Het pad van de revolutionaire schrijver gaat niet over rozen

Het leven van een schrijver is geen vetpot en dus kon Pierre-Louis Manuel (1751-1793) in 1786 de verleiding niet weerstaan een graantje mee te pikken van ‘het schandaal van het diamanten collier’. Dat was verreweg het opzienbarendste schandaal aan het hof van Versailles in de jaren voor de Franse Revolutie en sloeg – geheel onverdiend – de reputatie van koningin Marie Antoinette definitief aan scherven. Manuel publiceerde, anoniem om aan de censor te ontkomen, een brochure die ‘Lettre d’un garde du roi pour servir de suite aux Mémoires de Cagliostro’ heet.

Een verzonnen lijfwacht des konings, die de indruk moet wekken behoorlijk op de hoogte te zijn van de ins en outs aan het hof, levert in dit geschrift op volkse toon commentaar op de papieren waarin de Italiaanse avonturier Joseph Balsamo, alias Cagliostro, zich verdedigde tegen de beschuldiging van medeplichtigheid aan een daad van zijn vriend kardinaal de Rohan. Deze had geprobeerd bij Marie Antoinette in het gevlei te komen door haar een waanzinnig kostbaar collier met diamanten cadeau te doen dat ooit in opdracht van koning Lodewijk XV was vervaardigd voor diens ‘maîtresse en titre’ madame de Barry, maar door het verscheiden van de vorst nooit was opgehaald bij de juweliers. Cagliostro, die overigens beweerde het geheim van eeuwig leven te kennen, had met de zaak echter niets te maken en Marie Antoinette trouwens ook niet. De kardinaal was ten prooi gevallen aan een groep oplichters die met vervalste brieven van de koningin de indruk hadden gewekt dat zij haar gunsten aan Rohan zou verlenen in ruil voor het fameuze collier. Die had daarop in een nachtelijk rendez-vous in de paleistuin het juweel overhandigd aan een prostituée die – zeker in het donker en met een sluier voor – een opvallende gelijkenis met Marie Antoinette vertoonde.

Het was een smakelijk verhaal dat, ofschoon haar dus eigenlijk niets kwalijk kon worden genomen, zeer bijdroeg aan de impopulariteit van ‘l’Autrichienne’, zoals de spilzieke koningin vaak genoemd werd. Wekenlang ging het op straat in Parijs nergens anders over. Manuel, die in de voorgaande jaren vergeefs had geprobeerd erkenning en inkomen te verwerven met essays en dichtwerken over van alles en nog wat, heeft aan ‘Lettre d’un garde du roi’ weinig plezier beleefd. Om een einde te maken aan het door het slijk halen van Marie Antoinette zette de politie een grootscheepse campagne op touw tegen de talloze pamfletten en boeken die rond de affaire waren verschenen en al spoedig bleek Manuel de auteur van ‘Lettre d’un garde du roi’. Dat werd een paar weken de Bastille.

Pierre-Louis Manuel is één van drie Franse schrijvers uit de tweede helft van de achttiende eeuw wier leven door de Amerikaanse historicus Robert Darnton is beschreven in zijn jongste boek, ”The writers lot’. Net als in veel van zijn eerdere werk is het Darnton erom te doen het beeld van de Franse Revolutie als uitkomst van de intellectuele Verlichting zoniet te doorbreken, dan wel te corrigeren. Niet dat schrijvers en filosofen geen rol speelden in de Revolutie natuurlijk. Er waren er ook heel veel in Frankrijk, laat Darnton zien, en het werden er steeds meer: van 726 ‘gens de lettres’ in 1755 tot ongeveer 3000 in 1789, het jaar van de Franse Revolutie. Slechts enkele tientallen van hen konden ook van de pen leven. Het meerendeel moest bij de machtigen der aarde – tijdens het ‘ancien régime’ aan het hof dus vaak in de praktijk – bedelen om toelagen, een baantje als opvoeder van adelijke kinderen, een sinecure of toegang tot een salon waar je nuttige contacten op kon doen.

Naarmate het aantal schrijflustigen toenam, werd de spoeling steeds dunner. Voor protectie door kunst- of filosofie-liefhebbende machtigen bestond nauwelijks alternatief. Auteursrechten bestonden nog niet: uitgevers kochten van een schrijver meestal een manuscript tegen een eenmalige vergoeding, en vaak bestond die dan nog niet eens uit geld, maar uit een stapeltje gedrukte exemplaren die de auteur zelf aan de man moest zien te brengen – liefst buiten Parijs natuurlijk, om de uitgever niet in de weg te zitten. En wanneer een boek succes had, liet de eerste roofdruk – niet zelden gedrukt in de Nederlanden waar men voor een censor niet hoefde te vrezen – niet lang op zich wachten.

Schrijver zijn, was dus bijna voor iedereen een karig, kommervol bestaan. Vandaar dus ook een anoniem pamflet als dat van Manuel over Cagliostro. Ook het schrijven en publiceren van pornografie was een manier om de beurs te spekken. Niet toevallig dus ook waren de meeste schrijvers zonen (en in een doodenkel geval als madame de Staël, dochters) oorspronkelijk uit de betere standen afkomstig, om niet al vanaf het prille begin van de schrijverscarrière met de hongerdood geconfronteerd te worden. Een kerkelijke carrière – afgebroken vóór het priesterschap – bood kansen op intellectuele ontwikkeling.

Maar heel weinig ‘gens de lettres’ waren uit meer proletarische milieus afkomstig – met als beroemdste uitzondering vermoedelijk Nicolas Restif de la Bretonne (1734-1806), wiens ‘Monsieur Nicolas, ou Le Cœur humain dévoilé’, een achtdelige autobiografie die vanaf 1796 verscheen, in heel Europa een succes in de boekhandel was, niet in het minst vanwege erotische passages. (Ik herinner me dat mijn grootvader een – helaas verloren gegane – Nederlandse vertaling bezat, waar bij de pikante passages de tekst plotseling overging in het Latijn).

Restif had overigens een bijverdienste die bij de ‘gens de lettres’ tijdens het ‘ancien régime’ meer voorkwam: hij was tevens informant van de politie. Het was een merkwaardige kringloop: auteurs die met moeite het hoofd boven water konden houden tegen censuur en de voortdurende dreiging met een ‘lettre de cachet’ in de Bastille te worden opgesloten omdat men inbreuk had gemaakt op de goede zeden of een invloedrijk iemand had mishaagt, verklikten tegelijkertijd mede-auteurs die hetzelfde deden bij de politie. (Tekst gaat door onder de afbeelding).

De studie van het litteraire en filosofische leven in het Frankrijk van de achttiende eeuw was altijd al de specialiteit van Robert Darnton (1939), die hoogleraar is in Harvard en Oxford. Zijn blik zou je als een sociologische kunnen omschrijven, en daarmee zet hij zich impliciet af tegen de tot in een recent verleden onder Franse historici gangbare visie op de rol van ideeën in de Franse Revolutie. Die zou, in de voorheen gangbare visie, behalve uit economische redenen, vooral verklaard kunnen worden uit de nieuwe geest zoals die tot uitdrukking was gekomen in de geschriften van Voltaire, Rousseau en encyclopedisten als Diderot en d’Alembert. Darnton stelt daar tegen over dat de nieuwe ideeën meestal niet langs koninklijke weg ingang vinden, maar eerder in allerlei triviale geschriften van vaak in vergetelheid geraakte auteurs. Die zienswijze is inmiddels ook onder Franse historici gemeengoed geworden. In een tijd als de onze, waarin ideeën – niet zelden reactionaire, helaas – razendsnel ingang lijken te vinden, kan aan de vraag hoe ideeën zich verspreiden een zekere actualiteit niet worden ontzegd.

Natuurlijk waren Voltaire, Rousseau en de anderen belangrijke denkers, en van invloed in heel Europa in een tijd waarin Frankrijk en de Franse taal in het intellectuele leven dominant waren. Voltaire, alias François Marie Arouet (1694 –1778) heeft er, in de visie van Darnton, vooral door zijn ‘Le siècle de Louis XIV’ (uit 1751) zeer toe bijgedragen dat men de Franse staat als een bolwerk van verlicht  denken en grootsheid is gaan zien. Voor Voltaire was de geschiedenis ook litteraire geschiedenis, en kon de stand van de beschaving worden afgemeten aan het raffinement en de goede vormen van de hofcultuur. En natuurlijk aan de standarisatie van de Franse taal waarvoor Lodelijk XIV zich inzette.

De bijdrage van Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) was van geheel andere aard: hij bezong de lof van de gevoelens en de deugd. De door Voltaire zozeer geprezen goede vormen en beleefdheid, zag Rousseau eerder als een sluier waarachter zich onderdrukkende machten verborgen. De geschiedenis van de Franse revolutie laat zien dat deugdzaamheid en zuiverheid als doelstellingen gevaarlijk kunnen zijn: de terreur werd vrijwel zonder uitzondering ten uitvoer gelegd door enthousiaste volgelingen van Rousseau.

Voltaire en Rousseau zijn na de Franse Revolutie bijgezet in het Panthéon, als voorgangers, ondanks de grote onderlinge verschillen. Het is opvallend dat de Franse Revolutie als zodanig geen grote schrijvers heeft voortgebracht. Of het moest de dichter André Chénier (1762-1794) zijn, die echter het leven liet onder de guillotine. Pas later in de negentiende eeuw zouden er schrijvers opstaan, zoals Victor Hugo (1802-1885) of Émile Zola (1840-1902), die vooraanstaande auteurs waren en tegelijkertijd actief betrokken bij de politieke verwikkelingen van hun tijd.

Daarmee is niet gezegd dat geschriften en boeken niet een belangrijke rol speelden in de jaren van de Revolutie. Maar het ging dan eerder om een breed front van kleine krabbelaars, wier naam weinigen nog wat zegt en die niet zelden onder behoeftige omstandigheden aan hun einde kwamen. Toch meent Darnton dat de ‘intellectueel’ een achttiende-eeuwse uitvinding is – zijnde iemand die van de pen leeft, en een kritische blik heeft op de hem omringende werkelijkheid. In die zin was de Franse Revolutie ook een Culturele Revolutie, schrijft Darnton.

De Revolutie bracht belangrijke veranderingen in het schrijversbestaan. De censuur verdween en ook de noodzaak voor uitgevers van boeken om zich aan te sluiten bij een gilde. Het begrip auteursrechten deed zijn intrede, maar met het verdwijnen of onderduiken van de aristocratie en de rest van de standenstructuur verdwenen ook de meeste bronnen van inkomsten waarop de schrijvers waren gaan vertrouwen. Daar stond tegenover dat er geld te verdienen viel met pamfletten over actuele ontwikkelingen of schrijven voor de talrijke nieuwe periodieken – in 1789 verschenen er in Parijs zo’n 1300 nieuwe kranten.

Pierre-Louis Manuel, met wie dit blogje begon, wist van de nieuwe mogelijkheden goed gebruik te maken. Vóór de Revolutie had hij het schrijvershoofd boven water gehouden met kleine, vaak anonieme geschriften, en een nevenfunctie als politiespion, nadat hij gemerkt dat dat zijn goedbedoelde essays over tal van actuele onderwerpen in kleinere tijdschriften niemand interesseerden. Ook handelde hij in boeken, die hij zelf importeerde – vanuit Maastricht onder andere.

Na 1789 evenwel had hij een geniale inval: hij wist zich toegang te verschaffen tot de archieven van de inmiddels afgebroken Bastille, die – voor zover ze niet verpatst waren aan de Russische tsarina Katharina II, waren opgeslagen in het Hôtel de Ville in Parijs. Aan die archieven ontleende Manuel een grote hoeveelheid anekdotes die inzicht gaven in wat je de dagelijkse repressieve praktijk van het absolute koninklijke gezag zou kunnen noemen. Het werd een succesvolle reeks van vele deeltjes, onder de titel ‘La Bastille dévoilée’, later nog gevolgd door een soortgelijke reeks op basis van Parijse politiearchieven. Nog meer succes had Manuel met zijn uitgave van de eveneens in gevangenis-archieven aangetroffen liefdesbrieven van de befaamde schrijver-revolutionair Mirabeau (1749-1791).

Manuel wierp zich verder in het politieke leven, en werd lid van de club der Jacobijnen. Als rechtgeaard radicaal steunt hij de Franse veldtochten om ook andere landen van hun vorsten te bevrijden en het afzetten van koning Lodewijk XVI. Maar al spoedig kreeg hij politieke moeilijkheden. In zijn functie als openbare aanklager van de Commune van Parijs, was hij niet enthousiast over de slachting die radicale sansculottes in 1792 aanrichtten onder de Parijse gevangenisbevolking, onder het mom dat alle gevangenen vijanden van de revolutie waren. Tijdens deze onrustige dagen zou Manuel overigens de schrijfster madame de Staël hebben geholpen veilig Parijs te verruilen voor Zwitserland.

Manuels problemen begonnen pas echt bij het proces tegen de voormalige koning. Als lid van de Commune stemde hij voor de veroordeling van de koning wegens hoogverraad. Maar een terdoodveroordeling ging hem te ver, hij was er meer voor de ex-vorst te verbannen, naar de Verenigde Staten bijvoorbeeld. Toen op 17 januari 1793 ‘de burger Capet’ alsnog met één stem verschil ter dood werd veroordeeld, verliett hij de zaal, naar eigen zeggen om een luchtje te scheppen. Dat leidde tot de beschuldigingen dat hij de stemming had willen saboteren. Alles bij elkaar leidde dat al in het begin van de Terreur, in november 1793, tot een proces tegen zijn persoon. Er waren valse getuigen die zeiden dat ze hem de koning hadden horen verdedigen. Een dag later lag zijn hoofd in de mand onder de guillotine.

Jean-Paul Sartre zou tevreden geweest kunnen zijn over Manuel. Geëngageerd schrijver kon een gevaarlijk beroep zijn.

Robert Darnton: The writers lot. Culture and revolution in Eighteenth century France. Harvard University Press 2025.

Afbeeldingen: 1. Portret van Pierre Louis Manuel door Lambertus Antonius Claessens (circa 1792-1804, collectie Rijksmuseum, Amsterdam); 2. Portret van Nicolas Edme Restif de la Bretonne van Moreau le Jeune. Het portret komt voor in ‘Les Nuits de Paris, ou le Spectateur nocturne’, deel 1 (1788–89). De auteur bepleit daarin de oprichting van staatsbordelen, ter vermijding van de wanordelijke taferelen die op de achtergrond te zien zijn.

3 gedachten over “Het pad van de revolutionaire schrijver gaat niet over rozen

Voeg uw reactie toe

  1. Dag Raymon, lees uw stukken met de nodige interesse. Hoor u nog vanuit Moskou met die zware stem. Prachtig! Ben een gepepensioneerd architect, wandelen veel, en schrijf korte stukjes, vooral over Parijs. Zou het fijn vinden als u een kijkje zou willen nemen op mijn site; http://www.fraaijearchitectuur.nl wandelingen – parijs

    Met dank, Mathieu Fraaije Waalre

    Like

  2. Dag Raymon, lees uw stukken met de nodige interesse. Hoor u nog vanuit Moskou met die zware stem. Prachtig! Ik ben een gepensioneerd architect, wandelen veel en schrijf korte stukjes (carnets), speciaal over Parijs. Zou het fijn vinden als u een kijkje zou willen nemen op mijn site; http://www.fraaijearchitectuur.nl wandelingen – parijs

    *Met dank, * Mathieu Fraaije

    fraaije architectuurresearch&restauratiewillibrorduslaan 285581GE WAALRE+31645432052fraaijearchitectuur@gmail.com fraaijearchitectuur@gmail.comhttp://www.fraaijearchitectuur.nl http://www.fraaijearchitectuur.nl/

    Op ma 10 nov 2025 om 09:28 schreef Mathieu Fraaije < fraaijearchitectuur@gmail.com>:

    Dag Raymon, lees uw stukken met de nodige interesse. Hoor u nog vanuit > Moskou met die zware stem. Prachtig! Ben een gepepensioneerd architect, > wandelen veel, en schrijf korte stukjes, vooral over Parijs. Zou het fijn > vinden als u een kijkje zou willen nemen op mijn site; > http://www.fraaijearchitectuur.nl > wandelingen – parijs > > Met dank, > Mathieu Fraaije > Waalre > > Op za 8 nov 2025, 22:47 schreef We’ll always have Paris <

    Like

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑