(25-2-2018)

Zelden, of misschien wel nooit, heeft een roman mij zo onaangenaam getroffen als The only story (Het enige verhaal) van Julian Barnes. Dat is in de eerste plaats een compliment voor het schrijverschap van Barnes natuurlijk: vanaf de eerste zin ben ik door hem onafwendbaar meegetrokken in een tekst waarvan ik me pas bij de laatste zin realiseerde, dat die mij ten diepste tegenstond.
Ik geef even een korte samenvatting, om aan te geven waarover we het hebben. Jonge student, de ik-figuur uit het eerste deel van het boek, raakt op vakantie in het duffe middenstandsdorp van zijn ouders geïnvolveerd met een veel oudere vrouw, getrouwd, twee dochters. Het begint met dubbelspel op de plaatselijke tennisclub en het wordt een seksuele relatie. Voor de ik-figuur spreekt deze ontwikkeling min of meer vanzelf en in zijn waarneming geldt hetzelfde voor de vrouw. Van wroeging of huiselijk drama is nauwelijks sprake in de perceptie van de student en voor zover daar toch sprake van is – ze worden bijvoorbeeld geroyeerd als lid van de plaatselijke tennisclub – is het voor betrokkenen kennelijk onbelangrijk.
In het tweede deel van The only story, waarin de verteller de lotgevallen van de mannelijke hoofdpersoon vertelt in de tweede persoon enkelvoud, wonen de gelieven samen. De vrouw raakt aan de drank, en hevig ook. Waarom dat zo is – daarover begeeft de verteller zich niet in speculaties, behalve wat vage aanduidingen over de psychische problematiek van de menopauze. Des te indrukwekkender daarentegen is de schildering van het optreden van een zwaar verslaafde, en de praktische onmogelijkheid van de man om daar, na jaren proberen, duurzaam mee om te gaan. Dit is overigens het beste deel van de roman, vind ik,
Deel drie is geschreven vanuit het standpunt van de alwetende verteller. Het beschrijft het leven van de man nadat hij zijn partner heeft verlaten – zij wordt zwaar gestoord in een psychiatrische inrichting opgenomen en overlijdt daar ook op ellendige manier, hetgeen de man maar matig lijkt te interesseren. Zoals hij ooit met grote vanzelfsprekendheid de relatie met haar is aangegaan, zo neemt hij nu ook min of terloops kennis van haar verscheiden. In dit derde deel komt, met die alwetende verteller, echter wel degelijk een extern perspectief op de gebeurtenissen tevoorschijn. Het leven van de man nadat hij is weggegaan bij de alcoholica, was weliswaar gevuld met interessant werk en allerlei minnaressen, maar niets van dat alles doet eigenlijk ter zake – laat de verteller merken. Het verhaal van ‘s mans leven was het verhaal met de vrouw die hij op de tennisclub had leren kennen. Het enige verhaal dus.
Waarom stuit mij dat alles zo tegen de borst – zozeer dat ik meen dat Barnes mij er als lezer heeft ingeluisd? Misschien komt doordat er aanrakingspunten zijn met een boek van mij uit 2011, Mijn lieve ouders. Ik wil mij als schrijver op geen enkele wijze vergelijken met Julian Barnes – nog niet met zijn schaduw – en mijn boek was trouwens geen roman maar een soort journalistieke familiereportage uit mijn geheugen. Het ging over mijn ouders die beiden, los van elkaar, zijn overleden in een gesloten psychiatrische inrichting – mijn moeder na maar liefst 22 jaar ongelukkig verblijf in zo’n instelling.
De kritiek op mijn boek van recensenten en lezers was meestal dat de auteur zo teleurstellend weinig vertelde over hoe het huwelijk en de gekte van zijn ouders zijn eigen leven hadden beïnvloed en tot welke gevoelens de door hem beschreven, toch betrekkelijk dramatische verwikkelingen bij hemzelf geleid hadden.
Dat was een alleszins respectabele vraag, maar wat dit betreft kan ik mij aardig vinden in Barnes benadering in deel twee van The only story: gekte voltrekt zich soms zonder dat je daar iets aan kunt doen en als het al mogelijk zou zijn aan de psychische stoornis geloofwaardige of relevante interpretaties of verklaringen te verbinden, dan lossen die het probleem niet op, en bieden ook geen troost. Ik heb in Mijn lieve ouders mijn eigen positie vergeleken met de man aan het begin van L’Étranger van Albert Camus, die de begrafenis van zijn moeder bijwoont en merkt dat deze weliswaar voor anderen in de psychiatrische inrichting iets heeft betekend, maar nauwelijks voor hem, zodat hij zich bij de begrafenis een buitenstaander voelt.
Maar helemaal juist is die vergelijking natuurlijk niet (- en niet alleen omdat ik, in tegenstelling tot de vreemdeling van Camus niet in het vervolg van het verhaal een onbekende man aan het strand heb gedood.) Ik had en heb, als persoon, er alle belang bij mijzelf voor te houden dat het verhaal van mijn ouders – als probleem dat zich over decennia ontwikkelde – niet mijn verhaal was. En dat heeft, al zeg ik het zelf, ook vrij redelijk gefunctioneerd. De lezer hoeft niet bang te zijn dat ik mij ooit op het pad van de autobiografie zal bewegen. Maar wat er in mijn leven, naast veel leuks en zinvols, ook misschien allemaal aan rampzaligs is voorgevallen – opsluiting in het gekkenhuis, permanente wanhoop, ernstig alcoholisme en soortgelijke zaken zijn mij gelukkig bespaard gebleven. En dat komt – daarvan ben ik heilig overtuigd – mede door de distantie die ik heb betracht ten aanzien van het wedervaren van mijn ouders: niet mijn verhaal, en dus ook zeker niet het enige.
Dat is dus de reden dat ik het derde deel van The only story zo onverteerbaar vind, als Barnes in de persoon van de alwetende verteller de verdere belevenissen van zijn mannelijke hoofdpersoon afdoet als onbeduidend naspel bij het hoofdverhaal. Ik vind dat, bij alle bewondering voor Barnes’ schrijverschap, ook een beetje een slinkse verteltruc: eerst vanuit de man alles beschrijven als vanzelfsprekend en onontkoombaar, en dan in de derde persoon de romanfiguur het recht ontzeggen op een tweede kans. Gemeen.
Julian Barnes: The only story. Jonathan cape, Londen 2018. (Ook in Nederlandse vertaling verschenen).
Mocht U na lezing van het bovenstaande alsnog kennis willen nemen van mijn boek Mijn lieve ouders, dan is dat tegen de sterk gereduceerde prijs van 5 euro nog steeds bestelbaar bij De Slegte of Bol.com.
Geef een reactie