(5-12-2017)

Wat een merkwaardig land toch, de Verenigde Staten. Een domme reactionair heeft de staat gekaapt, verrijkt zichzelf en de andere miljardairs ten koste van de ziektekosten-verzekering en het levensgeluk van miljoenen anderen, papt aan met dictators, poogt de vrije pers om zeep te helpen en – meer in het algemeen – de notie dat er waarheid en feiten bestaan. En waar houdt progressief Amerika zich dezer dagen vooral mee bezig? Met het aan de schandpaal nagelen van mannen die zich – soms al tientallen jaren geleden – schuldig hebben gemaakt aan seksueel opdringerig gedrag tegenover vrouwen die daar geen zin in hadden.
Begrijp me goed: het zou natuurlijk goed zijn wanneer alle mannen op het werk en in het maatschappelijk verkeer in het algemeen vrouwen niet langer zouden behandelen als prooi, of – erger noch – de professionele carrière van een vrouw in verband zouden brengen met haar seksuele optreden. Er zijn in het kader van de #metoo-campagne ook bepaald schokkende gevallen van seksuele afpersing naar boven gekomen. Ik denk hier met name aan die beroemde nieuwslezer bij NBC die, zo las ik, onder zijn bureau een knopje had, waarmee hij zonder op te hoeven staan de deur van zijn werkkamer kon vergrendelen. Zo wist hij zeker dat zijn gesprek met een jonge vrouwelijke collega niet bruusk onderbroken zou worden. Ik heb daar lang over nagedacht, toen ik het las: als gegeven in het werk van Sade of een andere 18de-eeuwse pornograaf zou zo’n mechanisme niet hebben misstaan.
Programmatisch valt er dus niets aan te merken op de #metoo-campagne – veranderingen in de algemene bedrijfscultuur moeten tenslotte ergens vandaan komen. Het probleem is eerder de praktijk. En dan bedoel ik natuurlijk niet de gevallen van verkrachting die af en toe naar boven komen, of de in het Amerikaanse amusementswezen kennelijk wijd verbreide gewoonte om niets vermoedende bezoeksters op de hotelkamer in een openvallende badjas met niets eronder te begroeten. Nee, het gaat eerder om de hand die bij het maken van de groepsfoto ergens was gelegd, waar dat wellicht een minder goed idee was – een van de beschuldigingen tegen een Democratische senator.
Iedereen liegt over seks, altijd en overal – en dan vooral over seks van 20, 30 jaar geleden. Gelukkig maar, want zonder een zekere mate van vergetelheid ware het seksueel bestaan moeilijk te verdragen. Dat geldt voor de hoogtepunten en natuurlijk vooral voor de dieptepunten. Veel raakt trouwens vanzelf in de vergetelheid, gewoon uit onbeduidendheid.
Maar wat voor de een onbeduidend is, hoeft dat voor de ander natuurlijk niet te zijn. Ik zal vermoedelijk niet de enige man zijn die zich naar aanleiding van de #metoo-campagne heeft afgevraagd of er in zijn verleden wellicht iets was wat tegen hem gebruikt zou kunnen worden – afgezien dan van de gewone dingen als ontrouw en dergelijke. Ik zie mijzelf als een uitgesproken terughoudende, hoffelijke en bedeesde figuur, maar hoeft natuurlijk niet altijd de indruk van de tegenpartij geweest te zijn. Heeft die Utrechtse studente die ik medio jaren tachtig het bed wist in te praten, en er vervolgens op stond haar broekje aan te houden, wel net zo’n herinnering aan vergeefse vriendelijkheid als ik – als ze er al een herinnering aan heeft? Glad ijs, dit alles. Herinnering is iets vreemds. Een paar jaar geleden kwam ik iemand tegen die vertelde mij ooit bij het openen van liftdeuren in een seksuele uitwisseling met een dame te hebben aanschouwd. Ik heb aan een dergelijk voorval geen enkele herinnering. Of liever gezegd, ik heb wel een idee waar en met wie dat geweest zou kunnen zijn, zodat ik nu een herinnering heb die mij in feite is aangepraat.
Terug naar de Verenigde Staten. Er is niet al te veel cultuurhistorisch inzicht voor nodig om de ijver waarmee dezer dagen in de VS de billenknijpers en badjas-artiesten in het schandblok worden gezet, te zien als een manifestatie van typisch Amerikaans puritanisme. Hetzelfde puritanisme dat maakte dat in de jaren vijftig en zestig – op grond van de zogenaamde Hays Code – een echtelijke slaapkamer in Hollywood-films nooit een tweepersoonsbed had, maar twee gescheiden bedden met twintig centimeter er tussen – teneinde de bioscoopbezoeker te vrijwaren van gedachten aan seks die hem in verwarring zouden kunnen brengen.
Wat bij zulk puriteins enthousiasme opvalt, is de betutteling die er het hart van is. Die neiging tot betutteling, als maatschappelijke trend, blijft natuurlijk ook niet beperkt tot eerbiedwaardige pogingen, vrouwen op het werk te bevrijden van de laatste resten seksuele onderwerping. Al bijna 9000 Amerikanen hebben een petitie ondertekend waarin het Moma in New York gevraagd wordt het schilderij “Therese dromerig” van Balthus, uit 1938, weg te halen“, “given the current climate around sexual assault”. (Zie afbeelding bovenaan dit blog).
Je kunt natuurlijk verschillend denken over Balthus’ uitgesproken fascinatie voor de seksualiteit van jonge meisjes – ik ben er, eerlijk gezegd, niet zo gek op. Maar het lijkt me dat volwassen bezoekers van het Moma niet behoed hoeven te worden voor de confrontatie met het werk van deze prominente Franse schilder. Daar ligt de crux natuurlijk: de mate waarin men in de hedendaagse cultuur bereid is om elkaar nog als volwassenen, die tegen een stootje kunnen, te benaderen. Dat is het thema in het boek waarover ik het hier eigenlijk wilde hebben: Erwachsenensprache van de Oostenrijkse filosoof Robert Pfaller.
Het is een beetje een warrig boek, maar wel interessant en bij tijd en wijle vermakelijk. Volgens Pfaller biedt de hedendaagse cultuur de mens nog maar twee alternatieven, politiek en levensbeschouwelijk gezien. De ene is de neoliberale optie, waarin de mens de mens een wolf is, en het ieder voor zich met alle middelen opgeld doet. De andere, links-kritische optie is een eindeloze culture war, waarin identiteit en eigenheid van individuen en groepen tot in het absurde gepreekt worden, taal en andere dingen die de illusie van autonomie zouden kunnen verstoren worden uitgebannen en slachtofferschap de meest sublieme status is.
Erwachsensprache is een pleidooi voor de ontsnapping aan deze dichotomie, en voor een ideologische benadering die een zinvolle politieke oppositie van links weer mogelijk maakt. In dit opzicht doet het boek denken aan het recente werk van de Amerikaan Mark Lilla, maar Pfaller beweegt zich minder op het terrein van de praktische politiek en meer op dat van de filosofie. In dit verband bewijst Friedrich Nietzsche (1844-1900) hem goede diensten. Nietzsche had geschreven dat in zijn tijd de mens, van een wild dier, hoe langer hoe meer in de rol van een getemd huisdier werd gedrukt. Dat ziet Pfaller, grosso modo, ook als het probleem van onze tijd. Elkaar als volwassenen benaderen wil zeggen elkaar als het wilde dier zien, dat tot alles in staat is, maar er toch in slaagt met anderen tot een geciviliseerd vergelijk en samenleving te geraken. Elkaar daarentegen in woord en daad tot schoothondjes te willen reduceren, leidt slechts tot verstikkende ellende.
Robert Pfaller. Erwachsenensprache. Über ihr Verschwinden aus Politik und Kultur. Fischer 2017.
Afbeelding boven: Thérèse dreaming, van Balthus (1938). Afbeelding onder: beeld uit de film How to kill your wife (1964), waarin Jack Lemon op een vrijgezellenfeestje trouwt met de vrouw uit de taart, maar dat de volgende dag berouwt.

Geef een reactie