courbet, die werd verplicht daartoe 33 jaar lang enorme sommen gelds af te dragen. De schilder ging daarop in ballingschap in Zwitserland, waar hij in 1877 overleed.
Over de geschiedenis van l’Origine du monde was, voor het opduiken van de brief van Dumas, al het nodige bekend. Courbets opdrachtgever, Khalil-Bey, was een vooraanstaand diplomaat in dienst van het Ottomaanse Rijk, die tussen 1865 en 1868 in Parijs woonde. Khalil Bey had – niet ongewoon voor le Tout Paris – meerdere maîtresses. Constance Quéniaux, ex-danseres in de Parijse opera, was een van hen. Mogelijk figureert zij niet alleen op l’Origine du monde, maar heeft zij ook model gestaan voor de donkerharige vrouwengestalte op Le sommeil . Bronnen uit die tijd spreken met waardering over haar zware donkere wenkbrauwen, die op dit laatste doek goed te zien zijn. Schopp heeft, na zijn ontdekking, gepoogd het leven van Quéniaux zoveel mogelijk te reconstrueren.
Zij was geboren in St.Quentin en van eenvoudige komaf. Als veertienjarige wist zij zich een plaats te verwerven in het corps de ballet van de opera. Het was heel gewoon dat rijke heren, die als begunstigers van de instelling vrije toegang hadden tot de coulissen, zich na afloop van de voorstelling seksueel vermaakten met de dansende meisjes, wier zeer bescheiden honorarium zulke bijverdiensten ook noodzakelijk maakte. Al heel jong dus leerden zulke meisjes de betaalde liefde zien als een normale bron van inkomsten, en – afhankelijk van de status van hun minnaars – als een middel om maatschappelijk aanzien te verwerven.
Quéniaux was niet een echte courtisane – in de zin van een prostituée met een wisselende klantenkring – maar eerder wat een demi mondaine genoemd werd: een vrouw die zich gedurende langere tijd door rijke heren liet onderhouden, eventueel door meerderen tegelijk, in ruil voor aangenaam gezelschap, en seks. Khalil Bey lijkt voor Quéniaux, die vanwege blessures sinds 1859 niet meer kon dansen, een tijdelijke bijverdienste te zijn geweest. De grote, permanente weldoener in haar leven was de componist Daniel Auber (u weet wel, die naam op het balkon van het Concertgebouw in Amsterdam), voor wie zij een van vier maîtresses was. Niet al haar minaars zijn geboekstaafd, en Auber overleed in 1871, maar zeker is dat zij in de loop van haar bestaan in goeden doen is geraakt. Zij eindigde haar leven als filantroop in de provincie, onder andere een weeshuis financierend.
Zij was geen onbekende figuur omdat zij volop deelnam aan het Parijse society-leven. Over de wederwaardigheden van le Tout Paris werd in de kranten regelmatig verslag gedaan: wie gaat met wie, wat had ze aan, is ze mooi, slim etc. Ook haar carrière als danseres kan met behulp van oude kranten-recensies aardig worden gedocumenteerd: zij was geen grote ster maar een danseres van het tweede plan. Er bestaan betrekkelijk veel foto’s van haar:



Schopp schrijft dat Khalil Bey, een verwoed gokker, in de veronderstelling verkeerde dat Quéniaux hem geluk bracht in het spel, bijvoorbeeld aan de roulette-tafels in Monaco. Kennelijk verliet hem dat geluk echter, want in 1868 moest hij zijn collectie schilderijen verkopen om aan zijn schulden te voldoen. In de veiling-catalogus duikt wel Le sommeil op, maar l’Origine du monde is door de Turk, gezien het pornografisch karakter van het werk, kennelijk onderhands verkocht aan een bekende antiquair. Het schilderij zwierf vervolgens door Europa en had meerdere eigenaren. In 1944 lag het in een kluis in de Hongaarse hoofdstad Boedapest, werd door Russische troepen ingepikt en naar de Sovjet-Unie afgevoerd, maar later door de rechtmatige eigenaar teruggekocht. In 1955 werd het doek op een veiling gekocht door de befaamde psycho-analyticus Jacques Lacan (1901-1981). Diens erven hebben het in 1995 aan de Franse staat overgedragen, ter delging van belastingschulden.
l’Origine du monde belandde aldus in het onvolprezen Musée d’Orsay voor XIXde-eeuwse kunst in Parijs. Voor het eerst kan het daar sindsdien door jan en alleman bekeken worden. Eerder was dat genoegen steeds voorbehouden aan intimi van de eigenaren. Bij Khalil Bey hing het achter een groen gordijntje in de herenkamer waar de mannelijke gasten na het diner sigaren rookten en gesprekken voerden die de dames niet aangingen. Het bestaan van het schandalige doek was algemeen bekend – opmerkingen over het het werk duiken op in de pers van die tijd. Ook de dichter Charles Baudelaire (1821-1867), die bevriend was met Courbet en om den brode kunstkritieken schreef, heeft het doek genoemd.
Maar niemand vermeldde ooit het model – misschien uit kiesheid, of wellicht om andere machtige mannen met wie Constance betrekkingen onderhield niet onnodig voor het hoofd te stoten. Of misschien heeft Courbet zelf wel gezegd dat hij niet naar model had geschilderd, maar naar de pornografische foto’s die in de jaren zestig van de XIXde eeuw in opkomst waren, zoals deze foto voor de stereoscoop:

Ook in later tijd achtten de eigenaren het beter l’Origine du monde aan het oog te onttrekken. Tijdens de zwerftocht door Europa was het gemonteerd achter een ander schilderij van Courbet, dat in een museum in Boedapest is achtergebleven: Le château de Blonay uit 1875. Dat is een somber werk uit de tijd van Courbets Zwitserse ballingschap:

Zelfs de psycho-analyticus Lacan – toch geenszins een vreemde in het land van de seks – vond het beter bezoekers niet onverhoeds te confronteren met deze Venus-heuvel. Hij liet zijn zwager, de schilder André Masson (1896-1987) een op het eerste gezicht abstract schilderij maken dat in zijn buitenhuis vóór l’Origine du monde hing en zonodig kon worden weggeklapt. Voor de goede verstaander was het een parodie op het aan het oog onttrokken werk:

Behalve die brief van Dumas is er nog een andere aanwijzing dat Courbet en Queniaux in contact hebben gestaan. Na haar overlijden in 1908 dook in de veiling van haar nalatenschap namelijk een ander schilderij van Courbet op, Fleurs uit 1863. Een cadeautje van Khalil Bey, om haar te bedanken? Of van Courbet zelf, uit dank voor het aangenaam poseren? Van deze bloemen gaat in ieder geval een sterk erotische suggestie uit.

Het oeuvre van Courbet omvat zo’n duizend schilderijen, tekeningen en etsen – van wisselend belang en kwaliteit, volgens de deskundigen. De ‘herontdekking’ van l’Origine du monde in 1995 heeft ongetwijfeld veel gedaan voor de postume roem van de kunstenaar. Maar naar mijn smaak in ieder geval is deze cause célèbre zeker niet zijn interessantste doek. Mijn favoriet hangt eveneens in het Musée d’Orsay: l’Atelier du peintre uit 1855. Het is heel groot: 361 bij 598 centimeter – te groot om hier goed te laten zien. Dankzij een openbare restauratie die jaren geduurd heeft en zes ton heeft gekost, hangt het werk er weer in volle glorie. Courbet heeft het doek een ondertitel meegegeven: “Allégorie réelle déterminant une phase de sept années de ma vie artistique et morale” (Realistische allegorie, die een fase van zeven jaar in mijn artistieke en morele leven omschrijft).

De raadsels rond dit doek zijn van andere aard dan bij l’Origine de monde: wat zien we hier nu eigenlijk? De centrale figuur in deze allegorie van het schilders-leven is Courbet zelf, doende met de vervaardiging van een landschap, daarbij gadegeslagen door een bevallig model, wier naaktheid op dit moment geen duidelijk doel heeft, en slechts moet bijdragen aan de evocatie van het kunstenaars-bestaan. Links en rechts van het centrale gebeuren houden zich talrijke figuren op – het doek krijgt daardoor iets van een triptiek. Links staan vooral volkse types, rechts voornamelijk kunstminnenden uit de betere kringen – potentiële klanten van de schilder. Wellicht heeft Courbet met deze onderverdeling een politiek statement over klassentegenstelling willen maken. Hij was immers bevriend met de socialistische theoreticus Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865), die hij meerdere keren heeft geportretteerd.
Er is eindeloos gespeculeerd over de identiteit van de figuren aan de rechterkant van het doek. Sommigen willen keizer Napoleon III ontwaren. Duidelijk herkenbaar zijn eigenlijk alleen Charles Baudelaire – lezend, uiterst rechts – en diens zwarte minnares Jeanne Duval – in blauwe jurk bij de toegangspoort, zo te zien eveneens lezend. Mij lijkt dat het doek zijn geweldige kracht niet zozeer ontleent aan wat er precies te zien is, maar aan de intentie waarmee het door Courbet gemaakt is: het kunstenaarschap als geweldig avontuur, ingebed in een maatschappelijke context en tegelijkertijd losgezongen van de werkelijke wereld. Hoe een creatief genie kan bestaan, blijft immers het grootste raadsel – dat door geen archiefstuk ooit zal worden opgehelderd.
Bibliografie:
André Houot: Gustave Courbet, une biographie. Mosquito Éditions, St.Egrève, 2019.
Claude Schopp: L’origine du monde. Vie de modèle. Phédus, Parijs, 2018.
Voor de geschiedenis van l’Origine du monde (maar nog zonder mejuffrouw Quéniaux) zie:
Thierry Savatier: L’Origine du monde. Histoire d’un tableau de Gustave Courbet. Bartillat, Parijs, 2006.
Voor een enigszins marxistisch getinte maar zeer grondige analyse van l’Atelier du peintre zie:
Werner Hofmann: Das Atelier. Courbets Jahrhundertbild. C.H.Beck, München, 2010.
Afbeeldingen:
1. Uit het stripalbum van André Houet.
2. l’Origine du monde van Gustave Courbet (1866, Musée d’Orsay)
3. Le sommeil (ook bekend als Paresse et Luxure) van Courbet (1866, Petit palais).
4. Foto uit 1871 van François-Marie-Louis-Alexandre Gobinet de Villecholle Franck (1816-1906). (Metropolitan museum of art, New York).
5. Portret van Constance Quéniaux uit 1861, van de fotograaf Paul Émile Pesme (1826-1877?) (BnF)
6. Fotografisch visitekaartje van Constance Quéniaux als danseres (vermoedelijk 1855-1860), van de fotograaf André Disdéri (1819-1889). (BnF)
7. Portret van Constance Quéniaux rond 1860, door Nadar. (Bnf)
8. Obscene foto voor de stereoscoop, van Auguste Belloc (1805-1867), rond 1860. (BnF).
9. Château de Blonay van Gustave Courbet, rond 1875. (Museum voor schone kunsten, Boedapest).
10. Cache pour L’Origine du monde de Gustave Courbet, van André Masson uit 1955. (Musée Gustave Courbet, Ornans)
11. Fleurs van Gustave Courbet, uit 1863. (Hermitage, St.Petersburg)
12. l’Atelier du peintre van Gustave Courbet, uit 1855. (Musée d’Orsay).
De Viering van Courbets 200-ste geboortejaar vindt vooral plaats in Ornans, het stadje in de Franche Comté waar Courbet geboren is en waar zijn eerste atelier recent is gerestaureerd. Er is in Ornans ook een Musée Gustave Courbet, met wisselende tentoonstellingen. Zie voor de feestelijkheden – onder de fraaie leus ‘Courbet – l’art d’être libre’ – de agenda-pagina van het departement.

Geef een reactie