(17-9-2017)

Alleen al de giftigheid van sommige reacties doet vermoeden dat de Harvard-politicoloog Mark Lilla een punt had, toen hij kort na de verkiezingsoverwinning van Donald Trump vorig jaar pleitte voor The End of Identity Liberalism. En nu, terwijl het stof van deze rampzalige verkiezing nog lang niet is neergeslagen, doet Lilla zijn pleidooi nog een dunnetjes over in een briljant, meeslepend boekje: The once and future liberal.
Lilla’s these is dat links in de Amerikaanse politiek – liberals dus in het VS-jargon – geen enkele kans maakt, zolang politieke actie zich voornamelijk blijft richten op de expressie van de grieven van minderheden – zwarten, vrouwen, LGTBQ, noem maar op. Weliswaar is er na Trumps uitverkiezing een brede ‘resist’-beweging opgekomen, maar het ontbreekt aan een samenhangend project voor de Amerikaanse samenleving in het algemeen, en ook de middelen en bereidheid om ideeën in macht om te zetten.
Met name op de campus van Amerikaanse universiteiten wordt dat vaak pijnlijk duidelijk. Er lijkt een generatie studenten opgestaan, voor wie de articulatie van onrecht, de eigen groep aangedaan, de hoogste vorm van politiek lijkt. Het eigen moreel gelijk, en de bescherming of introductie van rechten van de eigen identiteit, raciaal, seksueel of anderszins, zijn in de plaats gekomen van naar buiten, op een breder maatschappij-programma gericht activisme. Twee keer in zijn boekje haalt Lilla de aloude Marx uit de kast: de economisch-sociale verhoudingen, daar gaat het om voor wie maatschappelijke verandering wil bewerkstelligen.
Zulke studenten, en de deelnemers aan talrijke identiteit-gerichte bewegingen, voelen zich geen burger meer, maar dragers van een identiteit. Hun politiek optreden is daardoor bij voorbaat tot steriliteit gedoemd, Het is quasi-politiek, gericht op de bevrediging van het eigen gelijk, of – erger nog – de wenteling in slachtofferschap. Niet alleen heeft rechts Amerika het trucje inmiddels ook geleerd – Trumps aanhang bestaat immers voor een aanzienlijk deel uit blanken die menen dat hún identiteit bedreigd wordt. Ook gaat er van zulke politiek geen enkele wervingskracht uit: uw identiteit is immers de mijne niet, dus u naar mijn standpunt overhalen is bij voorbaat kansloos.
In zijn boek beschrijft Lilla hoe het tot de huidige situatie gekomen is. In de afgelopen eeuw heeft de Amerikaanse politiek twee grote bewegingen gekend: de New Deal van Roosevelt vanaf de jaren dertig, en het streven naar minder staat van Ronald Reagan vanaf de jaren tachtig. Lilla noemt dat dispensations, een term die ik niet helemaal begrijp maar die we misschien als paradigma’s kunnen vertalen.
‘Small government’ à la Reagan vindt nu zijn vervolmaking, zo niet parodie in de regering Trump. Lichtelijk optimistisch concludeert Lilla dat de idee is uitgewerkt en dat de Republikeinse partij, die er de voornaamste drager van was, door Trump min of meer is opgeblazen.
Maar links heeft geen nieuwe idee in voorraad om het ideologisch vacuüm te vullen, anders dan verongelijkt en egocentrisch geleuter over identiteit. En ook de Democratische Partij ligt dan ook nog grotendeels op zijn gat, na de onfortuinlijke poging om de oudere echtgenote van een voormalig president zonder duidelijk programma het Witte Huis in te helpen.
Lilla pleit voor burgerschap, in plaats van de sektarische fixatie op identiteit en groepsrechten die ook de ‘resist’-beweging kenmerken. Er moeten weer voor de hele samenleving programma’s worden geformuleerd, waarvoor anderen gewonnen moeten worden. Voor een deel komt dat neer op het oude politieke handwerk van je verkiesbaar stellen en compromissen weten te sluiten, waarvoor de activisten van nu veelal de neus ophalen. (’Bernie or bust’).
Maar er is geen alternatief. De Republikeinse Partij bevindt zich weliswaar in een crisis, maar controleert inmiddels wel het Congres en de meeste staten. De zogenaamde ‘verworvenheden’ van het tijdperk Obama worden één voor één onttakeld – wat heel eenvoudig is omdat ze, daar Obama op den duur geen parlementaire meerderheid meer had, vaak de juridische vorm van presidentiële decreten hadden die Trump eenvoudig per eigen decreet kan herroepen.
Valt uit Lilla’s boek iets op te steken voor de Nederlandse situatie? Die lichte minachting voor het politiek bedrijf onder jongeren, dat kennen we natuurlijk wel. Maar de meer extreme uitingen van identiteits-narcissisme, zoals de rechtszaken om transgender-toiletten of het van de campus verjagen van onwelgevallige sprekers in de VS, zijn bij ons toch eerder zeldzaam. De strijd voor het steriele gelijk is natuurlijk niet helemaal onbekend in de polder, gezien de absurde Zwarte Piet-discussies, of de recente komische verwikkelingen rond het Rotterdamse kunstcentrum Witte de With.
Lilla’s artikel was vorig jaar een steen in de vijver van het Democratisch zelfbeklag na de verkiezingsnederlaag. Men had kennelijk zo weinig oog voor de gevoelens in de rustbelt dat men Trumps overwinning niet zag aankomen. Menige Amerikaanse liberal voelt zich nu, terecht, de gijzelaar van een reactionaire dommerik in het Witte Huis. Maar er is voorshands geen reden om te denken dat de Democraten het in 2018 of 2020 beter zullen doen, bij gebrek aan aansprekende ideeën en aansprekende kandidaten. Ook in de ‘resist’-beweging komt men niet veel verder dan het praten over ‘coalities’ – de optelsom van minderheden die het politieke tij zou kunnen keren, en waarbij iedereen, is de implicatie, toch lekker op zijn eigen kan blijven. Alsof die ‘coalitie’-gedachte – overigens een politieke mythe uit de Obama-tijd – niet juist vorig jaar roemloos ten onder is gegaan.
Mark Lilla: The once and future liberal. After identity politics. Harper, 2017
Hier een typerende boze reactie op Lilla uit de New Republic.

Geef een reactie