Pas het derde boek over de Atjeh-oorlogen

(25-9-2016)

Over de Atjeh-oorlogen, de wellicht meest langdurige en bloedigste episode in de Nederlandse koloniale geschiedenis, bestaan slechts twee boeken, constateerde Abram de Swaan in Compartimenten van vernietiging, zijn boek over genocide uit 2014. Maar sinds deze maand bestaan er drie boeken: Anton Stolwijk heeft met zijn Atjeh, het verhaal van de bloedigste strijd uit de Nederlandse koloniale geschiedenis een pakkend relaas afgeleverd over de manier waarop tussen 1873 en 1942 het Nederlandse koloniaal bestuur heeft gepoogd Atjeh – een islamitisch sultanaat in het noorden van Sumatra – onder controle te brengen. En niet alleen moet er een historiografisch verzuim worden rechtgezet. Het element van de Islam, en het feit dat de strijd tegen het Nederlandse kolonialisme ter plaatse een jihad werd genoemd, geven een een studie naar Atjeh anno 2016 actuele betekenis. 

Een naïeve lezer zoals ik valt van de ene verbazing in de andere. Want net als, naar ik aanneem, de meeste andere Nederlanders weet ik maar bitter weinig van de strijd op Atjeh. En dat terwijl ik nog wel een overgrootvader heb die onder generaal Van Heutsz heeft gevochten, wiens veldtochten tussen 1896 en 1901 een van de treurige hoogtepunten in de strijd vormden. Hij was een Duitser, die als soldaat in Atjeh kennelijk het Nederlanderschap had verworven. Ik heb wel eens de conduite-staat gezien waarmee hij uit de dienst was ontslagen, en waarop zijn heldendaden nauwkeurig waren omschreven: daar en daar met de klewang zoveel opstandige inheemsen gedood – dat soort dingen. Ik had het document hier wel willen laten zien, maar helaas heeft mijn vader – op het eind van zijn leven niet meer geheel compos mentis – die papieren vernietigd.

Atjeh is een zeer goed geschreven boek, met een zowel originele als sympathieke invalshoek: Stolwijk is in het huidige Atjeh op zoek gegaan naar de overblijfselen van de strijd en het koloniaal bestuur, en naar Atjeh-ers die – desnoods uit de tweede hand – nog herinneringen bewaren aan de strijd met de Nederlanders. De auteur haalt op die manier verrassend veel boven water: in Atjeh, waar ook na de Indonesische onafhankelijkheid sprake is van een gespannen verhouding tot het als ‘overheersing’ beschouwde gezag uit Djakarta en guerrilla-bewegingen tegen dat gezag, blijkt het verzet tegen het Nederlandse koloniale bewind nog een bekend verhaal, onderdeel van een continuüm van nationale strijd, gevoerd uit de naam van de Islam. 

Dit Atjehse gezichtspunt brengt Stolwijk tot een frame voor zijn verhaal, dat hij naar mijn smaak wat weinig uitlegt: er is in zijn visie één koloniale Atjeh-oorlog die van 1873 tot 1942 geduurd heeft, bijna 70 jaar dus. De gangbare periodisering in Nederland is natuurlijk een andere, en onderscheidt aan de hand van de diverse veldtochten meerdere oorlogen. Maar Stolwijks enigszins ideologische keuze is natuurlijk heel goed te verdedigen: zolang er verzet was, en heel Atjeh niet onder controle, bleef het oorlog. In de jaren twintig en dertig van de XXste eeuw, toen Atjeh al grotendeels ‘gepacificeerd’ was, zoals dat heet, waren de Nederlanders in Atjeh bijvoorbeeld doodsbang voor onverhoedse aanvallen op straat door individuen met een mes. Die riepen daarbij vaak Allah aan – de vergelijking met de lone wolves van nu dringt zich op.

De Nederlandse militaire bemoeienis met Atjeh begint in 1873 met een aanval op Banda Aceh, waar de sultan zetelt. Stolwijk behandelt niet alleen de min of meer bekende veldtochten, en de grootscheepse wreedheden die daarbij onder Nederlandse vlag worden begaan – het aantal slachtoffers onder de burgerbevolking tussen 1873 en 1942 loopt in de honderdduizenden. Maar Stolwijk haalt ook allerlei episoden en personen op uit de duisternis van de geschiedenis, die ervoor zorgen dat je zijn boek bijna met rode oortjes leest. maken. 

Zo is er de figuur van de Jemeniet Habib Abdoerrahman Alzahir – half Koran-geleerde, half zelf-benoemd diplomaat – die in de jaren voor 1873, kennelijk met medeweten van de sultan (en kalief) in Istanboel poogt een bemiddelende rol te spelen tussen Atjeh, Nederland en de Britten, die in de regio eveneens koloniaal zeer actief zijn. En er is het opzienbarende verhaal van de Geconcentreerde Linie. Na 1873 begrijpen de Nederlanders dat de feitelijke controle over Atjeh de militaire en financiële mogelijkheden ver te boven gaat. Met de oprichting van een soort zwaar bewaakte ‘muur’ tussen gecontroleerd en ongecontroleerd gebied poogt het koloniaal bestuur de toestand dan te bezweren met die Geconcentreerde Linie, waarbij je als hedendaagse lezer meteen aan Palestina of Donald Trump moet denken. Het middel blijkt echter niet erg effectief – eerder een recept voor voortdurende strijd aan de linie. En bovendien ontwikkelt de koloniale ideologie in heel Nederlands-Indië zich in de richting van een imperium, met niet langer geïsoleerde punten van macht en handel, maar volledige territoriale controle. Dan beginnen de militaire expedities die onderhevig zijn aan de euvelen van elke asymmetrische oorlog: omdat guerrilla en burgerbevolking moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, eindigt de strijd niet zelden met grootscheepse moord op burgers en verwoesting van hele dorpen.

Geen kwaad woord over dit uitstekende boek – maar het demonstreert natuurlijk wel de noodzaak van verdere academische studie naar het Nederlands optreden in Atjeh, die – anders dan het boek van Stolwijk – ook op archiefonderzoek gebaseerd zou moeten zijn. Dat geldt met name  voor het aspect van de Islam, al was het maar omdat daaraan een actuele relevantie kleeft. Aan de kant van de Atjeh-ers werd de strijd duidelijk als een jihad gevoerd en gezien. Hoe stonden de Nederlanders daar tegenover? Was hun houding tegenover de Islam in Atjeh anders dan in andere delen van Indië? En hoe veranderden de Atjehse Islam en maatschappij in de loop van de Nederlandse kolonisatie? Eigenlijk vernemen we daarover zelden iets bij Stolwijk – anders dan dat de prachtige moskee die de Nederlanders in Banda Aceh lieten neerzetten om de bevolking te paaien, er nog steeds staat. En er is een onverminderd schreeuwende behoefte aan een serieuze biografie van Christaan Snouck Hurgronje, de enigmatische Leidse geleerde, die als bekeerling Mekka bezocht en onder de Atjeh-ers leefde, en later strategisch adviseur van Van Heutsz werd. Het mag niet bij drie boeken over Atjeh blijven.

Anton Stolwijk: Atjeh. Het verhaal van de bloedigste strijd uit de Nederlandse koloniale geschiedenis. Prometheus 2016

Abram de Swaan: Compartimenten van vernietiging. Over genocidale regimes en hun daders. Prometheus/Bert Bakker 2014. 

Afbeeldingen. Boven: de laatste sultan van Atjeh geeft zich in 1903, na decennia in de binnenlanden, over aan de Nederlandse gouverneur Van Heutsz. Links achter een portret van de jonge koningin Wilhelmina. Onder: Nederlandse marechaussees in 1904 bij de resten van het dorp Kuta Reh en zijn bewoners – naast de soldaat in het midden een nog levend kind.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: