(19-3-2017)

Altijd maar dat sombere gedoe over het land van de knoet – zeg nu eens iets aardigs over Rusland. Dat is een regelmatig terugkerende klacht, als je, zoals ik, wel eens over Rusland schrijft. Weer Rusland als boeman. Weer Rusland als gevaar. Alsof het niet ook een land is, bevolkt door soms aardige en bijzondere mensen. Het kan toch niet allemaal negatief zijn?
Dat hoor je dan, al of niet geadstrueerd met vleiende observaties over het Russische volkskarakter, of zelfs de ‘Russische ziel’ waarmee iets heel bijzonders aan de hand schijnt te zijn. Er zijn maar weinig verstandige mensen die op het idee zouden komen te schwärmen met de Franse ziel, of de Belgische, of de Papua-Nieuwguinese. Maar de Russische, die doet het nog steeds aardig.
Ook bij de machthebbers in het Kremlin trouwens. In 2014, ten tijde van de inname van de Krim, toen Poetin en de zijnen het wilden doen voorkomen dat Rusland in zijn bestaan werd bedreigd, zozeer zelfs dat het Westen in Moskou en andere Russische steden demonstranten de straat opstuurde om tsaar Vladimir ten val te brengen, stonden er in de Russische media commentatoren op om te voorspellen dat dit niet zou lukken. Ook niet, wat heet, vooral niet met sancties: hoe meer het Russische volk lijdt, hoe meer het van zijn leider houdt, voorspelden ze. Het Russische volk is juist heel goed in lijden, hoe meer lijden hoe beter!
Is dat wellicht iets positiefs van Rusland, dat vermogen tot lijden? Wellicht in moreel opzicht – opofferingsgezindheid voor de natie (of Europa, of de democratie) is in onze streken de afgelopen decennia wellicht iets te veel in onbruik geraakt. Ik denk niet dat in werkelijkheid Russen welgemoed voor Poetin willen lijden – dat ze dat moeten of zullen moeten is eerder een fait accompli, zoals er vele faits accomplis geweest zijn in de Russische geschiedenis. Lijden aan de staat is in Rusland een frequent verschijnsel, maar dat is iets anders dan een positief verlangen met voorspelde politieke uitkomst – dat zou de tsaar wel willen. (Zelf ervaar ik trouwens het freudiaanse doodsverlangen dat de Russische cultuur doordesemt als buitengewoon depressief makend, maar dat is een aspect dat ik nu even buiten beschouwing laat).
Nee, als ik denk aan dingen uit de Russische geschiedenis die positief zijn, kom ik toch al vlug uit bij niet-ingeloste verwachtingen. Het bewind van tsaar Alekslandr II (1818-1881) bijvoorbeeld, waarin tenminste nog de lijfeigenschap werd afgeschaft – niet voor niets heeft Poetin een portret van diens reactionaire opvolger Aleksandr III op zijn schrijftafel. Of de Februari-revolutie van 1917 die, totdat zij door de Oktober-revolutie van de bolsjeviki van de tafel der geschiedenis geveegd werd, een paar maanden lang Rusland op het pad van de liberale democratie leek te brengen. Die Oktober-revolutie bracht Rusland 70 jaar communisme, met alle drama van dien. Maar het had ook heel anders kunnen lopen in 1917 – die sublimatie breng ik in als mijn positieve puntje. Ik geef toe: het is een bescheiden bijdrage aan positieve beeldvorming over Rusland maar nog altijd beter dan subliem lijden, als je mij vraagt.
Tenminste, dat dacht ik. Maar toen las ik Les révolutions Russes van de door mij zeer bewonderde Franse Rusland-kundige Nicolas Werth. (Overigens de zoon van de legendarische BBC-oorlogscorrespondent Alexander Werth). Het kleine boekje begint met grootscheepse gruwelen, waarvan ik nog nooit gehoord had. Het oude bewind maakt van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog namelijk gebruik, om wat oude ideetjes over in eigen land ongewenste volkeren in praktijk te brengen. Miljoenen Joden, Russen van Duitse origine, en Polen worden in de eerste oorlogsjaren eenvoudig verdreven uit de westelijke delen van het Imperium – een operatie waarbij honderdduizenden doden vallen. Tegelijkertijd ontketent men een repressieve campagne tegen de bewoners van de Aziatische kolonieën binnen het Imperium – Kazachen, Kirgiezen, Oezbeken en andere moslims, die er – overigens niet ten onrechte – van worden verdacht weinig enthousiasme op te brengen voor de oorlogsinspanningen. Stalin, die na de voor hem volkomen onverwachte Duitse inval in 1941, zijn toorn afreageerde door Krim-Tataren en Tsjetsjenen op transport te stellen , had het van geen vreemde.
Maar goed, in maart 1917 (de Februari-revolutie viel in onze maart omdat Rusland in die tijd een andere kalender hanteerde) gaat het hongerige en door de slachtingen en nederlagen aan het front met Duitsland gedemoraliseerde volk in de hoofdstad Petrograd dan toch de straat op – hetgeen na wat schermutselingen leidt tot het afzetten van tsaar Nicolaas II, die dan recent door de Russische kerk heilig verklaard moge zijn, maar in deze geschiedenis toch vooral optreedt als een onmachtige figuur, die zich met welhaast Trumpiaanse zelfoverschatting in 1915 ook nog tot opperbevelhebber had laten uitroepen.
Zoals veel van mijn tijdgenoten (sprak hij laf) ben ik min of meer behept met de communistische kijk op de revoluties van 1917: op de burgerlijke revolutie volgde, als een soort vervolmaking van de historische beweging, zo niet historische noodzakelijkheid in Hegeliaanse zin, de communistische. Maar wat zich tussen maart en november in Petrograd voltrekt, is weliswaar erg interessant, en weerlegt de theorie van historische noodwendigheid, maar wekt weinig bewondering. Van de gedachte dat we hier het tere plantje van een Russische liberale democratie zien opkomen – een door veel Russische ballingen in de jaren 1920 en 1930 gekoesterde these – blijft in Werth’s relaas weinig heel.
Vanaf het begin lijdt de post-tsaristische staat fataal aan twee parallelle machtscentra: de sovjets (raden) die overal zijn ontstaan, op bedrijfs- maar ook op gemeentelijk etc. niveau, en Doema en zijn regering, in de zin van ministerraad. Iedereen werkt ferm langs elkaar heen in alle gremia: liberalen, Socialisten-Revolutionairen (oftewel SRtsi, verwarrende benaming voor gematigd links), en de diverse groepen sociaal-democraten, mensjeviki en bolsjeviki – alsmede hun afsplitsingen. En op het platteland gaan de opstandige boeren hun eigen gang, met – net als bij de mislukte revolutie van 1905 – grootscheepse plunder- en moordcampagnes tegen de grootgrondbezitters. In de periferie – de Kaukasus, Centraal-Azië, Oekraïne etc. – gaat men inmiddels ook geheel eigen wegen. In Petrograd vindt zelfs nog een – overigens mislukte – militaire staatsgreep plaats tegen de regering van de SR-premier Kerenski.
En inmiddels gaat de oorlog met Duitsland door, ondanks miljoenen deserteurs en herhaaldelijke nederlagen van het Russische leger. De door de geallieerden in het vooruitzicht gestelde prijs – Constantinopel (Istanboel) Russisch – lijkt daar niet vreemd aan. De chaos is zo groot dat de bolsjevistische coup van november eigenlijk nog maar een peuleschil lijkt. Maar die was geen historische noodwendigheid natuurlijk: het was Lenins idee maar een deel van de bolsjeviki had eigenlijk willen wachten op verkiezingen, waarin de bolsjeviki een goede kans maakten op een meerderheid in de Petrogradse sovjet. Wat volgde waren een vanaf het begin buitengewoon autoritair bewind onder Lenin, en de burgeroorlog.
Het schijnt dat de huidige Russische president de honderdste verjaardag van dit alles niet, of slechts zeer mondjesmaat wil vieren en herdenken. Dat ligt geheel in de gewoonte van de Russische staat om onwelkome elementen uit de geschiedenis te weren – revoluties, daar heeft Poetin het niet zo mee. Maar het moet gezegd: als je Werth leest valt er ook weinig te vieren. Dus Poetin heeft een beetje gelijk – toch nog een lichtpuntje.
Nicolas Werth: Les révolutions russes. Que sais-je? 2017
De foto’s bij dit blog geven een indruk van de vrouwelijke zelfmoord-bataljons, zoals die onder de regering van Kerenski werden ingesteld om het moreel van de vaak muitende troepen op te vijzelen. De bedoeling was dan dat vrouwen als eersten de loopgraven verlieten om met de bajonet het Duitse spervuur in te lopen – waarop de mannelijke soldaten dan zouden denken dat ze toch moeilijk konden achterblijven. De meeste vrouwelijke bataljons bleven trouwens in Petrograd, bijvoorbeeld om het Winterpaleis, waar de regering zetelde, te bewaken. De foto onder is gemaakt bij het bezoek van de Britse feministe Emmeline Pankhurst, die in 1917 Petrograd bezocht om haar Russische zusters in de oorlog een hart onder de riem te steken. Ze staat naast de befaamde vrouwelijke commandant van een der dames-bataljons, Maria Botsjkarjova.

Geef een reactie