Met moed kun je heel oud worden: Dick Verkijk 1929-2025

Als je een rechtvaardig mens bent, kun je behoorlijk oud worden – dacht ik, enigszins oneerbiedig, toen ik deze week digitaal de rouwkaart voor het overlijden van Dick Verkijk op 95-jarige leeftijd ontving. Want een rechtvaardig en ook strijdbaar mens was Dick zeer zeker – veel meer dan ik, terwijl onze wegen elkaar een aantal keren hebben gekruist in de jaren dat ik me met Oost-Europa bezig hield. Verkijk was een geëngageerd journalist van een type dat misschien wel niet meer bestaat. Hij koos in gedrag en berichtgeving steeds resoluut partij voor de goede zaak – Oost-Europese dissidenten en de vrijheid in het algemeen. Dat vond en vind ik zeer bewonderenswaardig, maar zelf houd ik altijd liever een beetje afstand tot mijn journalistieke onderwerp. Dat paste destijds ook meer bij de stijl van de krant waarbij ik werkte, NRC Handelsblad. Onbesuisd en helder partij kiezen was daar niet helemaal ‘bon ton’.

Verkijk zal daar ongetwijfeld iets van gevonden hebben, maar dat heeft hem er niet van weerhouden met mij vriendschappelijk om te gaan, als we elkaar tegenkwamen. Mijn eerste ervaring in Oost-Europa, in 1979, was met hem verbonden. NRC Handelsblad, waarbij ik sinds 1978 werkte, was nog maar een relatief kleine krant, met zo’n 80.000 lezers en tachtig redacteuren, waar op de kleintjes moest worden gelet. Ik was aangenomen als ‘redacteur Oost-Europa’, maar had van dat onderwerp maar heel weinig kennis. Ik was ook nog nooit achter het zogeheten IJzeren Gordijn geweest. Begin 1979 deed zich een kans voor om Oost-Europa te leren kennen zonder een enorme aanslag op het redactionele budget: de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Chris van der Klaauw (1924-2005) zou korte bezoeken afleggen aan Roemenië en Bulgarije en ik kon meevliegen. Op de terugweg kon ik dan per trein nog de enige correspondent van onze krant in Oost-Europa, Frits Schaling in Belgrado, bezoeken.

Onder de met de regerings-Fellowship meereizende journalisten was ook Dick Verkijk, voor NOS-radio. Omdat Verkijk in alle Oost-Europese landen waar hij kwam op bezoek ging bij dissidenten en zich in zijn radiobijdragen ook ondubbelzinnig met hen solidariseerde, kreeg hij via de normale kanalen zelden of nooit een visum voor een Oost-Europees land, dus meereizen met de minister was voor hem een buitenkansje – een visumweigering zou immers in zo’n geval een diplomatiek incident zijn geweest. Op onze eerste en enige avond in de Roemeense hoofdstad Boekarest vroeg Verkijk aan de fotograaf Vincent Mentzel, die ook mee was voor NRC Handelsblad, of deze hem niet wilde vergezellen op een bezoekje aan de dissident Gheorghe Brasoveanu. Deze had in het Roemenië van Ceausescu een onafhankelijke vakbond opgericht en er was al een paar maanden niets meer van hem vernomen. Mentzel stemde toe, maar was zo fideel om als voorwaarde te stellen dat de jonge verslaggever van de krant mee mocht.

Uit Verkijks mémoires, een kloek werk van meer dan 400 pagina’s dat ‘Van pantservuist tot pantservest’ heet, begrijp ik dat hij wel even getwijfeld heeft: je weet maar nooit waar zo’n onbekende jongeman staat. Maar tenslotte gingen we op pad in een taxi door de slecht verlichte straten van Boekarest. Het was, wat mijzelf betreft, een eerste kennismaking met het leven in een dictatuur en daarmee een ervaring voor het leven. Eenmaal aangekomen bij het adres van Brasoveanu, in een negentiende-eeuwse straat, konden we eerst de juiste deur niet vinden, omdat het huisnummer was afgeschroefd. Kloppen bij de buren voor informatie had grote paniek ten gevolge: overal gingen luiken dicht. Maar tenslotte zaten we toch in het gezochte appartement, waar zijn vrouw ons vertelde dat hij al maanden eerder was gearresteerd en dat sindsdien niets meer van hem was vernomen.

En bovendien zei ze dat ons hetzelfde wachtte: als u hier straks de trap af gaat, zult u worden opgepakt. Zo geschiedde: op het trottoir stonden een tweetal heren met gleufhoeden naast een Dacia met geopende deuren, die gebaarden dat we mee moesten komen. Verkijk, die met dit bijltje eerder had gehakt, begon met zijn kenmerkende kraaiende stemgeluid luid te protesteren. Hij eiste dat de gleufhoeden zich zouden legitimeren, wat een van hen ook deed, na enige aarzeling. Hij bezat een soort harmonica van identiteitskaarten, net zoals Westerse zakenlieden er in die jaren eentje bezaten met credit-kaarten, en liet er eentje aan Verkijk zien, zijn duim daarbij op zijn rangaanduiding houdende.

Daar zaten we dan met z’n drieën op de achterbank van de Dacia – Verkijk, Mentzel en ik. Een van de gleufhoeden chauffeerde en onderhield lange gesprekken via een krakende walkie-talkie. De andere zat half omgedraaid in onze richting, met gebalde vuist voor het geval we stout zouden zijn. Pas achteraf heb ik begrepen dat Verkijk op de achterbank heimelijk zijn bandrecorder had aangezet – ik hoop dat Beeld en Geluid de aflevering van Verkijks eigen wekelijkse radioprogramma waarin die band later ten gehore werd gebracht, goed heeft bewaard. Op het moment zelf kwam het me al wat merkwaardig voor, dat Verkijk zo spraakzaam was. In een soort zelfbedacht quasi-Roemeens – nous correspondentolul con official vista ministerulul Van der Klaauw – bleef hij maar protesteren tegen onze aanhouding. Toen de man met de vuist iets dreigends terug riep, zei Verkijk tegen mij: ‘die domme lul denkt dat wij hem verstaan!’. Op de band is mijn antwoord te horen: ‘Dat is niet zo’n wonder Dick, als jij net blijft doen alsof je Roemeens spreekt’.

Uren reden we zo door Boekarest – kennelijk werden de diverse afdelingen van de Securitate, de geheime dienst, het er niet over eens wat ze met ons aanmoesten. Ik herinner me vooral het straatbeeld wanneer de auto een kwartiertje geparkeerd stond. In het schemerduister van de stad zag je passanten die onze auto in de gaten kregen, aarzelen of ze nog naar de andere kant van de straat zouden uitwijken, of dat dit te veel zou opvallen. Tenslotte belandden we op een politiekantoor, op de afdeling ‘economische delicten’, zoals op de deur stond. Na weer uren wachten en melige grappen van onze kant, verscheen er een heer die ons verzekerde dat er een vergissing was begaan, en vervolgens ons in één adem vroeg hoe dat mogelijk was geweest. Daar hadden wij geen antwoord op. Verkijk had nog de tegenwoordigheid van geest te eisen dat wij netjes naar het hotel werden teruggebracht. Daar arriveerden wij een tijdje later, nog maar een paar uur voor het vertrek van de Fellowship naar Sofia.

Van het gezelschap journalisten dat Van der Klaauw begeleidde maakte ook een oudere collega deel uit die voor de AVRO verslag deed, en wier naam ik hier niet zal noemen. Hij was van het genre journalisten dat de hotelbar niet uitkwam en op gewichtige toon de ministeriële woordvoerder terzijde nam voor een briefing ‘over waar het werkelijk om ging’. Bovendien had hij de pik op mij, omdat ik de plaats had ingenomen van de diplomatieke verslaggever van de krant, met wie hij – naar verluidt – een verhouding had. Toen om drie uur ’s nachts in de hotelbar bekend werd dat wij elders in de stad gearresteerd waren, belde hij een bijdrage voor AVRO’s radiojournaal van de volgende ochtend door. De strekking was dat het ministerieel bezoek een éclatant succes was, slechts met één smet: een jonge, onervaren NRC-verslaggever had er door ‘provocatief optreden’ voor gezorgd dat hij gearresteerd was.

Mijn vader stond zich die ochtend met de radio aan te scheren voordat hij naar kantoor ging. Hij was toch al de overtuiging toegedaan dat je in de communistische landen om het minste of geringste naar Siberië werd verbannen en nu berichtte de AVRO dus dat dit zijn zoon zou overkomen op zijn eerste reis achter het IJzeren gordijn. Hij besloot om mijn hoofdredacteur, André Spoor, te bellen om te zeggen dat ik een keurige jongeman was en dat hij zich niet kon voorstellen dat ik mij schuldig had gemaakt aan ‘provocatief optreden’. Gelukkig kon Spoor hem vertellen dat ik alweer op vrije voeten was. Pas jaren later heeft Spoor me dit verhaal verteld. In de krant is over dit alles niets meer verschenen dan een kort bericht over de arrestatie van Brasoveanu – de tijd waarin verslaggevers zichzelf in het verhaal centraal stelden liet nog op zich wachten.

Tot mijn verbazing – de inhoud van Verkijks in 1997 verschenen mémoires was een beetje weggezakt in mijn herinnering – maakt ons gemeenschappelijk avontuur in Boekarest deel uit van zijn autobiografie. Maar toch is deze episode maar onbeduidend in vergelijking tot veel andere avonturen van Verkijk, bijvoorbeeld zijn arrestatie in Tsjechoslowakije in de jaren zeventig, toen hij maar liefst een week in de cel zat. Het is niet overdreven hem een held te noemen – hij was gewoon absoluut niet onder de indruk van wat hem zou kunnen overkomen in de politiestaten waaruit Oost-Europa toen bestond. Dat leverde hem, anders dan je nu misschien zou denken, niet alleen maar vrienden op. Ook daarin bieden de mémoires inzicht – in bescheiden mate want Verkijk was geen rancuneuze figuur. Heel wat omroepbestuurders, zichzelf erg serieus nemende journalisten en tenslotte ook diplomaten, keken op hem neer, als een lastige horzel in het zoetsappig streven naar Ontspanning tussen Oost en West.

Voor Verkijk was zijn engagement in Oost-Europa eigenlijk een logisch vervolg op de Duitse Bezetting, die hij als kind had meegemaakt. Zo jong als hij was, kon hij daarin gelden als een verzetsman: met een vriendje maakte hij het illegale blad ‘De Opregte Haarlemmer’ en bracht dat ook zelf rond. Hij had een broertje dood aan het vergoelijken van dictaturen: of dat nu door de historicus Chris van der Heijden was, die in ‘Grijs verleden’ betoogde dat verreweg de meeste Nederlanders tijdens de Duitse Bezetting ‘goed’ noch ‘fout’ waren geweest maar eerder onbestemd ‘grijs’, of Nederlandse communisten of vredesactivisten die wilden geloven dat het allemaal wel meeviel in Oost-Europa.

Tegen Van der Heijden schreef hij in 2001 een uiterst lezenswaardig pamflet (Die slappe Nederlanders – of viel het toch wel mee in 1940-1945?). Met de Rusland-kundige Martin van den Heuvel schreef hij al in 1998 ‘Schuld en boete’, waarin al diegenen die op de een of andere manier in het communisme hebben geloofd worden opgeroepen boete te doen – met onder andere een gelijkstelling van de Nazi-terreur met de Sovjet-terreur als argument. Maar tussen gelijk hebben en gelijk krijgen bestaat, zoals bekend, vaak een kloof. Voor Dick Verkijk, met al zijn verdiensten toch ook een opgewonden standje, moet dat een bittere les geweest zijn.

Zijn beste boek is het in 1974 verschenen ‘Radio Hilversum 1940-1945’ , een onthullende studie over de foute Nederlandse radio tijdens de Bezetting – met zoveel namen van bij het verschijnen nog levende omroepbestuurders en artiesten die aan die foute radio hadden meegewerkt, dat Verkijk ook met dit boek weinig vrienden maakte. Toch bleef hij vrolijk en verknocht aan zijn vak, en ook moedig. Ik herinner me dat ik hem in 1981 stom toevallig tegenkwam op straat in Praag, in hetzelfde Tsjechoslowakije dus waar hij in 1970 een week in de cel had gezeten en waarvoor hij nooit, nooit meer een visum zou kunnen krijgen. ‘Die stommelingen’, vertelde hij op straat, luid lachend, hebben me een transit-visum gegeven!’ Dus was hij op weg om zijn vrienden van de dissidentenbeweging Charta op te zoeken.

Nog één herinnering. Ik kwam Verkijk weer tegen in Sarajevo, eind februari 1992, toen in Bosnië-Herzegovina een referendum werd gehouden over de onafhankelijkheid van deze Joegoslavische deelrepubliek. Dat referendum werd door het Servische bevolkingsdeel geboycot en eindigde dus in een ‘ja’ dat door een derde van het land niet werd geaccepteerd. Op de dag na de uitslag verrezen in Sarajevo door gemaskerde en gewapende mannen bewaakte barricades – een eerste voorteken van de volledige burgeroorlog die een paar maanden later zou volgen. Maar op die eerste maart kondigden de plaatselijke autoriteiten al een avondklok af: ook de buitenlandse journalisten zoals Verkijk en ik moesten binnen blijven, in dit geval in Hotel Holiday Inn.

Ik zal niet gauw vergeten hoe wij, net aan het eten, plotseling in de verte het diffuse geluid van een menigte hoorden. Door de verder lege, doodstille stad kwamen enkele duizenden mensen onze kant uit gelopen. Zij eisten in spreekkoren vrede, en vooral géén oorlog – de stadsbevolking van Sarajevo had over het algemeen weinig op met de nationalistische politici van alle kanten die op een ethnische kladderadatsch aanstuurden. Zij liepen recht op een van de grimmige barricades af, met de kennelijke bedoeling deze af te breken.

Verkijk sloot zich onmiddellijk aan bij de goede zaak en liep in de eerste gelederen mee richting barricade. Het was misschien laf, maar dat leek me als journalist die enige afstand poogt te bewaren, niet mijn opdracht. Ik liep wel mee, maar helemaal achterin de menigte. Maar even later, terwijl vooraan bij de barricade dingen werden geroepen die ik niet kon verstaan, vielen juist aan de achterkant van de menigte, aan mijn kant dus, de eerste schoten, uit de maarschalk Tito-kazerne van het Joegoslavische leger. In zijn mémoires vertelt Verkijk dat er ook aan de voorkant werd geschoten, over de hoofden heen. Maar dat wist ik op dat moment nog niet en voor mijzelf trok ik de les: je kunt ook té voorzichtig zijn. Met moed daarentegen, laat het leven van Dick Verkijk zien, kun je heel oud worden.

Afbeelding: Foto van Jon Magnus. Aan het front bij Dubrovnik, oktober 1992. Uit het originele onderschrift in het boek ‘Van pantservuist tot pantservest’: ‘Middenachter Radovan Milosavljevic, de JNA-voorlichtingsofficier die de schrijver (zeer behulpzaam) begeleidde op zijn frontbezoeken in Zuid-Kroatië.

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑