De geheimen van een huis op Montparnasse

Het Nederlandse huis waarin ik woon, dateert volgens het kadaster uit 1885. Het is een rare gedachte dat in hetzelfde huis waarvan je jezelf als de eigenaar beschouwt, anderen vóór jou lief en leed hebben gedeeld en dat nog zullen doen. In wat ooit de ‘chambre de bonne’ geweest is, is op de muur een onbeholpen tekening van een pakje sigaretten bewaard gebleven – vermoedelijk een overblijfsel uit de tijd dat het pand diende als doorgangshuis voor Spaanse gastarbeiders en Surinamers, lang voor de buurt aan ‘gentrification’ ten prooi viel. Wie het huis ooit heeft laten neerzetten, weet ik niet, wel dat het kapitale pand niet zo heel lang daarna in twee woningen is opgesplitst. Ik neem me al jaren voor, daarnaar grondiger archiefonderzoek te doen, maar ja.. Wel vond ik laatst, dankzij een gedigitaliseerd archief, dat er rond 1900 een lid van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond in mijn huis woonde – naar ik vermoed als onderhuurder. Dan klopt je hart even sneller.

De fascinatie voor de geschiedenis van een huis heb ik gemeen met de Franse schrijver Patrick Modiano (1945, Nobelprijs Literatuur 2014), die met zijn vriend de muzikant Christian Mazzalai een boek heeft geschreven over het huis 70 bis rue Notre-Dame-des-Champs, in het 6de arrondissement van Parijs, in de wijk die naar het vroeger daar gelegen dorpje Montparnasse wordt genoemd. Anders dan de berg van Montmartre, algemeen bekend als een centrum van kunstenaars vanaf de negentiende eeuw, en Saint-Germain-des-Prés waarheen de bohème na 1945 trok, geniet Montparnasse maar weinig bekendheid als centrum van de kunstzinnige bohème.

Modiano en Mazzalai hebben echter heel wat wetenswaardigheden weten te verzamelen, daarbij uitgaande van dat ene adres, dat in de loop der tijd onderdak heeft geboden aan heel wat schrijvers, schilders en beeldhouwers. Het pand staat er trouwens nog – een beetje van de straat af, met een tuin ervoor. Er zijn nu geen ateliers meer in, zo te zien, maar dure apartementen. Toen het, ergens aan het begin van de jaren 1850, door een zekere Émile Toulmoche werd neergezet stond het aan een landweg, in een buurt waar het wemelde van de kloosters.

’70 bis, Entrée des artistes’ is wel een enigszins rommelig boek – niet alleen zijn de auteurs min of meer toevallig op hun onderwerp gekomen, maar het heeft er ook de schijn van dat ook de inhoud van het boek door het toeval is bepaald. Mazzalai woonde er in de buurt en op een dag viel hem een oude dame op die aan het hek van de tuin rammelde. Zij verklaarde desgevraagd dat zij vermoedelijk de dochter was van Ezra Pound (1885-1972), de later tot het Italiaanse fascisme bekeerde Amerikaanse dichter die hier van 1921 tot 1924 gewoond heeft. Dit maakte de auteurs nieuwsgierig naar wie hier nog meer gewoond zou kunnen hebben, of een atelier kan hebben gehad. Veel van de hier verzamelde informatie en documenten komen uit een doos die in de kelders van 70 bis is gevonden, vertellen de auteurs op de site van uitgeverij Gallimard. Het blijft allemaal heel vaag, zoals we ook niets meer lezen over die ‘dochter’ van Pound.

Als kunstzinnig centrum komt 70 bis al in de jaren 1850 in beeld, omdat de toen vooraanstaande academische schilder Jean-Léon Gérôme (1824-1904) er zijn intrek nam. Gérôme haatte de impressionisten – die dan trouwens nog piepjong zijn – en muntte vooral uit in heftige klassieke taferelen. De groep rondom hem noemde zich ook wel ‘les pompiers’, en van Gérôme is de uitspraak ‘beter brandweerman dan brandstichter’ bekend. Gérôme had ook een soort club of salon aan huis die ‘La boîte à thé’ heette en waar kunstenaars over de vloer kwamen die later veel beroemder zouden worden, zoals Gustave Courbet, die op nummer 83 van dezelfde straat woonde, en ook de impressionisten Manet en Monet die de gastheer zozeer verketterde. Tot de vaste groep behoorde ook de Nederlandse schilder (en dronkelap) Johan Barthold Jongkind (1819-1891), die in Frankrijk vaak als een Franse schilder wordt beschouwd. (Tekst gaat verder onder afbeelding).

Jongkind woonde echter niet op 70 bis, maar op 5 rue de Chevreuse, in de buurt. Dat deed wel – een aantal jaren tenminste de Nederlandse schilder Frederik Hendrik Kaemmerer (1839-1902). Die had vooral in de Verenigde Staten veel succes met schilderijen waarop achttiende-eeuwse kleren worden gedragen. Hij bezat ook een collectie van zulke historische kledij, die na zijn zelfmoord door de actrice Sarah Bernardt (1844-1923) werd overgenomen. Of zij elkaar kenden is niet bekend, schrijven Modiano en Mazzalai. (Tekst gaat door onder afbeelding)

In het boek zijn enkele bladen uit een almanak uit 1904 gereproduceerd, waaruit blijkt dat het in de hele buurt wemelde van de kunstenaars – waarvan de meesten volledig vergeten zijn. Tegen het einde van de negentiende eeuw vestigen zich in de buurt veel Amerikaanse vrouwelijke kunstenaars, die de preutsheid van hun vaderland ontvluchtten en in Parijs zelfs konden profiteren van mannelijke naaktmodellen. Twee van hen, waaronder de beeldhouwster Janet Scudder (1869-1940), woonden op 70 bis. Zij werden ook actief ondersteund door de Amerikaanse ambassade in Parijs en hadden eigen organisaties, de American Art Association en de American Girls Club.

Parijs boodt vanaf 1891 ook bescherming aan de Amerikaanse zwarte kunstenaar Henry Ossawa Tanner (1859-1937), op de vlucht vanwege zijn ‘gemengde’ huwelijk met de schots-zweedse Jessie Olsson. Dat racisme in de Parijse bohème geen rol speelde, trok ook de Amerikaans-Japanse kunstenaar Yasushi Tanaka (1886-1941) en zijn vrouw Louise Gebhard Cann in 1924 naar 70 bis. (Tekst gaat verder onder afbeelding)

De bloeitijd van Montparnasse als verzamelpunt van de kunstzinnige bohème was in de jaren twintig van de twintigste eeuw. Bij Ezra Pound over de vloer kwamen (latere) beroemdheden over de vloer als James Joyce, de occulte voorman Georges Ivanovitsj Goerdijev, de componist Georges Antheil, Max Ernst, Henri Michaux, Robert Desnos en vele anderen. Niet altijd geheel wordt duidelijk in het boek hoe de lijntjes nu precies lopen. Er zijn ook typische wijkfenomenen, zoals de van oorsprong Oekraïens-joodse kunstenaar Samuel Granovski (1889-1942) die, afkomstig uit Odessa, zich in cowboy-kostuum te paard door Montparnasse beweegt en in Auschwitz zal worden omgebracht. In 70 bis dreef de Amerikaanse beeldhouwster Anna Coleman Ladd (1878-1939) een atelier voor het maken van gezichtsprotheses, waarmee de talrijke Franse oorlogsgewonden uit de Eerste wereldoorlog werden geholpen. (Tekst gaat door onder afbeeldingen)

Na 1945 vertrekt de bohème weer uit Montparnasse – goedkoop leven is het er dan al lang niet meer en de intellectuele bohème verzamelt zich eerder rond het café De Flore op Saint-Germain-des-Prés, ook al omdat dat café alle bezettingsjaren was open gebleven. De laatste kunstenaar die op 70 bis heeft gewoond was de beeldhouwster Hélène Garache (1928-2023), onder andere bekend van de grote polyester hand waarmee de beroemde stripteaseuse Rita Lenoir (1934-2016) optrad. (Tekst gaat door onder afbeelding)

’70 bis, entrée des artistes’ is een onderhoudend boek met veel illustraties. Het past ook bij het werk van Modiano, waarin weemoed, het leven in de marge en het Parijs van vroeger een grote rol spelen. Maar dat het boek zo slordig in elkaar steekt, doet wat mij betreft wel afbreuk aan de pret. En als dan ook nog blijkt – bij het schrijven van dit blogje – dat er niets klopt van de lijst met illustraties, ga je onwillekeurig denken dat ’70 bis, rue Notre-Dame-des-Champs’ misschien een beter lot had verdiend.

Patrick Modiano, Christian Mazzalai: 70 bis, entrée des artistes. Gallimard 2025

Afbeeldingen: 1. Tekening van een onbekende aan een muur uit 1885; 2. ‘Paris, Notre-Dame vue du quai de la Tournelle’ uit 1852 van Johan Jongkind (Petit Palais); 3. ‘Schutz vor dem Sturm’, circa 1890, van Frederik Kaemmerer (Kunsthandel Dorothea); 4. Yasushi Tanaka en Louise Gebhard Cann (datum onbekend); 5. Samuel Granowski in de jaren dertig te paard voor café La Rotonde op de Boulevard Montparnasse, waar de kunstenaar ook als schoonmaker werkte (Bureau d’art de l’Ecole de Paris); 6. Uit het atelier van Anna Coleman Ladd; 7. Polyester decorstuk van Hélène Garache voor de stripteaseuse (en actrice) Rita Lenoir, ergens in de jaren zestig. De hand zou later uit haar auto gestolen worden).

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑