
Dertien doeken zijn het, de ‘Meisjes in kimono’ die George Breitner (1857-1923) tussen 1893 en 1896 schilderde en die – volgens Jenny Reynaerts, conservator negentiende-eeuwse kunst van het Rijksmuseum in Amsterdam – vermoedelijk zijn populairste werken zijn. Ze zijn naar een levend model geschilderd, zij het dat Breitner daarbij ook gebruik maakte van door hemzelf van het model genomen foto’s. Dat model is in dit geval Geesje Kwak (1877-1899), behalve op één doek waarvoor Geesjes zus Anna Kwak (1873-1939) heeft geposeerd. Aangezien de fotografische voorstudie van dit schilderij wél Geesje laat zien, lijkt de stelling gerechtvaardigd dat Anna als model in viel voor haar jongere zusje, toen die in 1893 met syfilis in het Binnengasthuis lag. (Tekst gaat door onder de afbeeldingen).

Ik ontleen deze wetenswaardigheden aan het boek ‘Geesje & Anna’ van de al genoemde Jenny Reynaerts die in het kader van het programma ‘Vrouwen in het Rijksmuseum’, onderdeel van een modern diversiteitsbeleid, geprobeerd heeft deze twee modellen van Breitner uit de anonimiteit te halen. Zij slaagt daar volledig in, dankzij een indrukwekkende hoeveelheid spitwerk in archieven, door de weduwe van Breitner – Marie Jordan, zelf ook een van Breitners modellen – aan het Rijksmuseum nagelaten of later bij het museum gekomen bescheiden, en mededelingen van nabestaanden. Niet alleen het korte leven van Geesje en dat van Anna krijgen kleur in dit boek, maar ook dat van twee andere zusjes Kwak, Aafje en Niesje. Ik heb het ademloos gelezen. (Tekst gaat door onder de afbeeldingen)


Reynaerts’ bedoeling is vooral om Geesje en haar zusjes uit de anonimiteit te halen, niet uitsluitend om licht te werpen op hun modellen-arbeid, die vermoedelijk een bijverdienste is geweest. Geesje, denkt Reynaerts zonder dat helemaal te kunnen bewijzen, was vermoedelijk een dienstmeisje voor overdag, een zogeheten hitje. De auteur leidt dat vooral af uit het feit dat Geesje tevens model lijkt te hebben gestaan voor het schilderij ‘Dam bij avond’ en daar als een dienstmeisje gekleed is. In deze tijd werkte Breitner in een atelier aan de Lauriergracht, midden in de Amsterdamse Jordaan. Hij schijnt Anna ontmoet te hebben voordat hij kennismaakte met haar jongere zus, die hij in aantekenboekjes enigszins plechtig als ‘Gesina’ aanduidt.
Het schildersmodel was – en is, denk ik – een personage met sterke erotische connotaties, al was het maar omdat sinds onheuglijke tijden het naakt poseren een tot de verbeelding sprekende optie was. Reynaerts vermeldt de tarieven die modellen – naakt of gekleed – kregen bij de Rijksacademie. Hoeveel Breitner betaalde aan de zusjes Kwak weten we niet, maar de stelling lijkt gewettigd dat mogelijke reputatieschade mede de reden is geweest dat Geesje en Anna hun werk voor Breitner niet aan de grote klok hebben gehangen. Niet dat zij blauwkousen waren: zowel Geesje als Anna leed op enig moment aan syfilis (en wat Anna betreft ook aan andere gynaecologische aandoeningen), wat laat zien dat zij buiten de echt seksueel actief waren. (Ook Breitner zelf leed trouwens aan deze rond 1900 wijd verbreide ‘volksziekte’, waarvoor toen nog geen geneesmiddel bestond).
Daar komt nog bij dat de schilderijen met kimono voor de tijdgenoten een sterk erotische lading hadden. Nette vrouwen droegen in deze jaren in Amsterdam immers nog een korset. Bovendien kan een kimono open vallen, zeker wanneer de drager afziet van de zogeheten ‘obi’, de band om het middel waarmee de drager de kimono sluit en die op zeven van de dertien schilderijen uit Breitners serie inderdaad ontbreekt. Heel merkwaardig eigenlijk: de dracht van deftige Japanse dames werd in de Amsterdamse context een soort seksobject.
De serie ‘meisjes in kimono’ werd in de jaren van ontstaan niet onverdeeld gunstig ontvangen. Een criticus van de Nieuwe Rotterdamsche Courant bijvoorbeeld stoorde zich aan de ‘plebeïsche’ uitstraling van het model, dat zou vloeken bij de rijke Japanse omgeving van het doek. De ‘Japonaiserie’ was in deze jaren overigens in de mode. Reynaerts lanceert de theorie dat Breitner zich voor de meisjes in kimono – en vooral voor dat hierbij getoonde doek met Anna – zich heeft laten inspireren door het geruchtmakende doek ‘Olympia’ van Édouard Manet, dat Breitner in 1863 in Parijs gezien had. ‘Olympia’ toont een naakte prostituée met haar zwarte bediende, wachtend op de volgende klant.
Mij lijkt die vergelijking – zonder een ondersteunende schriftelijke bron – niet iets te vér gezocht. Dat Oosterse tapijten zoals die op de doeken te zien zijn, behoorden tot de standaarduitrusting van bordelen lijkt me evenmin een echt bewijs – als ik me niet vergis bestaan er plenty foto’s van ‘normale’, met meubilair en snuisterijen volgestouwde goed-burgerlijke huiskamers rond 1900 waarop zulke tapijten ook te zien zijn. Dat Geesje en Anna zich wel eens bezondigden aan betaalde liefde valt overigens ook niet helemaal uit te sluiten. Zo woonden ze in 1893 enkele maanden in de Govert Flinckstraat in de toen nieuwe wijk De Pijp, die zich in deze jaren bliksemsnel ontwikkelde tot een ‘hotspot’ voor prostitutie. Reynaerts kan in oude politiearchieven overigens geen aanwijzingen vinden dat Geesje en Anna heren ontvingen. Het leven was hard in de dynamische stad Amsterdam.
Geesje heeft in haar leven nog eens model gestaan, nu in het Zuid-Afrikaanse Pretoria, waarheen zij in 1895 was geëmigreerd. Samen met haar zus Niesje poseerde ze voor een glamoureus portret van de destijds befaamde fotograaf Joseph Munro, die daarmee op een tentoonstelling in 1898 veel lof oogste. Geesje’s emigratie werd vermoedelijk door economische motieven ingegeven: het zogeheten ‘dienstbodenprobleem’ was in de Hollandse gemeenschap van de boerenstaat Transvaal nog nijpender dan in Nederland, zodat daar ook meer te verdienen viel. Helaas stierf Geesje in 1899 in het Volkshospitaal van Pretoria aan tuberculose – nog zo’n volksziekte waartegen nog geen geneesmiddel bestond. (Tekst gaat door de afbeelding)

Ook Anna is in 1907 geëmigreerd, in haar geval naar het Amerikaanse Californië, samen met haar man Jan Wolthuis, die in Amsterdam bakker was geweest. Reynaerts reconstrueert het dramatische verhaal van de slechte verhouding tussen Anna en haar in Nederland geadopteerde en mee naar Amerika genomen dochter Antonia Brico, die pas in 1921 van Anna haar geboortepapieren in handen kreeg. Tevens bleek toen dat haar biologische moeder, Agnes Brico, de buiten de echt geboren Antonia alsnog als dochter had erkend. De in 1989 overleden Antonia kreeg grote bekendheid als eerste vrouwelijke dirigent van een symfonieorkest in de VS.
De hoeveelheid gegevens die Reynaerts over de familie Kwak en hun omgeving naar boven heeft gehaald is buitengewoon indrukwekkend. Met behulp van secondaire bronnen en verslagen van ooggetuigen doet de auteur bovendien een geslaagde poging om de belevingswereld van de gezusters Kwak handen en voeten te geven – Pretoria ten tijde van de Tweede Boerenoorlog bijvoorbeeld, of de aankomst van immigranten op Ellis Island bij New York en het bij de aardbeving van 1906 deels verwoeste San Francisco.
Het strikt anekdotische karakter van het boek is tegelijk ook zijn beperking. Maar dat mag geen bezwaar heten: de lezer kan immers zelf zijn conclusies trekken over de wereld waarin Geesje en Anna leefden. Die was hard, zeker voor vrouwen. Maar tegelijkertijd werd ik getroffen door de sociale mobiliteit van de stad in deze jaren: het gezin Kwak kwam uit de Zaanstreek en verhuisde naar Amsterdam omdat er in deze snel groeiende en moderniserende stad werk te vinden was. Het gezin woonde op een groot aantal adressen, de meeste in de Dapperbuurt – de verhuizingen hielden vermoedelijk voornamelijk verband met de financiële positie van het gezin.
Op die manier regelmatig van adres veranderen zou in onze thans zo keurig geordende maatschappij nauwelijks nog denkbaar zijn, om over emigratie naar andere continenten nog maar te zwijgen. Geesje en Anna waren niet alleen maar slachtoffer, maar ook vrouwen die van hun leven iets wilden maken en daar veel voor over hadden. Goed dat hun leven in de openbaarheid gehaald is.
Jenny Reynaerts: Geesje & Anna. Uitg. Rijksmuseum 2024.
Afbeeldingen: 1. George Hendrik Breitner: Het oorringetje (1993, Collectie Boymans van Beuningen), 2. George Hendrik Breitner: Anna, meisje in rode kimono (ca. 1894, foto Gert-Jan van Rooy); 3. George Hendrik Breitner: Meisje in kimono, Geesje Kwak (1893, Coll. RKD); 4. George Hendrik Breitner: Meisje in witte kimono (1894, Rijksmuseum Amsterdam); 5. George Hendrik Breitner: Geesje Kwak in Japanse kimono (1893, Universiteitsbibliotheken Leiden); 6: Joseph Calder Munro: Portret van Geesje en Niesje Kwak (1897-1898, Coll. erven Swierstra-Kwak).

Plaats een reactie