De storm der vooruitgang

Je ziet het voor je: omringd door zo’n vijfhonderd ‘egodocumenten’, van gedrukte autobiografieën tot met priegelig handschrift gevulde schriftjes, heeft Arianne Baggerman gepoogd orde te scheppen in de manier waarop Nederlanders vanaf de vroeg-moderne tijd hun eigen leven in taal hebben weergegeven – voor zichzelf, voor meelezende ouders soms, of met de bedoeling aan hun eigen leven ruchtbaarheid te geven. Een ‘mer à boire’, zou je zeggen, slechts begrensd door het feit dat in de vroeg-moderne tijd – denk eind zestiende eeuw – egodocumenten betrekkelijk zeldzaam waren, en de keuze van de historica om geen egodocumenten te behandelen, waarvan de auteur na 1919 geboren is.

Het resultaat van deze noeste arbeid mag er zijn. In ‘De storm die wij vooruitgang noemen’, een kloek werk van bijna 600 pagina’s, slaagt Baggerman er zowaar in enige lijn te brengen in de overdaad, conform de programmatische ondertitel van het boek: ‘Tijd, tempoversnelling en de transformatie van Nederland in egodocumenten 1750-2000’. Soms is de mentaliteitsgeschiedenis – een term die Baggerman overigens vermijdt – zoals die uit de geschriften naar voren komt conform de verwachtingen. In de tweede helft van de achttiende eeuw neemt het godsvertrouwen bij de dagboek- en mémoires-schrijvers zienderogen af en maakt plaats voor wat je nu met een anachronisme de ‘maakbaarheidsgedachte’ zou kunnen noemen. Het dagboek, of de rekenschap die de schrijver van een autobiografie zich geeft van zijn jeugd of verdere levensloop, nemen dan plotseling een meer dynamische gedaante aan – hetzij omdat de auteur zichzelf nog maar met moeite erkend in zijn eigen verleden, of omdat hij, al of niet met spijt, moet constateren dat de wereld om hem heen grondig veranderd is.

Er zijn ook ontwikkelingen die je verwacht, maar die er toch niet zijn. Eind negentiende eeuw kwam in de literatuur, met Jean-Jacques Rousseau bijvoorbeeld, de belangstelling voor het eigen ik en de individuele persoonlijkheid op. Het grote navelstaren en peinzen over de eigen ‘identiteit’ kon een aanvang nemen, zou je zeggen. Maar het schijnt dat Nederlandse dagboekschrijvers daar niet zo heel veel voor voelden. Veeleer is het ‘lief dagboek’, al dan niet voorzien van een slotje om het tegen ongenode meelezers te beschermen, vaak een instrument voor zelftucht: een feitelijk verslag van wat men deze dag of deze week heeft gedaan, dient dan als aansporing de tijd, die heenvliedt en nimmer weerkeert, goed te besteden. Deze les wordt soms al vlug geleerd: een van de aardigst delen van het boek is gewijd aan de dagboeken die kinderen soms moesten schrijven, op instigatie van hun opvoeders, die vaak meelazen en voor vermanend commentaar zorgden.

Een andere opmerkelijke bevinding van Baggerman is het ontbreken van egodocumenten uit en over wat we vroeger ‘de Franse tijd’ plachten te noemen: de Bataafse Republiek en Gemenebest, het Koninkrijk Holland en de tijd dat de noordelijke Nederlanden deel uitmaakten van het Franse Empire. Baggerman haalt een opmerking van de schrijver Everhardus Potgieter (een van de oprichters van De Gids) aan, die in 1836 al klaagt dat er zo weinig bronnenmateriaal is over deze tijd. Baggerman maakt aannemelijk dat velen na 1813 vermoedelijk hun dagboeken of andere egodocumenten hebben vernietigd – er was een nieuwe tijd aangebroken, en er was alle reden om de partijschap van weleer of medewerking aan het Franse bestuur aan het oog te onttrekken. Iedereen wilde zich plots als gematigd presenteren.

Twee belangrijke historische omslagen lijken dus volgens Baggerman maar van bescheiden invloed te zijn geweest op de manier waarom Nederlanders in geschrifte hun leven documenteerden: de aandacht voor het gevoel en het individu in de tijd van Verlichting en Romantiek, en de toch niet geringe omslag in de politieke cultuur in Nederland, van de Republiek van vóór 1795 naar het Koninkrijk van na 1813. De grote klap, de ‘transformatie’ om Baggerman te citeren, komt pas met de Industriële revolutie en de vele technische ontwikkelingen die deze met zich meebrengt. Het gevoel dat de tijd steeds sneller gaat, brengt neurosen en ook gevoelens van nostalgie met zich mee. Het bijhouden van een dagboek of rekenschap geven in een autobiografie, kan in die context een – menigmaal op voorhand tot mislukking gedoemde – poging zijn om de integriteit van de individuele persoonlijkheid te behouden of terug te vinden.

Het moderne levensgevoel zoals dat vooral na 1850 vorm krijgt, hangt in belangrijke mate met versnelling samen – de komst van de stoomtrein is in die ontwikkeling een belangrijke mijlpaal. Die jachtigheid – binnen enkele decennia doen telegraaf, fotografie, elektrisch licht, gas etc. etc. – is in feite nog steeds ons lot. Ik heb in mijn journalistieke carrière lange tijd gebruik gemaakt van het medium telex – tegenwoordig moet je uitleggen wat dat was. Het is vergelijkbaar met de slee als middel van vervoer binnen steden vóór 1850, ook als er geen slee lag: je hebt moeite je dat nog voor te stellen. Zulke dingen zijn voer voor mémoires-schrijvers: hoepelrokken, matrozenpakjes, tondeldozen en de optische semafoor-verbinding tussen Texel en Vlissingen – allemaal verdwenen.

Op voorbeeldige wijze plaatst Baggerman de door haar bestudeerde egodocumenten in context, zowel de historische (de Patriottenbeweging bijvoorbeeld) als de historiografisch-theoretische – Peter Gay, Sigmund Freud, Reinhart Kosselleck, ze ontbreken niet. Maar op haar best is deze auteur toch wanneer zij een indruk geeft van wat haar bronnen zoal vertellen – dan spat het studieuze plezier van de pagina’s. Toch komen we er niet om heen dat de Nederlandse egodocumenten-cultuur – het is overigens Jacques Presser die de term ‘egodocument’ ingang heeft doen vinden – geen giganten van herinneringsliteratuur kent, zoals in Frankrijk François de Chateaubriand of Marcel Proust. Ook aan scabreuze herinneringen en mémoires heerst in de Nederlandse cultuur schromelijk gebrek – al komen de erotische belevenissen van Maurits VerHuell (1787-1860, vader van de bekende tekenaar Alexander VerHuell) een eind in de richting.

Arianne Baggerman: De storm die wij vooruitgang noemen. Tijd, tempoversnelling en de transformatie van Nederland in egodocumenten 1750-2000. Uitgeverij Panchaud, Amsterdam 2025

Afbeeldingen: 1. ‘De stoomtrein komt voorbij’ van Johan ‘Mari’ Henri ten Kate (1831-1910), (1864, Spoorwegmuseum Utrecht); 2. ‘De koning van Goah, Krin Limang Parang”. Tekening van Maurits VerHuell (Museum Arnhem).

2 gedachten over “De storm der vooruitgang

Voeg uw reactie toe

  1. Een nagelaten bekentenis van Marcellus Emants komt bij op als we het hebben over ego documenten en natuurijk J. van Oudshorn Het onuitsprekelijke.

    Like

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑