
Dat ik me van tevoren zo weinig voorstelde van de achtdelige, documentaire televisieserie ‘Fortuyn: On-Hollands’ van Menna Laura Meijer, komt – achteraf bezien – misschien vooral omdat ik aan die Fortuyn-tijd zelf zeer slechte herinneringen bewaar. In mijn herinnering was er sprake van een irrationele, bijna hysterische uitbarsting die haaks stond op alles wat ik voor die tijd voor waar had aangenomen over Nederland en de Nederlandse politiek. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de tv-serie erg goed is, misschien juist omdat de filmmaakster valkuilen van verering of haat weet te ontwijken. Wat blijft van de serie – die je trouwens het beste op NPO-Start kunt bekijken in plaats van acht weken achtereen een uurtje – is de verwondering over wat er gebeurde in de aanloop naar de verkiezingen in mei 2002, en onmiddellijk daarna.
Ik was in die tijd een van drie politieke redacteuren van NRC Handelsblad. Omdat ik de laatst aangekomene was in deze functie ‘deed’ ik voornamelijk de VVD, en wat daar eventueel nog rechts van bestond. Mijn in het Haagse meer ervaren collega’s zagen die VVD niet als een interessante partij, dit in tegenstelling tot PvdA en CDA – dat was pas ‘echte’ politiek. Inderdaad was er bij de VVD in deze jaren weinig te bespeuren van het soort intriges en interne machtsstrijd die politieke redacties van kranten graag zien. Maar eerlijk gezegd was ik daar ook niet zo heel erg naar op zoek – misschien was ik ook wel niet zo op mijn plaats als politiek redacteur.
Braaf deed ik verslag uit de kalme wateren van de VVD. Goede herinneringen bewaar ik vooral aan de partijcongressen van de GPV en de RPF, die in deze tijd fuseerden tot ChristenUnie – een hoogst merkwaardig samengaan tussen nogal stijve bevindelijke calvinisten en min of meer extatisch optredende evangelischen. In Den Haag waren dit de jaren van het kabinet Paars 2, waarin de PvdA en de VVD (en D66) de dienst uitmaakten, onder uitsluiting van de christelijke fusiepartij CDA – iets waarover een links-liberaal zoals ik (in het verborgene uiteraard, want een NRC-redacteur kon geen politieke voorkeur hebben) alleen maar enthousiast kon zijn.
Dat wil zeggen: totdat je merkte dat de Paarse ideologie een domper zette op elk politiek leven. In het bijzonder bij de PvdA was dat heel duidelijk. Deze partij ging de verkiezingen in met als lijsttrekker Ad Melkert, een man die was begiftigd met een groot gevoel voor zwarte humor, maar dat mocht hij van de pr-strategen van de partij niet laten merken. Melkert was het toonbeeld van wat elders in de wereld een apparatsjik zou heten, die meende dat zoiets als ideologie uit de tijd was – overigens ook de communis opinio in veel media in die tijd – en dat de kiezer eigenlijk allen nog maar geïnteresseerd was in het doelmatig functioneren van de overheid.
Dat leidde tot merkwaardige taferelen. Ik herinner me dat Melkert in de verkiezingstijd in Paradiso de zogeheten ‘Den Uyl-lezing’ gaf, die heette een richtinggevend document te zijn. Ik was daarbij aanwezig, met bloc-note, om verslag te doen voor de krant. Maar tot een bericht kwam het niet: het was in mijn oren allemaal bureaucratische blabla zonder inhoud of zelfs maar de schijn van een politiek programma.
Hetzelfde gold voor het verkiezingsprogramma van de PvdA. Ook mijn interview met de voorzitter van de programma-commissie, Eberhard van der Laan (de latere burgemeester van Amsterdam, toen nog advocaat), leidde niet tot een stuk. Naar mijn gevoel stond er helemaal niets in dat programma, laat staan iets links. Dit euvel van ‘onpolitieke politiek’ bleef overigens niet beperkt tot de PvdA. Ik herinner me nog hoe Hans Dijkstal, lijsttrekker van de VVD, de verkiezingscampagne opende met een speech in Arnhem waaruit alle politieke doelstellingen verdwenen leken, en waarin hij met name veel lof had voor PvdA-bewindslieden uit het zittende kabinet, vermoedelijk om de Paarse solidariteit te benadrukken. De kersvers benoemde chef voorlichting van de VVD, Kees Berghuis, en ik stonden achter in de zaal, ten prooi aan eenzelfde verbijstering.
Deze bewuste depolitisering was geen toeval. ‘Nederland is af’ was een slogan die je destijds vaak hoorde. Zoiets als ideologie werd verondersteld uit de tijd te zijn, net als de traditionele tegenstelling links-rechts. Dit alles voltrok zich tegen de achtergrond van een culturele verschuiving in de richting van hedonisme en exhibitionisme, waarvan ‘Fortuyn: On-Hollands’ ook een goed beeld geeft. Zo is er bijvoorbeeld de al uit 1996 daterende clip van de tophit ‘vijftien miljoen mensen’, een mythisch beeld van de Nederlanders die je ‘niet het keurslijf aantrekt’, maar ‘in hun waarde laat’. Wat dat praktisch gezien wil zeggen – afgezien van nogal nadrukkelijk in beeld gebracht topless zonnen aan het strand – blijft een beetje onduidelijk, al is het wel opvallend dat die vijftien miljoen in de clip uitsluitend uit witte Nederlanders bestaan.
De strekking is niettemin duidelijk: ‘de’ Nederlander heeft recht op onbekommerde zelfverwerkelijking, en iedereen mag dat zien, ook de intiemste details daarvan. Niet voor niets was de tv-formule ‘Big brother’, een exhibitionistische etalage van ’s mensen dagelijkse beslommeringen en persoonlijke gevoelens, in deze jaren eveneens een Nederlandse uitvinding. Pim Fortuyn, die zijn huis had opgeluisterd met borstbeelden en portretten van zichzelf, en zijn persoonlijk seksleven breed etaleerde, paste uitstekend in deze ontwikkeling.
Hij wist zich ook op te werpen als een voorvechter van een sociale groep in opkomst – niet de achtergestelde proletariërs in de oude wijken waarmee hij later werd vereenzelvigd, maar eerder het soort kleine zakenlieden waarvoor de aannemer Harry Mens het RTL-programma ‘Business class’ maakte. ‘Business Class’ – dat nog altijd bestaat en tegenwoordig een soort cult-status heeft – is vooral bekend omdat je daar voor geld je interview kunt kopen. Fortuyn verzorgde in dit programma een soort column van meestal reactionaire strekking. In ‘Fortuyn: On-Hollands’ zit een merkwaardig fragment waarin de columnist, gezeten voor een portret van de koningin, in ‘Business class’ een nieuwjaarstoespraak houdt. Fortuyn paste wonderwel in dit gezelschap van avontuurlijk ingestelde kleine ondernemers, die bijna steeds, en niet zonder enige rancune, van mening waren dat zij niet genoeg gehoord werden in het maatschappelijk concert.
Omdat ik op de politieke redactie dus ‘rechts’ deed, viel mij ook de rijzende ster van Fortuyn in de schoot. Die had trouwens – zijn tijd vooruit – bedacht dat er garen te spinnen was met het afgeven op wat nu ‘main stream media’ genoemd zouden worden. In het bijzonder over de NRC was hij in schrille tonen zeer kritisch, hoewel hij met ons nauwelijks contact had, en ook niet zocht. Voor mij en andere NRC-redacteuren bleef hij lang een merkwaardig buitenbeentje, waarvan de betekenis niet overschat moest worden. Fortuyn deed mij denken aan een clubvriendje van het Leids Studentencorps, die zich ook gedroeg als een dandy en zich uitputte in reactionair-rechtse opmerkingen. Geen bezwaar, ook niet voor vriendschap wat mij betreft, maar niet iets om de openbaarheid mee lastig te vallen.
Overigens had ik wel de meeste van Fortuyns boeken gelezen, veelal compilaties van zijn columns uit Elsevier over brandende kwesties als het onbeschoft optreden van obers in Nederlandse restaurants. Het toppunt van zijn boekenproductie was het vuistdikke ‘De verweesde samenleving’, een eindeloze jeremiade over de huidige tijd, gelardeerd met nostalgische herinneringen aan zijn katholieke jeugd. Ook produceerde hij een boek dat ‘Aan het volk van Nederland’ heette, net als het beroemde pamflet uit 1781 van Joan Derk van der Capellen tot den Pol dat het startsein was geweest van de patriotten-revolutie. De boodschap der beide auteurs was eender: het moet allemaal anders en mijn leiderschap kan daartoe bijdragen. Waar Joan Derk van der Capellen in zijn rechten in de ridderschap van Overijssel hersteld wenste te worden, achtte Fortuyn de tijd rijp voor een ‘zakenkabinet Fortuyn’.
Was hem dat ernst, of was het meer een verdienmodel van een columnist? Ik vraag me dat nog altijd af, maar in ieder geval explodeerde zijn bekendheid nog eind 2001, mede door vele televisieoptredens. In zekere zin waren het de media – in het bijzonder de televisie – die Fortuyn groot hebben gemaakt. De aandacht voor zijn persoon was ook wel begrijpelijk – zittende politici als Dijkstal en Melkert waren te saai voor woorden, en media zijn nu eenmaal gebaat bij een beetje reuring.
In de tv-serie zegt Volkskrant-journalist Hans Wansink dat het beroemd geworden interview met Fortuyn in zijn krant van 9 februari 2002, bedoeld was om Fortuyn onderuit te halen. Misschien was dat waar, maar het lijkt me waarschijnlijk dat ook die andere bekende journalistieke drijfveer – reuring teweeg brengen – een reden was geweest om Fortuyn te interviewen. Die reuring kwam er in overvloed: de beginnende partij Leefbaar Nederland, die nog maar een paar weken eerder Fortuyn als zijn lijsttrekker had aangewezen, zette hem nu ijlings weer af omdat Fortuyn had gezegd zich niets aan te willen trekken van artikel 1 uit de Grondwet over gelijke behandeling. Fortuyn organiseerde daarop een eigen kieslijst, de LPF, grotendeels bestaande uit dezelfde zakenlieden uit de b-categorie die ook het tv-programma ‘Business class’ bevolkten.
Had Fortuyn eigenlijk wel een politiek programma? Zeker, er was de kwestie van ‘de buitenlanders’ die het aanzien van sommige Nederlandse stadswijken veranderden, en waarvan sommigen in de Nederlandse samenleving apart bleven staan. Dat thema was in 2000 door de politicoloog Paul Scheffer, afkomstig uit de PvdA, aangesneden in een geruchtmakend artikel in de NRC, ‘Het multiculturele drama’. Fortuyn wierp zich erop, daarbij handig gebruik makend van het taboe dat in de politiek rustte op alles wat neigde naar racistische praatjes. Het bood hem de kans zich als een eerlijke schelm te profileren: ‘ik zeg wat ik denk, en ik doe wat ik zeg’. In het verlengde van deze lijn ging hij ook steeds meer afkeurend praten over de Islam als religie en ideologie, daarbij soms verwijzend naar eigen bed-ervaringen met Marokkaanse jongens.
In ‘Fortuyn: On-Hollands’ is goed te zien hoe de ‘minister-president in spe’ naarmate de verkiezingen naderbij kwamen steeds verder radicaliseerde op het gebied van ‘de buitenlanders’ en de Islam – al was hij bij zijn dood vermoedelijk nog ver verwijderd van de starre dogmatiek waarmee iemand als Geert Wilders deze onderwerpen vandaag de dag benadert. Maar verder? Het boekje ‘De puinhopen van Paars’ dat Fortuyn bij wijze van verkiezingsprogramma het licht deed zien, was zeer geslaagd als politieke provocatie tegen de Paarse politici, maar bevatte niet veel beleidsvoorstellen.
Niets wees erop dat Fortuyn begaan was met het sociaal-economisch lot van de Nederlanders in de achterstandswijken, wier verdringing door ‘de buitenlander’ hij zo erg leek te vinden. Zijn ideeën op dit gebied waren eerder neoliberaler dan die van Paars: drastische beperking van de Bijstand en andere uitkeringen omdat de mensen maar moesten gaan werken bijvoorbeeld. Ook de nostalgische hang naar de gezelligheid van zijn katholieke jeugd klonk soms door. In de gezondheidszorg bijvoorbeeld moest ‘de zuster terug aan het bed van de patiënt’, wat dat ook mocht betekenen.
Als politiek verslaggever ‘rechts’ volgde ik de gangen van Fortuyn op de voet. Zo was ik er bij, toen hij bij de presentatie van zijn boekje ‘De puinhopen van Paars’ met taart werd besmeurd. Dat was ook de eerste keer dat ik in zijn reactie, of liever gezegd in zijn ogen, iets bespeurde wat mij angst aanjoeg, iets fanatieks. Ik was er ook bij toen hij op een congres van Leefbaar Nederland tot lijstrekker werd verkozen en zijn acceptatie-toespraak besloot met een militair saluut: At your service. Dat hij zijn toevlucht nam tot militaristische symboliek was kennelijk iets wat die vijftien miljoen Nederlanders, die in de voorafgaande jaren de dienstplicht hadden afgeschaft, Fortuyn niet kwalijk namen. Het was inmiddels niet eenvoudig, of zeg maar gerust onmogelijk, om als journalist bij een bijeenkomst of op straat met hem in gesprek te komen. Het ‘mens, ga koken’ dat hij een vrouwelijke NOS-verslaggever eens toevoegde, sprak in dit verband boekdelen.
Ik geloof naar eer en geweten te kunnen verklaren dat ik, en met mij de rest van de Haagse redactie van NRC Handelsblad, eerlijk en zakelijk verslag hebben gedaan van Fortuyns belevenissen in die verkiezingstijd. Maar anders dan voor veel andere media was hij voor ons niet het alfa en omega van de Nederlandse politiek op dat moment. Dat leidde tot enig gedoe tussen de hoofdredactie van de krant en de chef van de Haagse redactie, waar ik buiten ben gebleven – de omgangsvormen op onze krant waren weldadig omzichtig. De hoofdredactie zag, als ik het goed begrepen heb, Fortuyn als legitiem vertolker van reëel bestaande ongenoegens in de samenleving en de Haagse redactie zag Fortuyn meer als een aanstellerige provocateur, wiens belang door op rellen beluste media sterk overdreven werd.
Het einde van het liedje was dat er door de hoofdredactie twee freelancers werden aangenomen die zich louter met Fortuyn zouden bezig houden, en dan vooral om nog voor de verkiezingen hem tot een interview te verlokken, want dat was immers bij de concurrenten van de Volkskrant een groot succes geweest. Omdat ik voorshands degene was op de redactie die het meest van Fortuyn wist, en ook al die afschuwelijke boeken had gelezen en hem zelfs wel eens kort sprak, kreeg ik de opdracht om voor 6 mei 2002 een groot profiel over hem te schrijven. De krant had elke maandag zo’n profiel, van bijna een hele pagina broadsheet. Ik verheugde me niet op het schrijven van zo’n stuk, maar enfin, dat was nu eenmaal mijn werk.
Toen ging er iets mis. In de eerste week van mei kwam het bericht dat Fortuyn inderdaad onze krant te woord wilde staan en dat ik dus vragen zou kunnen bedenken. Maar daar overheen kwam al spoedig het bericht dat de twee Fortuyn-freelancers niet wilden dat ik meeging, omdat zij vreesden dat de politicus dan ‘dicht zou slaan’. Ik ben toen, ik zal het eerlijk bekennen, zeer boos geworden. Hier was een man die met fascistoïde aanstellerij niet alleen de Nederlandse politiek naar zijn hand wilde zetten, maar ook nog eens invloed kreeg op het redactioneel beleid van NRC Handelsblad, betoogde ik. Één voordeel, riep ik kwaad uit: als Fortuyn dan toch de gelegenheid krijgt onze krant als roeptoeter te gebruiken, dan is het niet meer nodig dat ik ook nog een groot profiel van hem schrijf.
Dat standpunt heb ik een weekeinde volgehouden – een weekeinde waarin Fortuyn overigens een tv-ploeg van de BBC zijn huis uitzette, omdat hun vragen hem niet bevielen. Maar tenslotte heb ik in de nacht van zondag op maandag dat profiel alsnog geschreven, nadat mijn hoofdredacteur me formeel had aangezegd dat werkweigering niet zonder gevolgen zou blijven. De volgende dag is het stuk inderdaad verschenen, zij het zonder mijn naam. Omdat het redactie-statuut zei dat je je naam mocht laten weghalen als je het niet eens was met de redactie van je kopij, had ik het weglaten van mijn naam geëist. Er stond nu ‘door een onzer redacteuren’ boven het vermoedelijk enige maandag-profiel in de geschiedenis van NRC Handelsblad dat anoniem is verschenen. Maar niemand heeft dat gemerkt, want op het moment dat ons avondblad van de pers rolde, werd Pim Fortuyn op het parkeerterrein van het Mediapark in Hilversum vermoord.
‘Fortuyn: On-Hollands’ toont een heleboel dingen die ik hier niet aan de orde laat komen. Zoals de ontsteltenis en vaak angst bij Nederlanders met een, zoals dat tegenwoordig enigszins merkwaardig heet, migratie-achtergrond die plotseling merkten dat zij door een aanzienlijk deel van de politiek en burgerij als het ware buiten de reguliere samenleving werden geplaatst, als ze al niet de indruk hadden dat racisme plotseling ‘salon-fähig’ was geworden.
Wat wil dat eigenlijk zeggen, ‘On-Hollands’? De xenofobie die uit Fortuyns standpunten sprak, en die nog altijd goed is voor enkele tientallen kamerzetels voor partijen die ‘de buitenlander’ op de korrel nemen en immigratie willen stopzetten, is te wijd verbreid om te zeggen dat het hier een ‘On-Hollands’ verschijnsel betreft. De moord zelf dan misschien, de eerste op een Nederlandse politicus sinds de moord op de gebroeders De Witt in 1672? Of de verschijnselen van collectieve rouw na de moord op Fortuyn misschien?
Die avond van 6 mei 2002 stond ik met een collega voor het raam van een van de gebouwen van de Tweede Kamer te kijken hoe een woedende menigte mannen, die eerst in de parkeergarage onder het Plein auto’s in de fik hadden gestoken, aanstalten maakte het torentje van de minister-president te bestormen – overigens een gebouwtje waarvan Fortuyn had gezegd dat hij er een bezemkast van zou maken als hij minister-president werd. Het mag een wonder heten dat er die avond door de politie niet is geschoten: het duurde heel lang voordat de ME kwam en die paar agenten met de platte pet en twee honden wisten maar nét stand te houden.
Er zouden in de dagen erna nog vele scenes volgen, die ik als Nederlander eigenlijk niet voor mogelijk had gehouden. Het massale rouwbetoon in Rotterdam bijvoorbeeld, in de dagen na de moord en bij de tocht door de stad voorafgaand aan de heilige mis voor de overledene, waarbij Fortuyn vanuit het niets bijna de status van een heilige en vriend had gekregen en menigeen in tranen uitbarstte. Was dat misschien on-Hollands, in die zin dat het niet paste bij het beeld van die vijftien miljoen mensen die je ‘in waarde moet laten’? Volgens mij was het allemaal te massaal om het als een aberratie van het algemene Nederlandse cultureel patroon af te doen. Al moet je natuurlijk wel vér terug in de Nederlandse geschiedenis om soortgelijke massale uitbarstingen van politiek sentiment te vinden – het Pachtersoproer van 1748 bijvoorbeeld, of het Wederdopersoproer van 1535.
‘On-Hollands’ waren de opkomst en nawerking van Fortuyn vermoedelijk alleen maar voor degenen die, zoals de Paarse politici en naar ik moet bekennen ook ikzelf, leefden in de gedachte dat Nederland een verregaand gepacificeerd en hoog-ontwikkeld land was, waarin dit soort dingen niet konden gebeuren. Die waan is ons begin 2002 ontvallen. En daarbij zou het in de navolgende jaren niet blijven.
‘Fortuyn: On Hollands’ van Menna Laura Meijer, bijna negen uur film in acht afleveringen van KRO-NCRV, is in zijn totaliteit (en kosteloos) te zien op NPO Start: https://npo.nl/start/serie/fortuyn-on-hollands/seizoen-1/fortuyn-on-hollands_2
Afbeelding: op de dag van de uitvaart in Rotterdam, 10 mei 2002.
De video van ‘Vijftien miljoen mensen’ van Fluitsma en Van Tijn is hier te zien: https://www.youtube.com/watch?v=KHFL6IB-Jys

Ja, prachtig stuk.
Jan de Leeuw.
LikeLike
Prachtig wat een feest der herkenning. En dan dit zinnetje: “Geen bezwaar, ook niet voor vriendschap wat mij betreft, maar niet iets om de openbaarheid mee lastig te vallen.”
LikeLike