
Je zou kunnen denken dat in de weken tussen de aanslag op de Oostenrijkse troonopvolger Franz-Ferdinand in Sarajevo, op 28 juni 1914, en de de Franse oorlogsverklaring aan het begin van de Eerste Wereldoorlog op 3 augustus, de op handen zijnde oorlog de voorpagina’s van alle Franse kranten volledig beheerste. Maar dat was niet zo, beschrijft de historicus Arnaud-Dominique Houte, hoogleraar contemporaine geschiedenis aan Sorbonne-Université, in zijn ‘Les peurs de la Belle Époque’. Minstens evenveel aandacht ging uit naar een spectaculair proces tegen de echtgenote van de politicus Joseph Caillaux, Henriette. Het was zowel een politieke zaak als een voorbeeld van ‘crime passionel’ – twee keer raak voor de Franse dagbladpers, die in deze jaren meer titels en hogere oplagen kende dan ooit in later tijd.
Caillaux, een prominent vertegenwoordiger van de Radicale partij, een benaming waarachter in deze jaren een liberale centrum-partij schuilging, had als minister van financiën plannen voor de verwezenlijking van een lang-gekoesterde wens onder vooruitstrevend denkende Fransen: de invoering van inkomstenbelasting. Voor meer rechts-denkende gefortuneerde Fransen, die toen net als nu ’s ochtends bij het ontbijt Le Figaro lazen, was dat zo’n beetje het eind der tijden, of in ieder geval de voorbode van de macht der Rode horden.
De hoofdredacteur van Le Figaro, Gaston Calmette, besloot – als een soort voorganger van Rupert Murdoch – dat in de strijd tegen een zo euvel beleidsvoornemen alle middelen geoorloofd waren, en dat derhalve alles op alles moest worden gezet om de reputatie van Caillaux te gronde te richten. Een uitgelezen mogelijkheid deed zich spoedig voor: iemand bood de krant tegen grof geld een stapeltje liefdesbrieven van Caillaux aan Henriette te koop aan. Die twee waren weliswaar op dat moment ordentelijk gehuwd, maar de brieven dateerden uit een tijd dat zij beiden nog verwikkeld waren in een ander, eerste huwelijk. De brieven vormden derhalve het bewijs van overspel, in het verleden weliswaar maar toch.
De uitwerking van deze publicaties was een onverwachte. De minister maakte geen aanstalten af te treden maar Henriette kocht op de zwarte markt een revolver, vroeg op de redactie van Le Figaro op 16 maart belet bij hoofdredacteur Calmette en schoot deze, eenmaal toegelaten tot het hoofdredactioneel kantoor, hartstikke dood. Het geruchtmakende proces begon op 20 juli – meneer Caillaux was hangende de zaak toch maar afgetreden – en eindigde in vrijspraak: jury’s hadden in deze tijd veel begrip voor de plegers van ‘crimes passionels’.
Een paar dagen later werd op straat in Parijs de socialistische politicus Jean Jaurès vermoord, door een nationalistische heethoofd. Daarmee verdween een van de laatste prominente politici die zijn twijfels had bij de komende oorlog van het toneel. De strijd kon beginnen – aan het eind van augustus waren al meer dan 25.000 Franse soldaten gesneuveld. Het proces tegen de moordenaar van Jaurès – een aantal malen verschoven tot in 1919 – eindigde overigens eveneens in vrijspraak. In het licht van de overwinning van 1918 zou het ook wat vreemd geweest zijn de moord op een tegenstander van de oorlog te willen wreken. (Tekst gaat verder onder afbeelding).

Het is nauwelijks meer doenlijk te denken over de ‘Belle Époque’ (letterlijk ‘het mooie tijdperk’) zonder te denken aan de miljoenen levens kostende slachting in de loopgraven die een eind maakte aan deze gelukkig geachte tijd, door Houte in navolging van anderen gesteld op de jaren 1889-1914. De benaming dateert overigens van later, toen zich in de jaren dertig donkere wolken samenpakten die tot de Tweede Wereldoorlog zouden leiden. Onwillekeurig vraag je je ook af hoe later de decennia van 1946 tot nu genoemd zullen worden – deze periode van toenemende welvaart en vrede in Europa die nu in zorgen om het klimaat, de terugkeer van oorlog tussen Europese staten en veranderende geostrategische verhoudingen in de wereld tot een einde lijkt te komen. (Tekst gaat verder onder de afbeelding).

Merkwaardige gedachte: de mensen worden zich kennelijk pas achteraf ervan bewust, dat zij in een historisch gezien gelukkige periode geleefd hebben. Een voor de hand liggende verklaring voor dit verschijnsel is natuurlijk, dat de mens zich met zijn eigen historische mazzel niet zozeer bezig houdt. De aandacht gaat eerder uit naar wat er niet goed gaat en niet klopt, en de sombere gevolgtrekkingen die je kunt maken op grond van de huidige situatie. In het bijzonder geldt dat misschien nog wel voor historische perioden waarin er sprake is van grote veranderingen. Vooruitgang is een mooi iets, maar gaat wel met allerlei ongelukken en ongekende risico’s gepaard. Het sentiment ‘tel uit je winst’ ligt dan op de loer, met de daarbij behorende somberheid over de toekomst.
Op deze merkwaardige ambivalentie, die meer met de structuur van de menselijke geest dan met de objectieve verhoudingen te maken lijkt te hebben, berust Houte’s studie over de angsten van de Belle Époque. Dingen om je te sappel over te maken, waren er in overvloed – waarbij opvalt dat sommige thema’s aan het einde van het eerste kwart van de XXI-ste eeuw nog steeds aan de orde zijn. Vooruitgang eist zijn tol.
Zo is er het grote aantal slachtoffers in het moderne verkeer bijvoorbeeld. In 1903 bijvoorbeeld wordt de eerste rallye voor automobielen Parijs-Madrid afgeblazen, als er na één dag al elf doden zijn gevallen. In hetzelfde jaar stikken tachtig mensen bij een brand in de gloednieuwe Parijse metro. In 1895 komt op het Gare Montparnasse om onduidelijke redenen een binnenkomende trein niet tot stilstand, leidend tot een van de meest fotogenieke spoorwegongevallen in de geschiedenis. (Tekst gaat verder onder afbeelding)

Houte schrijft dat het hem er nadrukkelijk niet om te doen is een alternatief, en nu gitzwart beeld te schetsen van wat doorgaat voor een mooie tijd. Zo werkt zijn boek ook niet en het onderscheidt zich naar mijn mening dan ook in positieve zin van de boeken van de Duitse historicus Florian Illies die, aan de hand van op het oog willekeurig gekozen faits divers, er op uit lijkt profetische betekenis te geven aan triviale gebeurtenissen in 1913 bijvoorbeeld, of liefdesgeschiedenissen aan de vooravond van 1933. Zulke pretenties ontbreken bij Houte, wiens verhalen en beschouwingen eerder aangeven hoe ‘fragiel’ de moderniteit rond 1900 wel niet was, zowel in de ogen van tijdgenoten als in die van ons.
Dat gevoel van fragiliteit vooral lijkt in de Belle Époque angsten in de hand gewerkt te hebben. Bevorderd werd dat ook door de opkomst van een massapers, gekoppeld aan toenemende geletterdheid in de Derde Republiek. Binnen enkele dag dringen allerlei rampzaligheden de belevingswereld van de Fransen binnen: de vulkaanuitbarsting op Martinique in 1902 bijvoorbeeld, die de eiland-hoofdstad Saint-Pierre verwoest (28.000 doden), of de nadering van de komeet Hally in 1910, of de overstromingen van de Seine in Parijs, datzelfde jaar.
Ook rond 1900 hebben de media het vaak gedaan, als het er om gaat schuldigen te vinden voor wat gezien wordt als ongezonde fascinatie voor negatieve ontwikkelingen. Door de jaren heen bestaat er een niet-aflatende fascinatie van het brede publiek voor seriemoordenaars, criminele bendes, ‘de handel in blanke slavinnen’, en andere vormen van misdadigheid – niet zelden leidend van wat toen al een ‘algemeen gevoel van onveiligheid’ bij de burger heette.
Ook demografische ontwikkelingen waren en zijn goed voor allerlei apocalyptische gevoelens: het Franse geboortetekort bijvoorbeeld, leidend tot vreemdelingenhaat jegens vooral Italiaanse gastarbeiders en sombere gevoelens over het uitsterven van de Franse natie ten gunste van de Teutoonse barbaren. Veel van de nieuwe gevaren hangen, zeker in de perceptie van tijdgenoten, ook samen met de snelle verstedelijking van Frankrijk. Net als in de eerste decennia van de XIX-de eeuw (en daarna) is Frankrijk bovendien een land van op de scherpte van de snee uitgevochten klassenstrijd.
Van zoiets als de door Stefan Zweig voor het oude Wenen bezongen vreedzame, zo niet idyllische ‘wereld van gisteren’ is in dit boek van angsten duidelijk geen plaats. Wel misschien voor het in beide Europese wereldsteden ervaren gevoel van ‘decadentie’, maar daaraan besteedt Houte in dit boek eigenlijk nauwelijks aandacht. Wel aan de in Frankrijk eeuwig voortdurende strijd tussen kerk en staat en natuurlijk een beetje aan de affaire-Dreyfus, die enkele jaren lang alle andere politieke kwesties in Frankrijk overschaduwde.
Blijft de vraag: was de Belle Époque nu eerder een gelukkige, of een angstige tijd? Dat is voor een historicus natuurlijk een onmogelijke vraag, al was het maar omdat geluk geen meetbare waarde is. Wel is duidelijk dat de kans op geluk groter was, naarmate je meer geld had of geld verdiende. Geen groot verschil met nu, dunkt me. De meest voor de hand liggende conclusie is dat tijden van grote veranderingen tot optimisme kunnen stemmen, maar ook anxiogeen kunnen zijn.
Arnaud-Dominique Houte: Les peurs de la belle époque. Crimes, attentats, catastrophes et autres périls. Taillandier 2022.
Afbeeldingen: 1. Voorpagina van het supplement van Le Petit Journal, in 1895 met twee miljoen exemplaren de grootste krant ter wereld, maar in 1895 teruggevallen naar 850.000; 2: Volksoploop voor het café aan de Rue Montmartre, waar op 31 juli 1914 Jean Jaurès is doodgeschoten; 3. Cavaleristen in Parijs op weg naar het front in 1914; 4:Treinongeval bij Gare Montparnasse in 1895.

Plaats een reactie