Zelf je leven verzinnen – de ‘Hochstapler’ in actie

De ideale titel voor dit boek van Ian Buruma zou ‘Die Hochstapler’ geweest zijn, maar helaas bestaat er voor die term in het Engels of Nederlands – de twee talen waarbinnen deze Nederlands-Amerikaanse essayïst zich voornamelijk beweegt – geen adequaat equivalent. ‘De fantasten’ heet het boek nu in Nederlandse vertaling – altijd nog beter dan het ‘The collaborators’ van de oorspronkelijke, Engelse versie. Het is ook allebei niet apert onjuist: Buruma behandelt drie mensen die hun leven in dienst hebben gesteld van euvele regimes of slechte mensen, en zich hebben gered met een web van waarheid en leugens waaruit zij zelf soms niet meer wisten te ontsnappen.

‘Hochstapler’ geeft dat uitstekend aan – leugen wordt op leugen gestapeld, totdat een alternatieve werkelijkheid is geschapen. Het is tegenwoordig in zwang om het te hebben over ‘het narratief’ van iets, en ook over het narratief van je eigen leven, wat je meent dat het verhaal van je eigen leven is. Buruma vermijdt deze modeterm gelukkig, zoals hij trouwens in dit hele boek ook een prettig gebrek aan pretentie en goedgelovigheid aan de dag legt. Regelmatig schrijft hij dat moeilijk is te zeggen, of iets wat zijn protagonisten zelf beweren, of anderen over hen beweren, waar is.

Waarheidsvinding is niet Buruma’s eerste zorg: hij probeert na te gaan hoe dat is, als je je eigen levensverhaal vormgeeft op de manier van zijn drie protagonisten en je daarbij aan de waarheid weinig gelegen laat liggen. Zijn conclusie is – vooral na de drie veelal vermakelijke biografieën waaruit het boek bestaat – onverwacht somber: ‘Ze moesten lijden omdat ze zichzelf hadden bedrogen. Wanneer je van je eigen leven een verzinsel maakt, heb je in wezen helemaal geen identiteit. Dat is een triest lot dat velen van ons bedreigt, of we nu in een dictatuur leven of niet’.

Triest of niet – de protagonisten van Buruma hebben zich wonderlijk goed uit de situatie weten te redden. Yoshiko Kawashima (1907-1948) bracht het er nog het slechtst van af, omdat zij in 1948 als verraadster in dienst van de Japanners in China ter dood is veroordeeld en geëxecuteerd, na een leven vol spannende avonturen. Felix Kersten (1898-1960), de masseur van SS-hoofdman Heinrich Himmler die aan het hoofd stond van de uitroeing van Joden door de nazi’s, wist zo aannemelijk te maken dat hij aan het einde van de oorlog juist Joden had gered en bovendien zijn baas de deportatie van het hele Nederlandse volk uit het hoofd had weten te praten, dat hij van Prins Bernard de orde van Grootofficier in de Orde van Oranje-Nassau kreeg uitgereikt. Friedrich Weinreb (1910-1988), die tijdens de oorlog ondergedoken Joden had verraden, en mensen veel geld uit de zak klopte met niet-bestaande lijsten die tegen deportatie zouden beschermen en ook sterk was in pijnlijke ‘medische’ onderzoeken bij zijn vrouwelijke slachtoffers, eindigde zijn leven vredig in Zwitserland als een soort mystieke Joodse goeroe, omgeven door bewonderaars.

Dat Buruma juist aan de hand van deze drie poogt achter het raadsel van de ‘Hochstapler’ te ontrafelen is in zeker opzicht een daad van moed. Want niet alleen hebben Yoshiko, Kersten en Weinreb zelf actief bijgedragen tot hun legende – door autobiografische geschriften – maar ook zijn over de waarheid en onwaarheid van hun beweringen al bibliotheken volgeschreven. Het bekendst, in Nederland tenminste, is Weinreb, over wiens ‘Collaboratie en verzet 1940-1945: een poging tot ontmythologisering’ in de jaren zestig en zeventig publicitaire veldslagen zijn geleverd.

Buruma geeft een vrij plausibele verklaring hoe het mogelijk was dat met name linkse mensen, zoals de journaliste Renate Rubinstein, Weinreb te vuur en te zwaard verdedigden, als een Nederlandse Dreyfus. Die verdediging paste uitstekend in een in de jaren zestig opkomend gevoel, dat de waarheid over de Jodenvervolging in Nederland te lang onder het tapijt geschoven was, en dat moest worden afgerekend met het lang bestaande beeld van een volk van Nederland dat zich min of meer als één man tegen de Duitse bezetter had verzet. Een negatieve visie op Weinreb optreden tijdens de oorlog – hij was zelf daarvoor veroordeeld – werd op die manier eigenlijk een daad van antisemitisme – een beschuldiging waar Weinreb zelf het van harte mee eens was. Weinreb wist – en dat had hij gemeen met Yoshiko en Kersten – ook heel goed wat hij moest zeggen en schrijven om aansluiting te vinden bij de tijdgeest.

Buruma maakt met het waarheidsgehalte van Weinrebs beweringen korte metten. ‘Collaboratie en verzet’, geeft hij toe, geeft misschien wel een aardig tijdsbeeld, van de benauwenis van de Jodenvervolging in de Bezettingsjaren met name, en de vreemde wereld op het kantoor van de Duitse SD, waarmee Weinreb samenwerkte. Ook zijn, zoals bij vele ‘Hochstapler’ sommige dingen ook opeens waar, waarmee ten onrechte de indruk van betrouwbaarheid ontstaat. Een van de slimste trucs waarmee Weinreb mensen geld uit de zak klopte voor niet-bestaande reddingslijsten of zelfs reddingstreinen naar Spanje, was om af en toe iemand die wilde betalen te weigeren. Precies datzelfde deed de Amerikaanse bedrieger Bernard Madoff, die 65 miljard dollar incasseerde voor zijn niet bestaande investeringsfonds, en af en toe klanten weigerde – wat zijn geloofwaardigheid ten goede kwam.

Het is wel duidelijk dat Weinrebs mystieke inslag – van hem zijn nog steeds ook in Nederlandse vertaling talrijke zweef-boeken verkrijgbaar – bij Buruma op heftige afkeer stuit. De slaap van de rede brengt monsters voort, lijkt zijn devies. Dat soort afkeer speelt ook een rol bij zijn beeld van Kersten, een van oorsprong Finse figuur die in Nederland terecht was gekomen. Himmler, lijdend aan helse maagpijnen, was slechts een van de vele prominenten van zijn klantenkring, voor, tijdens en na de oorlog. Dat Kersten het met zijn wonderhanden zo ver gebracht heeft, voert Buruma mede terug op de in voornoemde kringen wijd verbreide belangstelling voor Kneip-kuren, antroposofie en andere minder reguliere methoden voor lichamelijk heil.

Buruma laat zien dat Kersten tot lang na de oorlog, en in weerwil van zijn Nederlandse koninklijke onderscheiding, hartelijke, of in ieder geval begripsvolle betrekkingen onderhield met allerlei voormalige SS’ers. Het lijkt ook erg onwaarschijnlijk dat Kersten, die voor de bestrijding van Himmlers maagpijnen langere tijd doorbracht in de speciale trein waarmee deze SS’er rondreed in Polen en andere ‘killing fields’, niets gemerkt zou hebben van de werkelijkheid van de Holocaust.

Het verhaal dat hij Himmler zou hebben overreed af te zien van de collectieve deportatie van alle Nederlanders naar Polen, is al eerder door Loe de Jong ontkracht. Het vormt, samen met de (gedeeltelijk ware) rol die Kersten zou hebben gespeeld bij het redden van duizenden mensen aan het einde van de oorlog, een van de hoogtepunten in ‘Les mains du miracle’, een van de minder bekende boeken van de meestal vrij onderhoudende Franse romancier (en broodschrijver-journalist) Joseph Kessel. Dat boek is als Franse Folio-pocket nog steeds te krijgen.

Het meest genoten heb ik in ‘De Fantasten’ van het mij volkomen onbekende verhaal van Kamashima Yoshiko – Japanse naam van de Mantsjoe-prinses Aisin Gyoro Xianyu – die in dienst van Japan actief was op het Chinese vasteland, onder andere bij de stichting en handhaving van de Japanse vazalstaat Mantsjoekwo. (Het bestaan daarvan was mij alleen bekend van de film ‘The last Emperor’ van Bernardo Bertolucci uit 1987). Veel van de over haar in omloop gebrachte verhalen zijn onwaar of zwaar overdreven, maar het is de vraag of dat veel uitmaakt, gezien het buitenissige karakter van wat ze in ieder geval wél meemaakte. Zo was ze niet alleen de ‘Aziatische Mata Hari’, maar ook een ‘Aziatische Jeanne d’Arc’ die enige tijd in de weer was met een eigen privé-legertje.

En dan was ze ook nog eens iemand die – zoals Buruma het uitdrukt – ons hedendaagse begrip ‘non-binair’ perfect begrepen zou hebben, en zich, al of niet geüniformeerd, regelmatig als man vertoonde. Geen wonder eigenlijk dat Yoshiko tot op de huidige dag een heldin is in de Japanse populaire cultuur, zoals blijkt uit de bij dit blogje getoonde manga-strip.

Een van de voorwaarden voor een succesvol bestaan als ‘Hochstapler’ is, betoogt Buruma, gevoel voor wat andere mensen graag willen horen. Een prachtig voorbeeld daarvan is George Santos, het nieuwe republikeinse lid van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, die alles, maar dan ook alles uit zijn persoonlijke biografie verzonnen blijkt te hebben, maar desondanks zich nu staande weet te houden als een extreem-rechts lid van de Republikeinse caucus.

Doet niet iedereen dat tot op zekere hoogte in het sociaal verkeer, zeggen wat je denkt dat de ander graag wilt horen? Of misschien zelfs wat je zelf over jezelf graag wilt horen? Sociale media geven de hedendaagse mens talloze mogelijkheden om het eigen narratief – om dat afschuwelijke woord nog eens te gebruiken – ferm in de hand te houden en een bepaalde indruk te wekken over je zelf bij veel meer mensen dan je in je leven fysiek tegenkomt. Misschien moet de bloeitijd van de Hochstapler nog beginnen.

Ian Buruma: De fantasten. Friedrich Weinreb, een Chinese prinses en de masseur van Himmler. (Vertaling: Arthur Wevers). Atlas Contact, 2022.

Joseph Kessel: Les mains du miracle. (1960) Folio 2013.

Afbeeldingen. 1: Cover van ‘Kawashima Yoshiko wa Otoko ni naritai’ (Ik wil Kawashima Yoshiko worden) van Tanaka Hosana. (2020) ; 2: Felix Kersten (midden) en Heinrich Himmler (rechts), ergens in het Oosten. (Bildarchiv Preußischer Kulturbesitz); 3: Kawashima Yoshiko in 1933 in een radiostudio. (Foto Asahi Shinbun-Bungei Shunyū).

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: